Dankzij de Duinen (Inzending prijsvraag Bloeiende Duinen-de Hugo 2017)
Wilfried Vanneste
Een beschouwend essay.
Duinen trekken een grillige streep onder de zee. Tot hier, niet verder! Het water speelt met wind en bodem. Er is groei- en speelruimte voor planten en dieren, voor volwassenen en kinderen. Op eenzame duinhoogte kan de oneindigheid van de zee oogluikend afgetast, de horizon afgezoomd. Als de wolken tenminste geen mistgordijn optrekken of een regenboog slaan tussen land en zee, tintelend van diversiteit en onbekende werelden. Het kind dat ik eens was, heeft er eindeloos gespeeld. Als we het water van ons af wilden schudden, konden we de duinen op, achternagezeten, voor even toch, door hijgende vaders. Ze waren aan het rookverbod ontsnapt, de ademhaling werkte niet echt mee. Later, als ik aan iedereen en mezelf wou ontsnappen, zon en schaduw haasje-over wilde laten doen terwijl ze elkaar vasthielden, nam ik zelfs examens mee en keek ze in een duinpan na. Natuur stemt tot milde objectiviteit. De rust gaf een consequente toepassing van de punten, twijfels verdwenen in het zand, werden opgehangen aan doornige struiken. Wat hebben we toch met de duinen dat ze ons vertederen, maar dat we ze ook willen verkwanselen?
Vlieghaven, annex vogelhotel.
Zeeuwse duinen kijken over de polders uit. Van oudsher zetten vogels poot aan de grond om er te foerageren, te rusten en op krachten te komen alvorens verder te vliegen, de warmte tegemoet, met een boog omheen de winter. Door klimaatverandering zijn zuiderse temperaturen het Noorden kwijt, staat de biologische klok van vogels onder druk. In het vliegveldhotel onder de blote hemel vinden ze rust, komen op krachten om de tocht te vervolgen. Hoe meer de mens in de kustlijn wil ingrijpen, hoe kunstmatiger de vogelroute wordt. Welke vlieglijn volgen ze? Het eigen kompas dat altijd naar hun Zuiden wijst? Doen ze de mens een genoegen door even te vertoeven op de kunstmatig aangelegde restauratieplaatsen? De tranen van Hedwige aan de oevers van het verdronken land. Het schuldgevoel ontpolderd.
Het Zeeuwse Waterdunen werd, net als Griend ten Zuiden van Ameland en Terschelling, ooit gered. Niet alleen voor de fauna en flora, maar ook voor mensen die er op plannen voor de toekomst van hun zandplaat konden broeden. Zelfs God moet er aan land gegaan zijn, er stond een kerk. Maar uiteindelijk, een kleine vijf eeuwen terug, heeft Hij Waterdunen opgegeven, verlaten en aan het water geschonken als een gift aan de golven of was het een straf? Is dit ook het lot van Griend? Of komt Waterdunen uiteindelijk door mensenhand terug, een herschepping in veel meer dan zeven dagen? Men hoopt dat vogels op de kunstmatig aangelegde eilanden een dankbaar, onbesmet ei zullen uitbroeden en er een permanente verblijfplaats zoeken. Liefst zeldzame vogelsoorten. Maar wie selecteert de allochtone, vreemde vogels? Wie behoort autochtoon tot het gebied en wie is een kansloze asielzoeker die verdreven moet worden door de diehards van de vogelsoort, ongeacht de intentie van de bouwers van het eiland? Blijven alleen de vogelfamilies Fladder over? Wanneer is de vogelstad gediversifieerd genoeg om aan alle wensen van kunstmatig aangelegde natuur te beantwoorden, planologie volgens het boekje? Wanneer is het vol en kunnen er geen asielzoekende vogels meer bij, die willen ontsnappen uit het verdronken land en ongezonde luchtruim? Vogels zijn vreemde mensen.
Bloeiende Duinen
Dieren roepen foerage op. Ze kunnen het zoeken in het water, op het strand. Vogels strijken neer, zoeken kleinere soortgenoten, roosteren die op hun eigen honger. Meeuwen duiken, soms agressief, af op het voedsel dat de mens achterlaat. De mens is een dier dat zijn eigen nest bevuilt, daar profiteren weer anderen van. Vlinders fladderen tussen de planten en struiken in de duinen, ontpoppen zich op vleugels van schoonheid in verscheidenheid. De mensloze natuur heeft haar eigen wetten, planten en dieren. De aanwezigheid van dieren, de wonderbaarlijke konijnenvermenigvuldiging, verandert onmerkbaar het ecosysteem.
Met mijn lectuur, nestel ik me graag tussen struiken waar de éénpersoonsduinpan rust geeft en doornen genoeg toenadering afstoten. Met zicht op wilde rozen en andere bloemen die het duinlandschap versieren in de grilligheid van seizoenen. Mossen bieden een comfortabele matras. Het boek glijdt weg in de rust van de natuur. De wereld volgens Garp vlijt zich, naast het gerimpelde dagboek van Hendrik Groen, gekreukt neer in het zand met zandkorrels als schurende bladwijzers. Zijn de duinen een tuin vol wilde planten, die we zelf voortdurend wijzigen door direct en indirect gedrag? Hoe reageert de vegetatie op onze inbreng? Wat draagt de lucht aan vermesting mee, die zich afzet in de plantengroei en wilde grassen de vrije uitloop laat? Konijnen hebben elders asiel gezocht. Zouden hier orchideeën groeien die van schraalheid leven? Zou ik ooit een groenknolorchis zien of zelfs maar herkennen? De wereld volgens de mens, het dagboek van mensenwerk.
Klimaat
Zit het klimaat de duinen mee? De opwarming van de aarde hertekent de kustlijnen. Waar het water, een enkele keer, spelenderwijs buiten zijn oevers trad als een extravagantie van de zee die ook wel eens het land wilde voelen, weten we nu dat de opwarming van de aarde de zee en de rivieren voortstuwt; mens en bebouwing in een orkaanachtige wurggreep houdt. De natuurlijke stoptekens, muren van dijken en duinen tussen land en zee, worden genegeerd als rood stoplicht door fietsers. Dat er overstromingen zijn in Zuidoost Azië wordt als een terugkerend jaarlijks refrein ervaren, vanzelfsprekend alsof de dood daar minder betekenis heeft, mensen minder lijden om dierbaren in de stroom meegesleurd. Het wonen (als je het nog zo kunt noemen) wordt er in mensenlevens betaald. Wanneer echter, zoals nu, rampen zich in Texas of Louisiana voordoen worden er vragen gesteld. Ook mensenrechten hebben last van overstromingen; eigen volk eerst. Het klimaatakkoord van Parijs mag dan weggetwitterd zijn door een scheldende kapitein Haddock in zijn Witte Huis, de natuur gaat haar eigen gang, aangewakkerd door de uitglijders van de economie, afgeduwd door mensenhanden. Net een kind, opgezweept met de uitdaging dat het iets ongetwijfeld niet zal kunnen. Het water kan het wel, gejaagd door storm en wind. Misschien toch maar die akkoorden van Parijs respecteren als een klein begin van de rust die we de zee, de vogels, de vissen, de mensen gunnen. Houston mag het dan gemakkelijk in het luchtruim zoeken, klimaatbeheersing is mensenwerk, het bespelen van de instrumenten van land en water, op de notenbalk van de natuurlijke evolutie. Geen onrustige rap, een klassieke deinende melodie van natuurlijke vooruitgang, op getijden van klank en rust. Zijn onze projecten van kustbeheersing, bescherming van de duinen, stappen in de goede richting of stormdruppels op een hete zandplaat? Een sas de transition tussen zee en bewoonde wereld, inkomsthal, voeten vegen aan het zand (zo nodig kop eruit halen en erbij houden), aan land gaan tussen de mensen.
Belgische Toestanden.
Tegen de plannen om strandhuisjes, zelfs appartementen of recreatiewoningen te bouwen op de kustlijn, zo dicht mogelijk bij de zee, kwam terecht verzet. Hoe nodig is het om van de zee te kunnen genieten, knus in het kunstmatig aquarium? Decennia terug werd het als een teken van exorbitante rijkdom gezien als men zich een appartement kon kopen in de verkavelde duinen van het Belgische De Panne en omstreken, in de buurt van pretparken (je moet kinderen bij regenweer kunnen parkeren) en van de Franse grens. De burgers van Calais werden ooit vereeuwigd in het brons van heldendom, zelfopoffering en inclusiviteit. Nu zou Rodin ze binnenste buiten moeten keren in al hun gewaande, zelfbeschermende exclusiviteit, blik alle windrichtingen uit om ook maar niemand tot de eigen welvaart toe te laten, zelfs geen allochtoon krasje. De zee is openheid, die ons kan overweldigen als ze de gejaagdheid van de oorlog krijgt. De duinen zijn een uitkijktoren van waakzaamheid tegen zelfingenomenheid. Duinen zijn op zand gebouwd zoals elk geloof, elke hoop en alle liefde. Alleen het helmgras van de overgave houdt het zand bij elkaar, daar kunnen planten en dieren zich nestelen, zich beschermen tegen storm en wind, tegen alle bedreigingen. Een kust dicht bouwen, de kustlijn in gebouwen oprekken ten koste van de duinen, is met een stenen rug naar de zee staan, het negatief van Rodins burgers van Calais, het brons in gewapend beton van egoïsme verwerkt.
De duinen opofferen aan de economie, is een daad van onbegrip voor de weidsheid van zand, strand en zee, een aanslag op de natuur. Het is paal en perk stellen aan de droom van oneindigheid, aan de getijdenstroom van eb en vloed zoals het leven is. Geven en nemen, medelijden en medevreugde, identiteit en solidariteit. Duinen zijn open grens, creatieve doorlaatbaarheid en bescherming, soepelheid en ontvankelijkheid voor mens, dier en plant, fauna en flora en humanitas. Zandkorrels, elk voor zich niets, houden elkaar vast, zonder te dwingen. Samen vormen ze een strand, stuwen ze elkaar naar eenzame hoogten als duinen… Mens-zijn is solidariteit, is meer dan de som van individuen, altijd één plus één is minstens drie, een oever aan de zee van oneindigheid. Economie is eigenbelang, daar kunnen, spijtig genoeg, geen duinen tegen op. Duinen zijn wat mensen horen te betekenen voor elkaar: losse, onbetekenende korrels in en aan een zee van tijd en ruimte, samen een duin, bescherming, geborgenheid, solidariteit, sterkte.
Zonde van de duinen. De duinen van de zonde.
Ik kijk al lang geen toetsen meer na in de duinen, ik laat duinen veel te gemakkelijk links liggen, de zon verdraagt alleen nog factor 50 op leeftijd 50 plus. Ze liggen binnen handbereik, ik droom ze vanuit mijn werkkamer. Dat ondergewaardeerde stukje oplopend strand, gekromd naar de hemel als de doodlopende sporen van Westerbork waar eertijds de stoom van de treinen overging in gas, een kleurloos spoor van menselijke onwaardigheid. Als de examens nagekeken werden in de duinen, op een beschermende plek, moest soms even het correctiepotlood gezocht worden tussen het zand, als had het zich ingegraven om toch maar niet aan minus toe te moeten geven. Het zoeken leverde schatten op. De schatten die we ook als kind terugvonden in de duinen. Watermoe, het zand aan onze natte zwembroeken, renden we achter elkaar aan, verstopten ons net veraf genoeg om even aan de blikken van zoekenden onttrokken te worden, niet ver genoeg om echt weg te zijn, buiten loopafstand, binnen vindafstand van zwoegende moeders wier stem op hun blikken en blozen vooruitliep.
De duinen bieden onzichtbaarheid en zichtbaarheid, genoeg om iets aan het raden over te laten. Ver genoeg afgedwaald ligt een blote gast te bakken in een duinpan, de zwembroek verschrompeld aan de voeten als een natte dweil bij de uitgang van de keuken na het schoonmaken. Een verliefd paartje, dat niet lang genoeg kon wachten om helemaal aan het zicht onttrokken te worden, zoent een laatste zandkorrel weg; veel viel er ook niet meer uit te trekken. Het condoom dat we als triomf van het jutten terugbrachten naar onze verschrikte moeders, zonder uitleg gedeponeerd in de afvalbak van de zonde. We mochten daarna de duinen niet meer in. Voorlichting kwam pas achteraf, duingesprekken brachten zand in het raderwerk van de opvoeding. Een dagje aan het strand, in de duinen was een dag vrij van opvoeding ook voor ingepakte moeders. Ze kwamen dicht in de buurt van boerkini’s hoewel het woord Van Dale nog niet bereikt had.
Dankzij de duinen.
Zee, strand en duinen, ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ze brengen me terug naar mijn jeugd, ze zijn de hele wereld: aarde, lucht, water en vuur. Lichtende zon, een vleugje hartstocht. Als ik naar de zee fiets, wegzink in het zand, op de grens van bijna en helemaal blote strandgasten, rond de vuurtoren (waarmee enkele roodharige, roodverbrande jongens pestend werden geïdentificeerd) kijk ik uit over de oneindigheid van het leven en de liefde, het baken om thuis te komen. Aan de andere kant naar de eindigheid van mijn leven. Geen tentamen in de hand, een onbeschreven blad, het essay moet komen aanwaaien van over zee, of over land; wat maakt het uit, ik zit ertussen in. Een kindertekening vliegert over, stijgend aan het touw, in duikvlucht naar beneden, staart in het zand. Het blad blijft leeg, de zee golft de woorden, de duinen zijn de titel, het helmgras de vasthoudende kommapunt.
Hoe kan iemand het in zijn of haar hoofd halen deze duinen over te leveren aan het geld, het winstbejag? Hoe kan iemand denken dat we, zonder duinen en dijken, straks het hoofd kunnen bieden aan het wassende water, amechtig wild geworden van onze aanjagende uitstoot. De duinen trekken een streep onder de zee en straks onder mijn leven. Ik wil er best dood gevonden worden, begraven in het zand van een gelukkig leven, gedragen in een duinpan van geluk.

Foto: Bas Arens