Twee jongens uit Bloemendaal een dag na de bevrijding het duin in….
‘Zondag 6 mei 1945, omstreeks 11 uur. Nederland is al ruim een etmaal vrij, maar de bevrijders zijn nog ver weg en de bezetters nog volop aanwezig. (….). Zo kwamen we bij de Lonbar Petrilaan en tenslotte op de Zeeweg terecht, de weg naar strand en de zee, waar we in geen jaren een voet hadden mogen zetten. Het zal toen ongeveer één uur geweest zijn en de verleiding om de avontuurlijke tocht voort te zetten was groot. De Zeeweg lag er verlaten bij en we besloten, alles verder vergetend, op weg te gaan naar zee. Ik herinner me nog goed, dat in de laatste villa rechts aan het begin van de Zeeweg Duitse militairen in de tuin stonden, die ons luid kenbaar maakten het duin vooral niet in te gaan: “Minen, gefahr!”. Maar ze lieten ons rustig lopen. Ter hoogte van de Watertoren lag een grote prikkeldraadversperring over de weg, met wachthuisjes aan weerszijden van de doorgang. Er was echter geen sterveling te bekennen. Ook de Zeeweg werd blijkbaar niet bewaakt en –zo redeneerden wij- was dus geen verboden terrein. Zo marcheerden twee overmoedige jongetjes op die zesde mei langs de verlaten Zeeweg richting zee en strand. Een keer of wat verstopten we ons -dat leek ons raadzaam- bij het passeren van een Duitse vrachtwagen. Halverwege zagen we een bunker met een stalen koepel en een kanon –aan de linkerkant, in de tweede bocht- en helemaal aan het einde, vlak voor het volledig ontmantelde Bloemendaal aan Zee, een betonnen muur dwars over de rijbanen. Het laatste stuk hebben we gerend en onder een stralende zon stonden we even later ademloos met knikkende knieen maar opgetogen op de boulevard en lag de Noordzee aan onze voeten.
Het strand was onherkenbaar, stond vol palen, hekken en andere obstakels en op de duintoppen zagen we overal bunkers en dreigende kanonlopen. De plotselinge aanblik van zee na zo’n lange tijd, die geluiden en geuren –we hebben het opgezogen en vonden het fantastisch!
En toen kwam er langs de boulevard plotseling een blauwe DKW aanrijden, waaruit een grote witte vlag stak en die bij ons stopte. Een oudere man met een oranje band om zijn arm sprak duidelijke taal: wat we gvd daar deden, hoe we daar kwamen, dat het hier streng verboden was en levensgevaarlijk, en nog zo het een en ander, en dat we achter-me-kaar moesten instappen. De man was van de Binnenlandse Strijdkrachten, vertelde hij ons, en omdat hij papieren moest overhandigen aan de Duitse commandant in IJmuiden, voerde hij ons via een lange, smalle betonweg achter de eerste duinenrij naar een ondergronds bunkerdorp, Langerak genaamd, een eind voorbij het latere Parnassia. In mijn herinnering een adembenemende tocht langs versperringen, bunkercomplexen, wachtposten, zoeklichten en Duitse militairen, die lagen te luieren in het zonnetje. We vielen daar achter in dat DKW-tje van de ene verbazing in de andere, over wat daar allemaal op en onder het zand was gebouwd. Dit was dus zoals we later hoorden de Atlantikwall…’