Vogeltrekweekend met de NJN op Voorne, 1957
Door: Frans Beekman
Bijna 65 jaar geleden ging ik midden oktober mee met district 6 Den Haag van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN) naar het vogeltrekweekend op Voorne. De middelbare scholen hadden toen op zaterdagmorgen nog les en we verzamelden pas om 14.15 uur op de hoek van de Laan van Meerdervoort en de Pioenweg, brood voor drie maaltijden mee. We fietsten met ruim twintig mensen naar Maassluis en namen de pont naar Rozenburg. Vanaf dit eiland met de volgende pont naar Voorne en dan via Oostvoorne en Rockanje naar de kampeerboerderij van de heer Van Solingen aan de Duindijk vlakbij het Quackjeswater.

We sliepen in onze slaapzak op het stro in kippenschuren, meisjes keurig gescheiden van de jongens. Na het opeten van de eerste boterhammen met thee, amuseerden we ons met het volksdansen (‘hupsen’) en zingen begeleid door gitaar of blokfluit. Later op de avond was er warme chocola. Ik moet bekennen dat we op een nachtelijke wandeling eens een trosje druiven uit een kas meenamen.
De volgende morgen moesten we voor zonsopgang op de telposten staan die bepaald waren door Peter Nijhoff, de latere directeur van de Stichting Natuur en Milieu. Het ging om de trek van spreeuwen en vinken die over bebost (veilig) landschap vlogen. Waar staken de trekvogels het Haringvliet over? Tegenwoordig vliegen de vogels veelal langs de Deltadammen. Nodig waren kijker, kompas, horloge en opschrijfboekje. Dit onderzoek naar de gestuwde trek werd toen ook in Den Haag gedaan. Het bleek dat de vogels de groene gebieden in de stad volgden en de zee vermeden. Al in de jaren dertig was dit bestudeerd door Luuk Tinbergen en zijn NJN-vrienden. Hij schreef later het charmante boekje ‘Vogels onderweg’ (1949, 3e druk 1967).
Ook herinner ik mij de kronkelige dijken met knotwilgen waar vaak een steenuil in zat. In die jaren had je geen outdoor kleding. In de dump kocht je een militaire jas van groene kunststof, die makkelijk scheurde (‘gasjas’). Ook snel drogende spijkerbroeken waren er niet, maar zwarte kaplaarzen wel. De rest van de zondag werd besteed aan het bekijken en determineren van vogels, planten en paddenstoelen in de duinen en bossen op Voorne.
Aan het begin van de middag werd de tocht naar huis aanvaard. Er was een korte stop bij ijssalon Klok in Oostvoorne. Via de dam in de Brielsche Maas (1950) fietsten we over de betonweg in de nieuwe Krimpolder (1943) achter De Beer naar de steiger van het veerbootje van Ary Prins dat naar de Berghaven in Hoek van Holland voer. Aan de ponten waren we meer geld kwijt (tot 90 cent) dan aan de kosten van het verblijf (75 cent). Hoewel we al aardig vermoeid waren, moesten we door het Westland langs ’s-Gravenzande en Monster nog terug naar Den Haag op onze bepakte fietsen zonder versnellingen. Op maandag begon de nieuwe schoolweek, maar de meegemaakte jeugdbondsfeer en de natuurervaringen zaten dan nog in je hoofd.
