EEN BOTANISCHE EXCURSIE NAAR TEXEL (1901)
H . R . HOOGENRAAD & D. DE VISSER SMITS
(red) Gered uit laden en archieven: een schitterend verhaal uit 1901 van twee orchideeënzoekers die er niet voor terugdeinsden op schedeljacht te gaan op het ontruimde kerkhof van het vervallen dorp De Westen. Ook met een smakelijke passage over hoe een boer met knuppel gewapend de orchideeënstekers uit zijn landwilde jagen en het toch nog goed afliep.
Enkele citaten
“Onze Nederlandsche Noordzee-eilanden zijn voor een gewoon beschouwer, zooals F. Holkema in zijn Flora zegt, oogenschijnlijk barre oorden; maar even waar is het, wat hij er op laat volgen, dat het voor den botanicus bij uitstek lieflijke streken zijn. Reeds lang was het ons plan geweest, een dezer eilanden eens te gaan bezoeken, en wel voornamelijk met het doel, eenige belangrijke orchideeën- soorten en verscheidenheden te verzamelen. Sturmia Loeselii, die wij slechts hadden van Vogelenzang, en dan nog maar in weinige exemplaren, Orchis maculata, alleen bij Loosduinen en Wassenaar ten getale van resp. 2 en 3 ex. gevonden, Platanthera bifolia, en verschillende vormen uit de aan afwisseling zoo rijke Orchis-latifolia-groep hadden wij daarbij in de eerste plaats op het oog.”
(…) “Van Oude Schild naar Den Burg kan men gebruik maken van een omnibus; daar echter het weer aan ’t opklaren was en de omnibus zich al spoedig bijna geheel met reizigers gevuld had, besloten wij den tocht te voet te doen. Wij verlieten den rijweg en kozen, geleid door een omstreeks 14-jarig Texelaar, een landpad, dat eerst aan beide zijden begeleid werd door weilanden, waar het Strandkruid (Statice elongata) groote plekken paaisrood kleurde, hier en daar afgewisseld door een donkerder rood, dat bij nader beschouwing veroorzaakt werd door de aren van Orchis Morio. De zeekleibodem dezer weiden werd al spoedig door een diluvialen grond vervangen; hier hielden ook de slooten op, om plaats te maken voor de voor het Texelsch diluvium zoo karakteristieke “tuinwalletjes”.
(…)” Na Hoorn doorgewandeld te zijn, komt men onmiddellijk aan den binnenvoet der duinen en al spoedig bemerkten wij daar de Kraaiheide, Empetrum nigrum, met hare besvruchten, die groote plekken duin bedekte, waartusschen zich Drosera rotundifolia en Pedicularis palustris vertoonden; terwijl de hellingen bezaaid waren met de fraaie witte duinrozen (Rosa pimpinellifolia). Wij hadden ook gehoopt daar in de omstreken Sturmia Loeselii te vinden, immers Holkema zegt, dat die in duinvlakken achter Hoorn zeer algemeen moet zijn; wij vonden ze echter niet, ’t geen wel daaraan zal toegeschreven moeten worden, dat we de eigenlijke duinvlakken toen nog niet doorzochten.”
(…)De dag daaraanvolgende zou gewijd worden aan een algemeen onderzoek van de z.g. vlakken in de Z. W. duinstreek; vlakten tusschen de duinen, waarvan de grootte tusschen enkele weinige en 100 en meer hectare afwisselt. Sommige dragen bijzondere namen: het Natte vlak, het Heivlak, het Groote vlak, het Pietrozevlak, en dan ten N. van Koog de verbazend groote vlakte de Nederlanden.
(…)”Het zeedorpje Koog was het doel van onze volgende excursie, of liever de omstreken daarvan. Een land met Orchis Morio en O. maculata ten N. O. van het dorp was de aanleiding van een aanvankelijk minder aangename ontmoeting met een Texelaar. Terwijl wij nl. een paar witte vormen der eerste plant aan ’t uitgraven waren, kwam een oude boer met een knuppel gewapend op ons af. Ofschoon wij er niet aan twijfelden, dat hij minder vriendelijke bedoelingen ten onzen opzichte koesterde, maakten wij ons toch niet uit de voeten en gingen rustig door met graven, alsof er geen boeren en geen knuppels op Texel te vinden waren. Toen de man op vrij hoogen toon gevraagd had, wat wij daar deden en wij hem geantwoord hadden, begon hij met meer flux de bouche, dan wij van hem verwacht hadden er ons van te overtuigen, dat wij ons aan een groote onbeleefdheid schuldig maakten. Niettegenstaande zijn grooten woordvoorraad ging zijn logika tamelijk mank; daar echter zijn knuppel wel geschikt was om aan zijn redeneering de noodige klem bij te zetten, stemden wij natuurlijk dadelijk toe, dat we zeer onbeleefd waren. Toen veroorloofden we ons de vraag, waarin onze onbeleefdheid dan wel bestond. Wel, natuurlijk in een al te vrijmoedige toepassing van het spreekwoord: Ongevraagd, ongeweigerd. We hadden toch eerst wel eens kunnen informeeren, van wien dat stuk land was en dan beleefd aan den eigenaar verlof vragen, onze operaties er op te verrichten. Doch toen wij er aangekomen waren, was er nergens in den omtrek een sterveling te zien! Gelukkig werd de toon van ons onderhoud allengs vriendschappelijker en kwam het niet tot een nadere kennismaking met den knuppel, we scheidden zelfs als goede vrienden. ”
(…)”In de nabijheid van Hoorn eindigden wij dien avond onze werkzaamheden met het uitgraven van een paar albino’s van Orchis Morio en een paar groote planten van Orchis maculata.
Lees hier de originele publicatie als pdf beschikbaar gesteld door De Levende Natuur: DLN 1901 6(3)51-54