Verrassing op de duintop (inzending prijsvraag Bloeiende Duinen-de HUGO 2017)
Lianne Biemond
De dag begint grijs.
‘Bagger!’ klinkt het van achteruit de caravan. Niels hangt achter zijn schermpje en zijn gezicht staat op onweer. ‘Geen greintje wind en vanaf een uur of elf regen. Geen surfweer dus.’
Er wordt geen antwoord verwacht.
Buiten de voortent rinkelt vrolijk een fietsbel. Hans en Jantine staan er met Gijs van twee in het fietsstoeltje. De grijns van Gijs maakt de donkerste dag lichter.
‘Het is nu nog droog. Gaan jullie mee fietsen?’ vraagt Jantine.
Nog geen vijf minuten later fietsen we met z’n achten het pad van de boswachterij op. Al bijna dertig lentes viert Jantine haar zomers hier in Burgh. Ze is een uitstekende gids en laat ons steeds de mooiste plekjes van de kop van Schouwen zien. Nu fietsen we langs de Zeepeduinen over het fietspad dat door het bos slingert. We klimmen tegen duinen op, maken scherpe bochten, laveren gevaarlijk slingerend langs grote dennenappels en we sjezen over het betonnen pad langs plekjes met sprookjesachtige namen als Haringput en Kniesjeshil.Slecht surfweer blijkt prima fietsweer te zijn.
Ik fiets achteraan. Niet alleen omdat ik een beetje meer moeite heb met de hellingen dan de rest. Maar ook omdat ik het enthousiaste groepje voor me zo vermakelijk vind.
Steeds hoor ik het enthousiaste stemmetje van Gijs en naar links wijzende handen laten me een reetje zien dat zich verstopt in een greppel langs de kant van het weggetje. Opeens trapt Hans op de rem en sleept zijn fiets door het zand omhoog naar twee lege fietsenrekken.
Met blote voeten lopen we de duinovergang op. Het zand is zacht, koel en rul. Zwijgend ploeg ik achteraan naar boven.
‘Hele gote water,’ gilt Gijs vanaf opa’s schouders.
Achter Niels bereik ik de top. Genietend kijk ik over de zee als hij zich opeens op een knie in het zand laat vallen.
‘Mam, kijk eens. Dit is vreemd.’
Ik zie niets bijzonders en hurk naast hem neer. Pas als hij het aanwijst zie ik het ook. Verscholen tussen het stugge helmgras en met dezelfde kleur als het droge zand, staat daar, onopvallend maar sierlijk, een paddenstoeltje.
‘Hoe kan zo’n paddenstoeltje nu aan vocht komen?’ vraag ik me hardop af. ‘Het water zakt hier toch in een mum van tijd weg?’
‘Schimmeldraden kunnen heel lang worden,’ weet Niels.
Hij springt overeind, neemt een aanloop en komt na een salto een paar meter lager met een plof weer op zijn voeten terecht. Hij glijdt even door in het zand. Meteen trekt hij zijn T-shirt over zijn hoofd, gooit het opzij en schopt zijn spijkerbroek uit. Als een jonge hond draaft hij even later met Hans over het strand en duikt de zee in. Vanaf de duintop geniet ik van de lieve mensen onder me, van het zicht op de zee, van de bries in mijn haren, van het paddenstoeltje naast me.
Als we even voor elven in een strandtent aan de koffie met vers gebakken wafels zitten, vallen de eerste dikke spetters.
Tot na zessen regent het pijpenstelen, maar mijn dag kan niet meer stuk. Dankzij een reetje in de greppel. Dankzij een sliert blije mensen op het duinpad en dankzij een fragiel paddenstoeltje met zand op zijn hoed.