De Castricumse Bossen en Duinen (Inzending prijsvraag Bloeiende Duinen-de Hugo 2017)
Jan Rood
Laatst fietste ik door de kuststreek van Castricum. Ondanks dat het al augustus was en de bloeitijd van de flora alweer op z’n retour, kwam ik toch nog wat typische duinvegetatie tegen zoals blauwe zeedistel (foto 1), kruiptijm (2), stalkaars (3), slangenkruid (4) en duindoorn (5).

1

2

3

4

5
Ik reed op een huurfiets omdat ik sinds ik mijn jeugd niet meer in Castricum woon. Destijds was ik echter regelmatig in de natuur te vinden en ik ben dat gebied sindsdien blijven bezoeken, waardoor ik een vrij compleet beeld heb van de plaatselijke gang van zaken. Buiten de altijd weer prachtige natuur, vielen me tijdens die fietstocht twee aspecten met name op: 1) de grote percelen gekapt naaldbos en 2) het ontbreken van dierlijk leven. Spotte ik er vroeger nog regelmatig dieren als fazanten, hagedissen, veldleeuweriken, eekhoorntjes en konijnen, nu kom ik ze al tientallen jaren niet meer tegen; gewoon verdwenen. Tijdens mijn ritje die dag, dat toch zeker enkele uren duurde, spotte ik zegge en schrijve twéé levende wezens (buiten de toeristen en dagjesmensen): één buizerd en één koolmees! En ik heb goeie ogen!

7

6
Op gegeven moment bevond ik me ergens achter de zeeduinen waar ik als gevolg van houtkap op een desolaat, met staketsels bezaaid terrein (6 en 7) stuitte dat de indruk gaf van een maanlandschap. Verbijsterd ging ik er op een toevallig aanwezige bank (8) zitten waarop een plaquette zat met het opschrift “Bank van Hoop” (waarover straks meer). Eens te meer realiseerde ik me dat die recente houtkap de zoveelste interventie was die er hier in de loop van de geschiedenis had plaatsgevonden.

8
Een ingreep in de natuur waarvan ik zelf getuige was, gebeurde eind jaren vijftig in een brede vallei achter de duinen die voordien als bouw- en grasland in gebruik was. Ten behoeve van de drinkwatervoorziening in Noord-Holland werd toen het infiltratiegebied Geversduin aangelegd. Dit gebied is zeer rijk aan vogels, vissen en planten. Zo bevindt zich in het Hoefijzermeer bijvoorbeeld een grote kolonie aalscholvers.
Eveneens in de vijftiger jaren verspreidde zich onder de konijnenpopulatie de dodelijke myxomatose als gevolg van een virus oorspronkelijk geïntroduceerd door een Franse arts. Deze ziekte decimeerde de konijnenstand en waart ook nu nog steeds rond.
Daarnaast zag ik hoe er midden jaren tachtig werd gestopt met het consequent ruimen van dood hout, waardoor de bossen een natuurlijker karakter kregen.
Verder vond er rond diezelfde tijd als gevolg van de zure regen weer een ingrijpende verandering in de natuur plaats waardoor er een toenemende vergrassing en groei van stikstofminnende ruigtekruiden, zoals de brandnetel, plaatsvond. Op de zandgronden waren de gevolgen daarvan het eerst en duidelijkst merkbaar. Om die vergrassing tegen te gaan werden er grote grazers zoals konikpaarden (9 en 10) en Schotse hooglanders (11) ingezet.

9

10

11
Het niet meer verwijderen van dood hout, de introductie van grazers en het recente idee van het open landschap (met als gevolg dus die kap van naaldbomen) heeft echter niet geresulteerd in de terugkeer van de eerder genoemde, in mijn jeugd nog veel voorkomende dieren. En of de inzet van die grote grazers überhaupt iets doet tegen die vergrassing en verruiging, vraag ik me ook af, want het ene moment zag je er kuddes paarden e.d. rondlopen, om ze op een ander moment nooit meer terug te zien. De bossen en duinen maken qua dierlijk leven eigenlijk al jaren een doodse indruk en daarom stel ik nog één keer een rigoreuze ingreep voor, naast alle eerdere veranderingen die er al door de natuur zelf of door mensenhanden hebben plaatsgevonden. Om de natuur daarna zo veel mogelijk haar gang te laten gaan.
Die ingreep houdt de introductie in van een aantal diersoorten, zoals het everzwijn. Zwijnen kunnen uitstekend voor zichzelf zorgen en als de populatie vanaf het begin goed gemonitoord wordt, valt er goed mee te leven. Gewroet van wilde zwijnen heeft namelijk vele voordelen voor andere bosdieren. Wanneer er bijvoorbeeld sneeuw ligt, zorgt het wilde zwijn ervoor dat die verwijderd wordt zodat vogels en andere bosdieren weer voedsel kunnen vinden dat eerder niet bereikbaar was. Ook ontstaat er door hun gewroet een nieuw kiembed waar zaden van planten en vruchten van struiken en bomen kunnen kiemen en groeien. Wilde zwijnen bevorderen kortom de biodiversiteit, waardoor de mens niet meer hoeft in te grijpen. En mocht men zwijnen te ingrijpend vinden, kan er met varkens worden begonnen. Ook die kunnen zich prima redden in de natuur, getuige varken Betsy met haar 10 kinderen die jarenlang in het Bofkontbos aan de Parnassusweg in Amsterdam rondstruinden.
Vervolgens damherten. Zoals bekend worden die nu als gevolg van overpopulatie in de Amsterdamse Waterleidingduinen afgeschoten. Voilá, daarvan kan er zó een contingent overgebracht worden en mochten er dáár weer bezwaren tegen komen, stel ik de introductie van ezels voor. In ons land zijn verscheidene opvangplekken waar (afgestane en/of gedumpte) ezels worden opgevangen en verzorgd. Geef ze een permanente plek in de Castricumse natuur. Zo’n ezel eet naast gras alle denkbare planten en ook zij kunnen prima voor zichzelf zorgen. Bovendien zijn ze mensvriendelijk.
En last but not least kippen. In diverse Amsterdamse parken worden al jarenlang kippen gedumpt die na verloop van tijd troepjes vormen die zich uitstekend in het (semi)wild kunnen bedruipen. Om de zoveel tijd worden die dan wel weer geruimd omdat men vindt dat kippen niet in een park thuishoren. Maar wél in de bossen! Het zijn immers van oorsprong bosvogels. En brengt het wilde zwijn biodiversiteit teweeg door de bosbodem om te wroeten, kippen doen dat door erin te krabben. En mochten er weer te veel kippen komen dan is er nog altijd de vos, wat weer nuttig kan zijn voor bodembroeders als wulp, tapuit, leeuwerik, etc., die nu mede door toedoen van de vos zo goed als het loodje hebben gelegd.
De introductie van bovengenoemde dieren als everzwijnen en kippen ten behoeve van biodiversiteit en damherten en/of ezels om vergrassing tegen te gaan, zal ongetwijfeld tot een toename van divers en al dan niet oorspronkelijk dierenleven leiden.
In de Nederlandse natuur is praktisch niets meer vrij van menselijk ingrijpen en dat geldt ook voor de Castricumse bossen en duinen. Maar veranderingen hoeven niet altijd verkeerd te zijn, al is met eerdere interventies, hoe goed bedoeld ook, het aspect van dierlijk leven duidelijk op de achtergrond geraakt. Met mijn idee wil ik dan ook dát aspect terugkrijgen. En laat dat idee nou vervat zitten in de verdere tekst op de plaquette (12) van voornoemde “Bank van Hoop”, namelijk: “Er is een tijd van afbraak en een tijd van opbouw” (prediker 33). Toeval of niet, die bewuste bank staat daar op die ontboste plek dus eigenlijk precies goed!

12