De Adrichemmer en Breesaper tienden
Tienden waren heffingen op de opbrengsten van de oogst op landbouwakkers. Een boer die land bewerkte waarop de tiendenplicht ruste moest per jaar een tiende deel van zijn oogst afdragen aan de persoon die over dat land het tiendenrecht bezat. Aanvankelijk gebeurde die afdracht in natura en sloeg de persoon die het tiendenrecht bezat de afgedragen landbouwproducten op in de zogenaamde tiendenschuur. Later gebeurde de afdracht in geld, dit naar de geschatte opbrengstwaarde van de oogst. In de 7e eeuw werden tienden geïnd in de gebieden die de Frankische koningen of hofmeiers in bezit hadden. Een dergelijk gebied gaven zij veelal in leen aan een plaatselijke heerser die onder zijn gezag stond. De koning of hofmeier was dan de leenheer en de persoon die het leen ontving was de leenman. In latere tijd kon de leenman op zijn beurt het leen weer in onderleen uitgeven, maar alleen met toestemming van zijn leenheer. Een gebied werd in leen gegeven aan een leenman als beloning voor de diensten die een leenman verrichtte voor zijn leenheer. De leenman kon op zijn beurt in het leengebied de tienden heffen als bron van inkomsten. Ook werden dergelijke gebieden in leen gegeven of geschonken aan kerkelijke instellingen en kloosters. Met het heffen van de tienden konden zij het onderhoud van de gebouwen en de leeftocht van de kerkelijke leiders en de kloosterlingen in dit gebied financieren. Dit zal ook gebeurd zijn bij de Adrichemmertienden. Vermoedelijk zijn de Adrichemmer tienden de oudste tiendenheffingen in Velsen. De Breesaper tienden zijn voor zover we kunnen nagaan een latere afscheiding van de Adrichemmer tienden; hierop kom ik later terug. Lees verder: