Kwelders: ontstaan en processen
Bas Kers m.m.v. Rolf Roos en Kees Bruin
(red.) Voor het boek Bloeiende duinen leverde Bas Kers een verhaal over ’de Rottums’ maar ook een overzichtelijk verhaal over kwelders, incl. slufters, vloedmerken en andere zilte of brakke begroeiingen. Voor het boek hebben we beperkt ruimte, maar we publiceren het toch graag in zijn geheel, als achtergrondverhaal. Over verschillen tussen hoge en lage kwelders, maar ook over verschillen tussen de Wadden en de delta.
De vorming van een kwelder begint als op rustiger plaatsen langs de kust begroeiing mogelijk wordt. De bodem moet voldoende hoog zijn na sedimentatie van zand of slib, waardoor het bij gemiddeld laagwater droogvalt. Dan kunnen er vanaf de gemiddeld hoogwaterlijn planten groeien, mits het voldoende rustig is voor golven en stroming. Na vestiging van algen en de eerste pionierplanten, zoals de eenjarige Langarige zeekraal of de vaste plant Engels slijkgras, kan kweldervorming beginnen. Door positieve feedback (planten vangen slib in en dat versnelt het proces) kan de opslibbing en de diversiteit aan plantensoorten in enkele jaren snel toenemen.

Pioniervegetatie met wier en Zeekraal, Terschelling; foto Rolf Roos
Kreekjes, oeverwallen, kommen
Het water dat met vloed opkomt en zich met eb terugtrekt stroomt niet meer willekeurig over de vlakke delen af, maar kiest een vaste weg langs de route met de minste weerstand tussen de begroeiing door. Zo ontstaat een patroon van smalle ondiepe kreekjes dat tijdens het proces van kwelderontwikkeling steeds duidelijker wordt. Met water dat door de vloedstroom de kreekjes in wordt geperst, wordt met elk tij een hoeveelheid deeltjes getransporteerd. De meeste en de grofste slibdeeltjes (en zand) zakken vrij snel uit het water en bezinken in een smalle zone langs de kreekjes; de fijnere delen bezinken verder van de kreekjes af. Zo ontstaan langzaam maar zeker linten van iets meer zandige en daardoor beter doorluchte oeverwallen, licht verheven in het kwelderlandschap.
De achter de oeverwallen gelegen delen, waarvan de hoogteontwikkeling langzamer verloopt, worden kommen genoemd. De vegetatieontwikkeling op de relatief droge, licht zandige en daardoor beter ontwaterde/doorluchte oeverwallen verloopt sneller dan in de wat nattere, kleiige kommen.
Strandvlakten, groene stranden en slufters
Strandvlakten zijn laagten op brede standen die door samenloop van omstandigheden (bijv. in de luwte van embryoduintjes of een stuifdijk) deels van zee worden afgesnoerd. Hier vormt zich als eerste een laagje kiezelalgen, die als voedingsbodem fungeert voor de eerste plantensoorten als de zandzeekraal en Langarige zeekraal. Wanneer de situatie brak is kan hier Heen, Stomp kweldergras of Zulte verschijnen. Dit eerste stadium wordt ook wel groen strand genoemd. Een groen strand gaat bij voortgaande verzoeting in enkele jaren over in een primaire vochtige duinvallei met veel duizendguldenkruiden, Groenknolorchis, Moeraswespenorchis, Knopbies, Watermunt etc waarbij de zilte elementen lang kunnen naijlen.
In sommige gevallen, wanneer zulke groene stranden permanent door een hoge duinenrij worden afgesnoerd maar nog wel door een of meerdere geulen in verbinding staan met de zee, spreken we over een afgesnoerde strandvlakte of slufter. Grote slufters zijn het Zwin, de Verdronken Zwarte polder, de Kwade Hoek op Goeree, de Slufter op Texel, Cupido’s Polder op Terschelling, Nieuwenhuisglop op Schiermonnikoog en de Noordslufter op Rottumerplaat.
De ontstaansgeschiedenis is echter slechts bij enkele natuurlijk. Er zijn namelijk gebieden die veel op een slufter lijken, achter de duinen gelegen, maar een afwijkende historie hebben, zoals het Zwin en de Verdronken Zwarte polder in Zeeuws Vlaanderen. Het Zwin is vanouds een zeearm (tot Brugge) die geleidelijk is verland en die door een duinenrij wordt begrensd. De Verdronken Zwarte polder is (inderdaad) een vroegere polder die is ondergelopen en waarvoor zich een duinenrij heeft gevormd. Ook de klassieke Slufter op Texel is ontstaan na mislukte bedijking (met zanddijken) op de plek waar eens een zeearm lag die het noordelijke eiland Eyerland van het oude eiland van Texel (dat bij de Koog eindigde) scheidde. Het woord ‘slufter’ is verder misbruikt op de Maasvlakte waar het een gigantische berging is voor onverwerkbaar slib vol chemische verontreiniging.

De Slufter Texel; foto Fitis
Wat is een slufter?
Het woord ‘slufter’ is een oud woord voor een doorbraak in de zeereep. Dit in tegenstelling tot kreken op kwelders die aan de Waddenzee grenzen, die ‘kreek’ of ‘kwelderkreek’ genoemd worden.
Het woord ’slufter’ is afgeleid van sluipen, Hollands voor ‘doorbraakgeul’. Op Schouwen en Goeree gebruikte men het woord sloe en op Vlieland een spui. In Vlaanderen heet een slufter een (h)ijde, zoals bij Koksijde.
Omdat via de slufter met zout water ook steeds zand meekomt wordt een sluftergebied geleidelijk opgehoogd met zand en slib. Langs de hoogwaterlijn liggen, net als op hogere kwelders, uitgebreide vloedmerken met wier en resten van kwelderplanten, en groeien planten als reukeloze kamille en melde-soorten.
Geheel natuurlijke slufters liggen o.a. op de Kwade Hoek en Rottumeroog. Gaten in stuifdijken (o.a. Schiermonnikoog) mits ze soms doorspoelen met zeewater, worden wel als slufters aangeduid, maar juist is dit niet. Een slufter is een geul, geen gat. Een gat in een duinrichel, waar bij hoge tijen het water doorheen stroomt is een opening, een doorbraak, maar geen slufter. De Kerf bij Schoorl waar in 1990 een gat in de duinenrij is gemaakt, is te beschouwen als een mislukt experiment om een slufterachtig landschap te creëren. De drempel stoof al snel dicht.
De toekomst van een slufter is steeds afhankelijk van de vloedkom. Bij verzanding of opslibbing van de achterliggende kwelder, of door zandsuppletie op het strand, kan een slufter verstopt raken.
Successie en zonering
De kwelders in Zuidwest-Nederland hebben een veel grotere getijdenamplitude, die ervoor zorgt dat de kwelderzones (van pionierzone tot hoge kwelderzone) “naar boven in elkaar” worden gedrukt. Kwelders in estuaria, zoals bij de Westerschelde en de Dollard, zijn in het geheel veel brakker door de aanvoer van rivierwater. Rivieropwaarts veranderen de pioniervegetaties hier zich van zeekraal- en slijkgras vegetaties in biezen- en rietvegetaties, zoals bijvoorbeeld in het Zeeuwse Saefthinge optimaal te zien is.
Kwelders: vegetaties
De vegetatie van kwelders is divers en complex, onder andere door de hoogteverschillen en de daarbij behorende omstandigheden (bijv. met meer of minder zuurstof, zout of vocht in de bodem) waarin verschillende plantensoorten kunnen gedijen.
Een landschap dat onder invloed staat van de zee, is in te delen in een aantal verschillende vegetatiezones.
- De intergetijdenzone is de vrijwel onbegroeide zone die het meest wordt overspoeld en waar zeegrassen kunnen voorkomen.
- De pionierzone, is de laagst begroeide kwelderzone. Deze wordt gemiddeld tweemaal keer per dag overspoeld en bevindt zich net onder gemiddeld hoogwater (GHW). De ondergrens wordt mede bepaald door de mate van beschutting tegen golven.
- De lage kwelder, deze zone ligt ruwweg vanaf gemiddeld hoogwater (GHW) tot vlak onder gemiddeld hoogwater springtij (GHWS) en wordt ongeveer 300 tot 150 keer per jaar overspoeld.
- De middenhoge kwelder, de zone die ongeveer begint bij GHWS en eindigt aan de duinvoet en ongeveer 70 tot 100 keer per jaar wordt overspoeld.
- De hoge kwelder, de zone die een eindje boven GHWS ligt en maximaal 5 tot 30 keer per jaar wordt overspoeld. Dit zijn veelal hoge stranden of duinvoeten, veelal herkenbaar dat het nauwelijks een kleilaag heeft.
- De climaxzone, het eindstadium van de successie. Hiermee wordt het eindstadium van de vegetatieontwikkeling in de tijd mee bedoeld in een bepaalde hoogtezone.
Normaliter slibt de kwelder op naarmate het ouder wordt en daarmee kan de zone 1 zone hoger worden, bijv. een pionierzone met zeekraal verandert na ca 5 jaar in een lage kwelderzone met lamsoor. Er komt echter veel meer variatie voor. Bijvoorbeeld hoe verder de locatie van de zee ligt, wordt de opslibbing minder. De vegetatie langs de wadrand vangt namelijk de meeste slibdeeltjes in. Ook oude strandvlakten die door stuifdijken zijn afgesnoerd, kunnen niet meer aanzanden. Door bodemdaling (door inklinking of gaswinning) of zeespiegelrijzing kunnen dergelijke locaties zich gaan vernatten, waardoor er juist een teruggaande successie is te zien.
Daarnaast bevatten oudere kwelders meer stikstof als jongere. Hierdoor kunnen dominante vegetaties beter tegen zoutstress en kunnen daardoor lager in de zone voorkomen. Een zeekweekvegetatie begint bijvoorbeeld op duinvoeten (hoge kwelderzone) waar vloedmerk aanspoelt. Wanneer de rondom liggende middenhoge kwelder 30 tot 50 jaar oud is wordt deze langzaam geheel gedomineerd door de climaxvegetatie zeekweek en bij een leeftijd van 80 jaar of meer kan zeekweek zelfs de lage kwelderzone gaan domineren.
De brakke kwelder is een aparte variant: hier ontmoeten zoet en zout water elkaar. Brakke kweldervegetatie komen grotendeels voor in estuaria op de overgang van zoet rivierwater en zout zeewater, op landinwaartse kwelders die overgaan in brakke duinvalleien, op groene stranden en slufters, waar zoet kwelwater uit de duinen zich mengt met zeewater, op hoge kwelders met een groot getijverschil, omdat dan de invloed van neerslag zo belangrijk wordt ten opzichte van het overspoelingswater dat er sprake is van brakke omstandigheden met typische brakke soorten als heen en riet. Als laatste kunnen brakke kwelders ook voorkomen in zoete polders of inlagen, waar zilte kwel zich kan mengen met het zoete polderwater.
In Zuidwest-Nederland is de zonering enigszins afwijkend van die in de Waddenzee. Door de hogere getij-amplitudo worden de zones in elkaar gedrukt. Een soort als Engels slijkgras (Spartina anglica), normaal een soort van de pionierzone, is daardoor in staat om zowel de pionierzone als de lage kwelderzone te domineren. In de Waddenzee zien we dit aspect niet, ook omdat de soort vorstgevoelig is.
Intergetijdezone
De intergetijdenzone bestaat uit platen en geulen. Het is een gebied waar zich veel wieren kunnen bevinden. Geulen kunnen verder begroeid zijn met groot zeegras en platen met klein zeegras.
Pionierzone
Wieren en andere plantensoorten die een belangrijke rol spelen in de vorming van kwelders, zoals Engels slijkgras, langarige zeekraal en klein schorrenkruid, treffen we aan in de pionierzone. De planten zorgen voor invang van slibdeeltjes. Deze opslibbing zorgt voor een versnelde kweldergroei.

Pioniervegetatie met Langarige zeekraal; foto Bas Kers
Lage kwelder
Als de planten van de pionierzone voldoende slib hebben ingevangen, kan (meestal al na 5 jaar) een lage kwelderzone ontstaan. Op de lage kwelder krijgen meerjarige plantensoorten de kans om te groeien. Doorgaans vinden we 12 verschillende plantensoorten. In april bloeit het Engels lepelblad met zijn witte bloemen, andere soorten zijn Gerande schijnspurrie, Schorrenzoutgras en Gewone zoutmelde. In beweide gebieden staat vooral veel Gewoon kweldergras, een eiwitrijk gras dat ook zeer geliefd is bij watervogels, zoals de Rotgans en de Brandgans. In onbeweide gebieden kunnen de bloemen van Lamsoor en Zulte (zeeaster) in juli en augustus de gehele lage kwelder paars met geel kleuren. In Zuidwest-Nederland groeit op lage kwelders ook veel Engels slijkgras, dat hier dominant kan optreden.

Lage kwelder met o.a. Lamsoor, Rottumeroog; foto Ronald van Wijk
Middelhoge kwelder

Middelhoge kwelder met o.a. Zeealsem; foto Bas Kers
Net als bij de lage kwelder, geldt ook voor de middelhoge kwelder dat de begroeiing sterk afhankelijk is van beweiding. Zo groeit er bij beweiding in de kommen veel Zilte rus en Melkkruid. Bij minder intensieve beweiding steekt Rood zwenkgras en Engels gras de kop op. Wanneer beweiding uitblijft nemen grovere soorten steeds meer de overhand. Soorten als Zeealsem, Zeerus en als laatste Zeekweek gaan de middelhoge kwelder domineren naarmate de kwelder ouder wordt.
Hoge kwelder
De hoge kwelder wordt alleen nog overspoeld tijdens stormen of bij springtij. Vaak gaat het om dijk- of duinvoeten, waar geen of nauwelijks enige opslibbing plaatsvindt. De belangrijkste plantensoorten die op de hoge kwelder voorkomen zijn Fioringras, Rood zwenkgras, Zeekweek, Kattendoorn, Engels raaigras, Veldbeemdgras, allerlei klavers waaronder Aardbeiklaver, Zilverschoon, Strandduizendguldenkruid, Kleine leeuwentand, Hertshoornweegbree, Muurpeper, Deens lepelblad, Sierlijke vetmuur en allerlei mossen zoals Ziltmos (Hennediella heimii) en Netknikmos (Bryum algovicum). De locaties zijn vaak al veel soortenrijker, met zo nu en dan ook zoete (duin)soorten.

Hoge kwelder met Engels gras; foto Rolf Roos
Climaxzone
De climaxzone is het eindstadium van de successie. Op een zilte kwelder is meestal vegetatie te vinden die gedomineerd wordt door zeekweek (zie foto hieronder). Deze plant kan tot wel een meter hoog worden en heeft vaak een dik pakket strooisel, dat ervoor zorgt dat andere planten hier nauwelijks kunnen groeien. Naarmate de kwelder ouder wordt komt er meer stikstof in het mileu voorwaardoor zeekweek meer zoutstress aan kan. Daardoor zie je deze soort ook veel lager in de kwelder.

Climax met dominantie van zeekweek; foto Bas Kers
Beweiding en ontwatering hebben veel invloed op de vegetatie en daarmee op de vegetatie. Beweiding kan de opeenvolging van de vegetatie (successie) tegengaan, terwijl een goede ontwatering (bijvoorbeeld begreppeling) het juist kan versnellen.
Brakke kwelder
De brakke kwelder ontstaat waar zoet en zout water bij elkaar komen, zoals op een brede hoge kwelder waar regenwater stagneert, bijvoorbeeld op de Oosterkwelder van Schiermonnikoog, nabij duinen waar zoet kwelwater zich aan de oppervlakte bevindt of daar waar beek- of rivierwater zich vermengt met het zeewater (bijvoorbeeld het Groene strand op Terschelling waar een duinbeek uitmondt op zee of bij estuaria als Dollard en Westerschelde). Brakke vegetatietypen worden gekenmerkt door een combinatie van zoete en zoute plantensoorten vaak naast elkaar. Fioringras, zulte en heen domineren vaak over grote oppervlakten, regelmatig afgewisseld door brakke rietvelden. Andere typisch brakke soorten zijn Slanke waterbies, Moeraszoutgras, de zeldzame Rode bies, Fraai duizendguldenkruid, Rode ogentroost, Ruwe bies, Zilt torkruid, Selderij en in Zuidwest-Nederland, Echt lepelblad, Heemst en de zeldzame Platte bies.

Heemst, brakke kwelder Kwade Hoek, Goeree; foto Rolf Roos
Vloedmerken
Vloedmerk of veek komt voor op plekken waar het strooisel van het afgelopen vegetatieseizoen na een storm is aangespoeld. Dit zijn meestal plaatsen waar het maaiveld ineens sterk omhoog gaat, zoals de voet van dijken of duinen. De veekranden kunnen variëren van een cm dikte tot wel twee meter dikke strooiselpakketten. De inhoud bestaat met name uit dode plantenresten, zaden, dood en levend dierlijk materiaal, waaronder vaak duizenden hele kleine wadslakjes en helaas steeds vaker allerlei rommel van plastic of hout.

Reukeloze kamille op oud vloedmerk, Rottumeroog; foto Ronald van Wijk
In het vroege voorjaar kunnen de zaden ontkiemen en zie je tal van kleine plantjes. Een groot aantal echte kwelderplanten als Gewone zoutmelde gaan echter na een tijdje weer dood, omdat de standplaats niet voor deze soorten geschikt is. Op al wat ouder vloedmerk, waar het strooisel is gemineraliseerd, kunnen stikstofminnende planten hier optimaal voorkomen. Meest voorkomende soorten zijn Spiesmelde, Strandmelde, Reukeloze kamille, Zeekweek en Zandhaver. Waar het minder zout is komen Akkerdistel, Grote brandnetel, Bitterzoet, Hennepnetel en Vlasbekje voor. Zeldzame soorten zijn Gele hoornpapaver, Kustmelde en Gelobde melde.
Aan de strandzijde vinden we meestal veel minder vloedmerk, omdat hier simpelweg minder plantenmateriaal voorkomt of omdat het vloedmerk overzand wordt. Daarnaast is dit milieu veel extremer, door het stuivende zand, waardoor veel kwelderplanten hier niet kunnen gedijen. Typische vloedmerkplanten van stranden zijn de Zeeraket, Zeepostelein, Stekend loogkruid en op de wat vochtiger en zilte plekken het Klein schorrenkruid.
Stenen zeeweringen
Op dijken en andere zeeweringen gemaakt van stortsteen of basaltblokken kan ook veel vloedmerk blijven steken tussen de stenen. In vergelijk met de vloedmerken die hierboven zijn beschreven verschillen de zeeweringen hierin dat het oppervlak (lees standplaats) grotendeels uit steen bestaat. Hierdoor is er minder aanhechtingsmateriaal en veelal is het warmer op het kale zwarte steen. Een specialistische vegetatie die hier voor kan komen is de plantengemeenschap van Zeevenkel en Zeekool, die bijvoorbeeld optimaal aan de waddenkant van de Afsluitdijk voorkomt.
Daarnaast kunnen op de stenen zelf enkele specialistische korstmossenvegetaties voorkomen. De dijk tussen de Eemshaven en Delfzijl zou alleen al om de 80 soorten korstmossen die hier voorkomen een beschermde status moeten krijgen.