In de hoogste kwelder van Het Schor, onderlangs de openbare paden, domineren ruige grassen als zeekweek dat mede door de stikstofvervuiling uit de lucht verstikkende begroeiingen vormt met weinig biodiversiteit. Begrazing met schapen kan hier helpen. De stikstofvervuiling heeft een sterk versnellende invloed op de kwelderontwikkeling, waar in zoute omstandigheden zeekweek het eindstadium is en in landen met schonere lucht zoals Ierland veel ijlere kwelderbegroeiingen voorkomen.
In de hoogste delen groeit op lage duintjes in de hier nog brakke kwelder ook wat duindoorn, dat gebonden is aan zoetwater in de duintjes maar na hoogwater in de winter afsterft. Riet dat hier ook opduikt wijst, net als het verschijnen van de zeebies (of heen), op invloed van zoet grondwater in de ondergrond, afkomstig uit het duin of de Brielse gatdam. Is riet eenmaal present op de hoge kwelder, dan is het een blijvertje. Een zeldzaam milieutype van de delta ligt hier langs het pad: de brakke kwelder met de hoog opgaande heemst met grote roze bloemen en het zilt torkruid, vaak bevrucht door kevers die je er ‘s zomers op aantreft. Gaan we verder vanaf land de kwelder in dan verdwijnen de planten van het brakke milieu en blijft zeekweek eerst nog domineren maar vermindert dan snel in aantal in de middelhoge kwelder waar een lage begroeiing met veel melkkruid, rood zwenkgras en zilte rus domineert, terwijl ook de zeeaster hier opduikt. Zeeaster staat hier in een brede zone tot bijna bij de randen van de laagste kwelder met zeekraal. Waar er veel slib is bezonken kunnen ze bijna manshoog worden. Reeën kunnen zich er makkelijk verschuilen.
In de lage kwelder staan verspreid pollen Engels slijkgras, een grassoort die in staat is het overvloedige zout uit te scheiden als kristallen op de bladeren. Vooral de langarige zeekraal, ook bekend onder de naam ‘slibzeekraal’ is in de lage kwelder veel present en ook het gewoon kweldergras. Het centrale deel bestaat deels uit de bij eb droogvallende zee. Daar zien we de eerste pionier van het plantaardige leven op de rand van zee en land: geen hogere plant, maar een wier, Vaucheria, dat donkergroene matten vormt van wel 1 cm dik, slib invangt en de vestiging van zeekraal mede mogelijk maakt. Langarige zeekraal verkleurt in het najaar geel, oranjebruin, en is niet opvallend rood, zoals de kortarige zeekraal. Smakelijk zijn zeekraalsoorten alleen als ze jong zijn, vanaf mei.