TAPUIT (column)
Rob Chrispijn
In het lentenummer van het blad ‘Vogels’ kondigt Vogelbescherming Nederland aan dat ze vast van plan zijn om de Tapuit voor Nederland te behouden. Deze broedvogel is sinds 1990 met 90% achteruitgegaan. Onder meer door de nog steeds hoge stikstofneerslag uit de atmosfeer waardoor van nature open gebieden als duinen en heiden sneller dichtgroeien met gras en struiken. Maar Vogelbescherming gaat het de Tapuit weer naar de zin maken door kleinschalig te plaggen en stuifkuilen te creëren om insecten aan te trekken. De Tapuit is een fraai vogeltje met een interessante biotoopvoorkeur, dus wie zal er tegen deze plannen zijn? Niemand, ook al lijken de aangekondigde ingrepen op een vorm van tuinieren, net als afplaggen van hei, opschonen van vennen en het boomvrij maken van oevers. Deze ingrepen passen in de traditie van kleinschalig natuurbeheer dat noodzakelijk is om het Nederlandse cultuurlandschap in stand te houden. Behalve misschien onder wildernisfanaten staan deze maatregelen ook niet echt ter discussie.
Dat ligt anders als het gaat om het belang van wegbermen en schelpenpaden als belangrijk biotoop voor bedreigde paddenstoelen. Wanneer gepleit wordt voor het behoud van een mycologisch rijke berm ontmoeten mycologen nogal eens onbegrip: waarom zou je je bekommeren om zulke onnatuurlijke landschapselementen? Niemand zal bestrijden dat een wegberm op een schaal van natuurlijkheid lager scoort dan hei of grasland. Maar het is een glijdende schaal en alledrie deze biotopen danken hun (voort-)bestaan aan menselijke activiteiten.
Toch was er laatst na afloop van een lezing over het belang van schelpenpaden het commentaar te horen dat je van een natuurorganisatie niet kunt verwachten dat die zich zou inzetten voor het behoud ervan. Nota bene door een mycoloog, want die lijken – als het om natuurlijkheid gaat – soms nog strenger in de leer dan specialisten van andere disciplines. Een dag later reed ik langs de bij mij in de buurt gelegen Middenweg waar juist op dat moment over een lengte van 400 meter een afrastering werd aangelegd om slangen en amfibieën te dwingen gebruik te maken van een ondergrondse doorgang. Goed voor de Kamsalamander. maar qua natuurbeleving een verschrikking: het één meter hoge hek ziet er heel wat onnatuurlijker uit dan het schelpenpad dat er evenwijdig aan loopt. Als je in een natuurgebied zo’n zwart plastic schutting tolereert, hoe kun je dan bezwaar hebben tegen schelpenpaden of sparrenbossen? Maar blijkbaar zie ik dat te simpel. Naar aanleiding van een lezing over de resultaten van een meerjarig onderzoek naar de mycologische waarde van sommige fijnsparrenbossen kwam de reactie: leuk verhaal, mooie soorten, maar geen reden om zo’n sparrenbos te sparen en af te zien van omvorming tot gemengd bos.
Ala stadsmens heb ik een zwak voor natuur die tegen de klippen opgroeit, zeg maar: de natuur van de Dapperstraat uit het beroemde gedicht van Bloem. Misschien heb ik daarom niet zulke vastomlijnde ideeën over hoe de Nederlandse natuur er in het ideale geval uit zou moeten zien. Dat de Tapuit door de noodmaatregelen een paar sporten daalt op de natuurlijkheidsladder vind ik jammer, maar daarom nog geen reden om niet financiëel bij te dragen wanneer Vogelbescherming een actie mocht beginnen ‘Red de Tapuit’. Eerder is ook de Ooievaar op uiterst onnatuurlijke wijze behouden gebleven voor de Nederlandse fauna. Waarom zou dit ook niet mogelijk zijn voor de Slijmige spijkerzwam? Dankzij de aanleg van schelpenpaden door fijnsparrenbos en jonge sparrenaanplanten op voormalige akkers!
(Red.: eerder gepubliceerd in Coolia 58 (3) 2015; pag 152)