Het verleden van de Brabantse Landsbouw volgens Jachtopziener Cees Schoen, 1938
Cees Schoen
Het verhaal van Jachtopziener Cees Schoen
Wie tegenwoordig een wandeling maakt door het duinterrein ”Castricum” van het Provinciaal waterleidingbedrijf -voorheen Geversduin- en, ongeveer halfweg tusschen ”Kijk Uit” en het strand, de ”Brabantsche Landbouw” passeert, zal zich nauwelijks kunnen voorstellen dat dit nog het woonhuis is van een der grootste boerderijen der Gemeente, zoo niet de grootste.
Deze boerderij die ver voor het jaar 1800 reeds gebouwd moet zijn, bevatte toen een stal, plaats biedend voor ruim 30 koeien, welke zoo was ingericht dat de koeien met de koppen naar elkaar stonden, zoodat over een middelgang daar tusschendoor geloopen kon worden, een Brabantsche stal dus. Verder een paardenstal voor 8 paarden, een z.g. hengstenstal, kalverenhokken, en een gedeelte waar de kaas gemaakt werd. Voorts een vierdubbeld vierkant voor, hooi- en zaadberging, on een ”dorsch” van +/- vijftien bij acht meter als bergplaats voor wagens enz, en op welker dorschvloer het toen aldaar verbouwde graan bewerkt werd. Tevens was los van de boerderij nog een hooiberg gebouwd, benevens een z.g. werkbolt. Het woonhuis dat onder de zelfde kop lag, bestond uit drie groote achter elkander gelegen kamers, met een opkamer, waaronder de kelder.
Het weiland strekte zich in oostelijke richting uit tot op +- 200 M. van ”Kijk Uit” m.n. de Weierij, Stekelhoek, Johanneshof, Groote Wei, en Westkroft. In westelijke richting tot aan de zeeduinen, en verder in Noord en zuidelijke richting van grens tot grens van het Geversduin, met name als watervlak, van Diepenswei, Hope akkers en Lemiet. Het bouwland was de korte en lange akkers en de teelakkers, alles tezamen minstens 250 ha.
Op eenigen afstand, zuidelijk van de boerderij stond de Schaapherderswoning, waarbij een schaapskooi van +/- vijftig bij vijftien meter, eenzelfde kooi was ook op eenigen afstand noordelijk van de boerderij gebouwd. Dagelijks trokken er 2 schaapherders met hun kudde de zeeduinen in welke achter de weilanden lagen. Er werd met ossen geploegd, alles met elkander een kolossaal bedrijf, dat toen in de duinen rendeerde.
Toen in 1853, HENDRIK DOCTER als pachtboer de Brabantsche Landbouw betrok, was het bedrijf al eenigszins geslonken. Omstreeks dien tijd is de schaapskooi, die noordelijk van de boerderij stond, afgebroken. Van het bouwland werden de Korte- en Lange akkers niet meer als zoodanig gebruikt en zijn toen beboscht. Schaapherders waren er niet meer, als de zoons van boer DOCTER uit de school kwamen, wat drie kwartier gaans was, moesten ze na wat gegeten te hebben, vlug de schapen ophalen, welke dan soms al aardig afgedwaald waren naar Wijk aan Zee, want ofschoon het aantal schapen al veel verminderd was, was er dichterbij geen voldoende voedsel te vinden. In dat jaar werd de boerderij veertien voet verlaagd als veiligheidsmaatregel, ofschoon ze nog een respectabele hoogte behield.
Omstreeks 1880 werd een gedeelte van het weiland nl. de Weierij als zoodanig prijsgegeven, er groeide geen voldoende gras meer, om er beesten op te weiden. De laagste gedeeltes werden toen door enkele landbouwers gepacht en tot bouwland verwerkt, met het gevolg dat de Weierij later een oneffen vlakte was, begroeid met ruigte en helm en hier en daar een ”diepliggend” stukje bouwland. Namen, als de ”Luwert” duiden nog aan dat aldaar midden op nog een boschje was waar indertijd het vee beschutting zocht.
De schapenhouderij werd eenigen jaren later geheel opgegeven. De kooi bij de schaapherderswoning bleef echter nog lang als aandenken staan, en pas in 1910 is de kooi wegens bouwvalligheid afgebroken.
In 1895 was ook het groote stuk weiland de ”Lemiet” als weiland niet te gebruiken, het onderging hetzelfde lot als de Weierij. Weer kwamen er menschen die probeerden er aardappelen en erwten te verbouwen, tot in 1902 ook de laatste strook bouwland, welke er nog op de ”Lemiet” in gebruik was, niet voldoende meer opleverde, en de geheele groote vlakte toen ”braak” bleef liggen zooals het thans nog te zien is.
Na 42 jaren de Brabantsche Landbouw bewoont te hebben, overleed in 1895 HENDRIK DOCTER, het bedrijf was ook in die jaren, voor wat het weiland betreft, tot ongeveer de helft verminderd, terwijl zooals gezegd in dien tijd de schapenhouderij ook opgehouden had te bestaan. Hij werd opgevolgd door een zijner zoons DIRK DOCTER, welke, gehuwd, reeds eenige jaren een boerderij bewoonde nabij het kastel ”Marquette”, die dus in 1895 pachter der Brabantsche Landbouw werd.
Hoewel de stallen toen nog ”bevolkt” waren, moest het benodigde hooi van ”buitenaf” <onleesbaar>.w.z. het werd gewonnen op stukken land welke DOCTER in huur had in de polder- of op hooiveilingen gekocht. Na 1900 werd in de duinen geen hooi meer gewonnen. Op het intact gebleven weiland konden een gedeelte van het jaar nog een tien of twaalf koeien gehouden worden, de andere graasden in de polderen zoodra het hooi binnen was, werden ook de beesten uit duin naar de <onleesbaar>. Gestadig ging het bergafwaarts.
In 1905 werd een klein gedeelte (hetwelk het laagst gelegen was) van het Watervlak omheind, het overige groote deel bleef braak liggen en enkele jaren later ontstonden er zelfs ”stuifblinken” in.
Omstreeks 1916 werd nog maar een klein gedeelte van het eens 250 H.A. bevattende land gebruikt, n.m. de groote Wei, de Hope akkere, en de van Diepenswei, en enkele H.A. bouwgrond.
Hoe dan ook in 1917 DIRK DOCTER de boerderij verliet had de Brabantsche Landbouw als boerderij afgedaan. De ”groote Wei” werd nog drie jaren als bouwland gebruikt en bleef in 1921 als woeste duinvlakte liggen. Wel werd de boerderij na een jaar te hebben leeggestaan nog betrokken door BANE BEENTJES die er een paar koeien hield en verder wat aardappel enz. verbouwde, door het ging niet en in 1921 werd de Brabantsche Landbouw, eens een kapitaal bedrijf van hooi- en zaadteelt, 30 koeien, ossen en paarden, en een 300 tal schapen, na een constante achteruitgang, welke dateert vanaf +- 1840 als boerderij voorgoed opgeheven. Het pleit was beslecht, waaraan de oorzaak? (Misschien hierover een volgende keer).
In 1923 werd het woonhuis verbouwd als woning voor opsteller dezes en In 1934 werden de stellen enz. afgebroken wegens bouwvalligheid. Het veranderde woonhuis wordt thans bewoond als zomerverblijf door Prof. Dr. DE HARTOG.
Het moet toch wel duidelijk zijn dat voor 1800 de duinen er heel anders uitzagen dan thans. Immers, een boerderij van dergelijke afmetingen als de Brabantsch Landbouw, te bouwen op een zoo afgelegen plaats in de duinen, met al het vervoer van het benodigde materiaal, over berg en dal, langs haast onbegaanbare wegen, zonder dat daar bestaansvoorwaarden voor zulk een bedrijf waren, is ondenkbaar. Het is ook uit de geschiedenis der Brabantsche Landbouw duidelijk dat de achteruitgang der vruchtbaarheid der duinen niet van een nog jonge datum is, zooals vele zich dat indenken.
Daar wijlen mijn Vader en grootvader, bewoners van het Geversduin waren, en zelf mijn geboorteplaats daarin terugvind, en er nog dagelijks in omzwerf, is het mij mogelijk een en ander te vertellen. Heel goed herinner ik mij de gesprekken tusschen wijlen mijn Vader en broer DOCTER, benevens de verhalen welke zij weer van hun ouders hadden. Zij waren de enige bewoners van het Geversduin, en ook hun ouders woonden daar voor hun. Zij hielden geen aanteekeningen,maar in hun geheugen was het goed bewaart, en deze eenvoudigen, opgegroeid in de natuur waren wars van alles wat naar fantasie zweemde. Ook zij spraken toen al over de achteruitgang der duinen, evenals hun ouders dat ook reeds deeden. Vaak spraken zij ook over het afgraven van der ”Voorbergen” wat tusschen 1870 en 1890 plaats vond, en welke tusschen de ”Papenberg” en de Goudsbergen inlagen (de tegenwoordige zanderij zooals het bouwland aldaar nog genoemd wordt). Volgens hun meeningen, was dat verkeerd geeweest, en ook de uitleg die zij er aan toevoegden is mij nog goed bekend.
Ten slotte zijn nog als eenig overblijfsel de vroegere omheiningen der uitgestrekte weilanden van de Brabantsche Landbouw te zien en aan te wijzen. Deze bestonden uit opgeworpen wallen en plaggen, (zoden) en hier en daar met Mei- en heggedoorn beplant. Weinigen van de wandelaars zullen weten of vermoeden, als zijn langs een rij aaneengesloten bloeiende Meidoorns wandelen, dat deze jaren geleden een keering voor het in de wei loopende vee vormden.
Castricum Mei 1938
C. Schoen
(transcriptie van vage kopie uit archief Niek Kaan door Pieter Roos, 2014)
Pingback: Duinen en mensen » De Brabantse Landbouw was eens de grootste boerderij van Castricum