De ecologische barcode (met toelichting)
De ecologische barcode
Omdat van elke plant tegenwoordig globaal bekend is welke milieuvoorkeuren deze heeft is op basis van een lokaal boeketje planten te vertellen wat de bodem biedt en hoe het landschap wordt gebruikt. Planten vertellen een verhaal, het botanisch ABC. Dit verhaal kun je beluisteren zodra je je de ‘plantentaal’ eigen hebt gemaakt. Voor dit botanisch ABC kiezen we een 100-tal zeer kenmerkende planten. Deze soorten krijgen een kort portret en een ‘ecologische barcode’: een beeldmerk waar in je in één oogopslag kunt zien welke voorkeuren een plant heeft voor vier sleutelfactoren: Water (vochttoestand), Mineralen (kalkgehalte), Voedingsstoffen en Zout.

Dit plaatje kom je bij geen enkele soort tegen: voor elke factor zou deze plant het gehele palet aan mogelijkheden aankunnen. Zulke brede amplitudes komen in de natuur niet voor, maar er zijn wel soorten die vele tinten tonen.
De barcode toont van links naar rechts Water, Kalk, Voedingsstoffen en Zout. Binnen elke factor zijn er vier klassen: van zeer weinig tot zeer veel. Hoe meer kleur hoe meer er van een factor vereist wordt door een soort. Hoe minder kleurbalkjes binnen een vakje(factor) hoe veeleisender een soort.
Bij een soort als Amerikaanse vogelkers zien we een ander beeld als bij kleine steentijm. Op basis van hun voorkeuren kom je ze ook niet samen tegen.
Water
Alle planten hebben vocht nodig, sommige veel, andere kunnen toe met weinig. Op droge groeiplaatsen heerst, vooral in de zomer een groot watertekort voor de plantengroei. Aan de andere kant, als de groeiplaats van vocht verzadigd is of onder water staat, dan is er weliswaar water genoeg maar kan ook een tekort aan zuurstof en/of koolzuurgas ontstaan. Planten die op zulke extreme plekken groeien beschikken dan ook over speciale aanpassingen om te overleven. De vochtklassen zijn als volgt gedefinieerd:
- Droog = Groot tot matig tekort aan vocht in het groeiseizoen.
- Matig vochtig = Vochtvoorziening (vrijwel) het gehele jaar voldoende voor de plantengroei, geen vochtverzadiging van de groeiplaats.
- Zeer vochtig = Groeiplaats buiten het groeiseizoen verzadigd met water (meestal grondwater).
- Nat = Groeiplaats (vrijwel) permanent onder water
Veel van grondwater afhankelijke planten (freatofyten) zijn dat slechts facultatief. De bodem in de matig vochtige klasse is min of meer permanent vochthoudend, nooit nat. Dat kan twee soms samenvallende oorzaken hebben: a. voeding door capillair opstijgend grondwater, b. het vasthouden van regenwater door leem en/of humus. Voorbeeld van b. zijn de humusrijke noordhellingen. Voor de planten maakt het één of het ander geen verschil; je vindt rond wintergroen zowel op die matig vochtige noordhellingen als in matig vochtige valleien en dan is het een freatofyt.
Kalk
De kalkrijkdom van de duinbodem is een maat voor de mineralenvoorziening in meer algemene zin. Bij de verwering van schelpen en slakhuisjes, de bron van de kalk (calciumcarbonaat), komen namelijk ook andere voor de plantengroei belangrijke mineralen vrij. Tevens voorkomt de kalk verzuring van de bodem (buffering). Wanneer geen kalk wordt aangevoerd door het grondwater, spoelt de kalkreserve in het profiel door toedoen van de neerslag van boven naar beneden geleidelijk uit. Daardoor kan het kalkgehalte van een bodem gelaagd zijn: kalkloos tot kalkarm in de toplaag en kalkrijk op iets grotere diepte, wat zich weerspiegelt in de vegetatie. De kalkbeschikbaarheid in de bewortelde zone van de bodem is als volgt gedefinieerd:
- Kalkloos = geen kalk aanwezig, bodem zuur tot matig zuur.
- Kalkarm = kalkgehalte < 0,5 %, bodem zwak zuur tot neutraal.
- Matig kalkrijk = kalkgehalte 0,5 – 2 %, bodem neutraal tot zwak basisch
- Kalkrijk = kalkgehalte 2-10 %, bodem sterk basisch.
Voedselrijkdom
Groeiplaatsen met een ruim aanbod van voedingsstoffen zijn in de natuur meer uitzondering dan regel. Ook de soortenrijkdom is er meestal beperkt. Op zulke plekken is vooral plaats voor concurrentiekrachtige soorten. Wanneer een van nature voedselarme of matig voedselrijke groeiplaats wordt bemest, bij voorbeeld door stikstofrijke neerslag of instroom van vervuild water, treedt eutrofiëring op en verdwijnen de daarvoor gevoelige soorten, zoals orchideeën, en verruigt de vegetatie. Afgezien van stranden en kwelders vormen de duinen een relatief voedselarm gebied. De klassen voor voedselrijkdom wordt veelal gebaseerd op de gewasproductie van een kruidachtige vegetatie (grasland):
- Voedselarm = Voedingsstoffen (fosfaat en/of nitraat) zeer beperkt beschikbaar, gewasproductie zeer gering.
- Matig voedselrijk = Voedingsstoffen beperkt beschikbaar; gewasproductie gering tot matig.
- Voedselrijk = Voedingsstoffen vrij ruim tot ruim beschikbaar; gewasproductie fors
- Zeer voedselrijk = Voedingsstoffen in overmaat beschikbaar; gewasproductie overvloedig.
Zout
Het zoutgehalte van water wordt uitgedrukt aantal promillen zout, de saliniteit:
- Zoet = < 0,5; (vrijwel) zoutloos
- Brak = 0,5-3; licht zouthoudend, enigszins zoutgevoelige plantensoorten ontbreken in de vegetatie
- Zilt = 3-10 ; matig zouthoudend, op hoogste kwelders en kwelderzomen, vegetatie bestaat uitsluitend uit zoutminnende en zouttolerante soorten.
- Zout = 10-40.; sterk zouthoudend, op kwelders en groene stranden, vegetatie bestaat uitsluitend uit sterk zoutminnende (zgn. halofiele) soorten.
Aan de kust bepaalt de frequentie van overspoeling door zeewater globaal genomen het zoutgehalte van de bodem. De lage kwelder is daarmee het zoutst. Echter kan ook in bodems die minder frequent worden overspoeld het zoutgehalte bij uitdroging in de zomer flink oplopen.