De wandeling van Eli – rondje Papenberg 1906 – 2015 *
Rolf Roos
* Deze online versie is in beknoptere vorm op papier verscheen in het Jaarboek van van de werkgroep Oud-Castricum, oktober 2015.
“Als ik, in den voorzomer eens heerlijk en op mijn gemak langs en door mooie duinen wil zwerven, spoor ik naar Castricum.”
Ruim een eeuw geleden, rond 1906, maakte Eli Heimans, vriend en tijdgenoot van Jac.P. Thijsse, een wandeling die onder Castricummers wel bekend staat als ‘een rondje Papenberg’. Heimans (1861-1914) was evenals Thijsse (1865-1945) onderwijzer in de hoofdstad en een groot pleitbezorger van goed natuuronderwijs. Hij schreef onder andere in het tijdschrift De Levende Natuur; zijn wandelingen inspireerden hem ook tot verhalen die onder andere in het weekblad de Groene Amsterdammer en in het boek ‘Met kijker en bus’ verschenen.
Het verhaal van Heimans toont een andere natuur en ook andere machtsverhoudingen in het duin. Want in die jaren was het nog grotendeels verboden gebied en particulier bezit. Er stonden jachthuizen en de boswachter was een hele of halve jachtopziener, een man die je wegstuurde of op de bon slingerde. Stropers hoorden erbij en zo af en toe kwam er een lid van het Koninklijk huis om te jagen. Er was nog geen sprake van waterwinning. Zonder persoonlijke toestemming mocht je het gebied niet in. Geen wonder dat Eli als plantenverzamelaar gewend was gebodsbordjes te negeren. ‘Vrije duinen’, is dan ook de licht spottende titel van hier ook online te lezen verhaal. We volgen zijn relaas en ontrafelen zijn spoor.
Een rake openingszin: “Er is geen wetsartikel, dat meer overtreden wordt dan Art. 461 Wetboek van Strafrecht.” Artikel 461 is in 100 jaar niet van naam of nummer veranderd, maar hij wandelde wel in een andere wereld. Aan het begin van zijn verhaal meteen een verzuchting dat een duinwandeling “dubbel te waardeeren is als wij, ook zonder permissie, en zelfs in den fazantentijd, niet steeds herinnerd worden aan ’t feit dat wij op verboden terrein zijn.”
De fazantentijd was de tijd dat opgefokte fazanten voor de jacht werden uitgezet en tijdens grootscheepse jachtpartijen werden geschoten. Dat was in de nazomer en het najaar. Een voerhuis stond bij boerderij, thans Gasterij de Kruisberg. Een van de jachtopzieners woonde in Kijk Uit waar ook een fazantenhouderij was. De plek noemt Eli niet, want hij zal deze locatie vermeden hebben. Hij nam de duinen ‘onderlangs’ dat wil zeggen aan de meestal windstille oostzijde van het hoge duin, buiten het blikveld van jachtopzieners en bosbazen.
Het pad van Eli Heimans
“Sla voorbij het station dadelijk links om, neem den eersten overweg den besten aan den Alkmaarschen kant en houdt voortdurend links. Dan komt ge van zelf op een alleraardigst voetpad, dat eerst een paar minuten gaans tusschen tuinland doorloopt en u brengt tot vlak aan den voet van de hooge mooi belijnde duinengroep, die u uit den trein al zoo verleidelijk tot beklimmen lokte.”
Dit is navolgbaar. Hij nam de spoorovergang die nog steeds spoorovergang is en die we dun belijnd ook op de topografische kaart uit begin 20e eeuw tegenkomen. En wat is nog meer duidelijk: de duinen waren in die tijd goed zichtbaar vanuit de trein. Niet verscholen achter bomen en bebouwing als villa’s en een archeologisch centrum. Er lag ‘tuinland’: kleine kaveltjes met boerenhuisjes, deels omzoomd door elzensingels tegen de wind. Pal achter het duin was de waterspiegel hoog.

Ter hoogte van het tegenwoordige kaaspakhuis achter het spoor begon het Slingerpad. Het eindigde op de Kramersweg tussen de aansluitingen met de Puikman en Onderlangs.

Boerderij Papenberg met leden fam Stuifbergen er voor ca 1920; de boerderij verdween in de oorlogsjaren
De tuinderij, met teelt grotendeels voor de lokale markt, gedijde in de luwte van het hoge en deels stuivende duin. Hier lag de Duinderbuurt of, zoals het werd genoemd de Duinkant. Een buurtje dat in de oorlog in 1943 verloren ging. In het begin van de 19e eeuw stonden er nog maar een paar huisjes. Het buurtje breidde zich uit door de economische impuls van de kolossale zandafgraving voor de 19e-eeuwse spooraanleg. Dat ging met de hand en met gebruikmaking van een smalspoor.
De enig bekende foto van afgraving van de Papenberg is afkomstig uit het West-Fries Archief in Hoorn en gedateerd 1862. Het smalspoor op de voorgrond was een tijdelijke voorziening om het zand richting station af te voeren. Zandafgraven in zanderijen was is 17e, 18e en 19e eeuw een van de manieren om aan het landschap te verdienen. In veel zanderijen kwamen later duinboerderijen (bijv. Middenduin, Overveen), landgoederen (bijv. Elswout, Haarlem) of werden volgebouwd (wat nu dreigt in Castricum). De zanderij bij Schoorl (het Zandspoor, inderdaad daar lagen ook rails) kent een zeer rijke flora.

Kaart D.T. Gevers ca 1830 met daarop later ingetekend aankoop duin door Koning Willem 1 en bebossing; middelste deel Papenbergmassief, de Goudsbergen (direct onder het woord Willem I) zijn nog niet afgegraven. Van later datum is ook de intekende ster van de wegenaanleg bij Kijk Uit.
Een vergelijking met de kaart van de ‘Hoepbeeksche afwatering’ gemaakt in 1823 in opdracht van door D.T. Gevers en de topografische kaart uit de tijd van Eli laat zien dat uit het massieve duin ten westen van het dorp Castricum een enorm groot gat is gegraven: de vroegere Goudsbergen. Voor de eigenaar een heel rendabel stuk zand. De Zanderij resteerde en werd met sloten ontwaterde tuingrond. Niet alles was zo strak afgegraven als nu. De kaart van begin 20e eeuw toont nog een lob met duinterrein langs de huidige Geversweg. Er is nog een foto van: ‘Geiten op het Prikkelvlak.’
Waarschijnlijk liep Eli trouwens niet links af, zoals hij beschrijft, maar rechtsaf. Want het Slingerpad uit het volgende citaat lag ter hoogte van de kaasopslag Kaptein BV anno 2015, halverwege de overgang en het onderkomen van de Werkgroep Oud-Castricum aan het begin van de Geversweg die vanaf hier het voormalige duinland insteekt. Eerst rechts af en dan meteen links. Hij volgt dit bijzondere laantje.

Man op de Papenberg. Het had Eli kunnen zijn maar de foto dateert van circa 1930. Huizen op voorgrond liggen waar nu begraafplaats Onderlangs is. Helemaal rechts station Castricum. . Links een nauwelijks zichtbaar groepje kinderen.
“Zijt ge nog ‘jong en vlug ter been’ dan zult ge het bloemrijke slingerpad wel niet ten einde loopen; de jongelui onder de veertig zie ik al met handen en voeten opklauteren tegen de steile helling van de Papenberg, zoo heet dat geduinte bij de Castricummers”
Uitzicht vanaf de Papenberg, ca 1906
“Naar alle zijden vrij en eindeloos ver. Ge kijkt opeens over heel Noord-Holland heen, over Alkmaar in ’t noorden tot aan de echte witte Blinkerts achter Schoorl; boven de torentjes van Castricum en Limmen zeilt een beurtschipper met volle zeilen, er stoomt een bootje op ’t Alkmaardermeer. Door een dunne fabrieksrook heen draaien de molenwieken van de Zaanstreek, die nog lang niet alle door de stoom op non-activiteit zijn gesteld; en met wat goeden wil en een besten kijker ziet ge uw eigen Haarlem of Amsterdam, of althans St. Bavo en den Westertoren. Naar ’t westen zijn IJmuiden en Wijk aan Zee heel goed zichtbaar en een tipje van de Noordzee glinstert tusschen twee lage toppen door. De verre zeeduinen zelf zijn grootendeels verborgen achter een dicht gordijn van groen, dat zijn de bosschen achter de “Brabantsche Landbouw“.
Het uitzicht op de Papenberg vergeleken met Eli’s uitzicht, heeft een drievoudig gezicht. Naar het oosten op de voorgrond op de hellingen hoog opgaand geboomte dat het uitzicht deels ontneemt en daar achter het grotendeels verstedelijkte landschap van Castricum tot Uitgeest. Van open polders met kronkelende sloten, late restanten van het Oer-IJ met haar wadkreken van 2000 jaar terug, naar boomrijk land met huisjes, spoorwegen, rijks- en provinciale wegen, bedrijven en musea. De geschiedenis zichtbaar in het landschap zelf is vervangen door de vertelde geschiedenis van educatieve programma’s en films.

Oude kreekrest of rest van een duinbeek, in agrarisch gebruikt landschap onder het huidige klimduin, ca 1930 Iets ten zuiden waar nu het archeologisch centrum staat.
En zuidwaarts: heel goed zoeken levert de oude Wijkertoren van Beverwijk op, verscholen in een verder industriële horizon van Hoogovens en pijpen; lichtjes in de nacht en rumoer en stank.
Maar naar het westen strekt zich nog steeds alleen maar duin uit. Met veel meer bos dan een eeuw geleden. Ook hier is Eli wat losjes uit de pols met zijn plaatsaanduiding. Hij spreekt van bos achter de boerderij de Brabantse landbouw, maar elke, ook 19e-eeuwse kaart laat zien dat vrijwel al het bos er voor en ten oosten van lag.
Na het overzicht gaat de natuurliefhebber in Eli uitpakken. We krijgen zicht op de plantenwereld van een eeuw geleden, bovenop het duin. “De Papenberg zelf is niet sterk bewassen; wel groeien er verscheidene zeldzame planten, onder andere de mooie, kleine pyramiden-orchis, maar daar kijkt alleen een plantenkenner naar.“
Deze vroege waarneming van een bijzondere orchidee, die we nu hondskruid noemen (Anacamptis pyramidalis), is samen met elders door hem beschreven bijzondere planten van de Papenberg als oorsilene, nachtsilene en bitterkruidbremraap. Niet alleen een fraai veldboeket maar kenmerkend voor een landschapstype dat pas ruim een halve eeuw later door duinkenner Henk Doing geboekstaafd is als ‘zeedorpenlandschap’. Behalve het hondskruid zijn al deze soorten nog steeds aanwezig.Vele bijzondere planten kenmerken dit landschapstype dat ‘zeedorpenlandschap’ wordt genoemd. Een mede door lokale begrazing met wat vee en het beperken van de konijnenstand (want dat was het vlees dat op tafel kwam) uniek landschapstype. Veel aanwezig bij Egmond en Wijk aan Zee, maar een mooie snipper ook vlakbij Castricum, boven de Duinkant van Castricum.
In de Duinkant woonden al vanaf de 17e eeuw vele telgen van het geslacht Stuifbergen (de naam spreekt boekdelen). Vele naoorlogse leden van deze familie liggen begraven op de begraafplaats Onderlangs, net als PWN-natuurman Eldert Kortenoever die lang in het voerhuis bij de Kruisberg woonde, waarvan Niek Kaan een portret maakte.
In het 33e Jaarboek van Oud-Castricum (2010) is een vooroorlogs verhaal van Piet Stuifbergen door Niek Kaan opgetekend: “Mijn ome Klaas Stuifbergen had op de oude boerderij de Papenberg altijd zijn dubbelloops jachtgeweer in het stookhokkie voor de was. Dan zei ie: jongens vlieg effe die berg op. Dan klonken er een paar schoten en riep ie, ik heb er genoeg hoor! Dan kregen we een stuiver. Hij maakte de konijnen direct schoon.”
We volgen Eli weer verder. “De noordelijke helling evenwel (die naar ’t station is gekeerd) is onderaan geheel verscholen in een dichten kring van hooggeboomte en struikgewas. Wordt het u daar boven te warm of te zonnig, rol dan of duikel, hol of schuifel, al naar leeftijd en massa, de helling halverwege af, daar is het lekker koel; het ziet er rood en wit van nachtegaalskruid en koekoeksbloemen en het wemelt er van allerlei vogels, die u de ooren doof zingen.”
Heimans – ondanks zijn achtergrond als onderwijzer wederom niet erg nauwgezet in zijn topografie, want het is een helling op het oosten en niet op het noorden – vertelt van bomen die onderaan de helling stonden en niet, zoals nu, tot helemaal bovenaan. De kaart uit circa 1905 laat een smalle strook zien en de foto’s uit die tijd tonen nog minder: hier en daar een bossage aan de duinvoet. De koekoeksbloemen zijn wat we nu dagkoekoeksbloemen noemen. Maar nachtegaalskruid, wat is dat? Het staat ook in Frederik van Eeden’s ‘De kleine Johannes‘: ‘kreupelhout waartussen het nachtegaalskruid hoog opschoot’. Als we er van uitgaan dat het wit was komt fluitenkruid het meest in aanmerking. Het staat er nog steeds volop, net als die dagkoekoeksbloemen en tegenwoordig ook met bosplanten als de gele stinkende gouwe en lokaal sinds (alweer tientallen jaren) de exoot reuzenbalsemien die in Eli’s tijd ontbrak. Evenmin rept hij van nu algemene bosplanten als stinkende gouwe of het zeer zeldzame stofzaad dat Thea Spruijt op vele hellingen van de Papenberg in het bos heeft gevonden.
Er zijn niet veel paden op de Papenberg in die tijd, dus adviseert hij bovenaan te blijven of weer terug af te dalen langs wat ook nu nog Onderlangs heet en waar aan het begin de huidige, gelijknamige begraafplaats ligt die dateert van na de Tweede Wereldoorlog.
“Zorg maar dat de straatweg naar Beverwijk in zicht blijft, dan kunt ge niet dwalen. Maar wie ’t minder vermoeiend blieft aan te leggen, moet weer beneden komen en ’t pad verder volgen onder langs den Papenberg. Dat is inderdaad een van de mooiste wegjes, die ge in heel Holland bewandelen kunt nu hoog dan laag, breed of smal, met de begroeide duinen voortdurend aan de rechterhand; links, vlak land of heerlijke boschjes, van elzen, esschen, eiken en lijsterbes, alles door elkaar en vol met bloemen.”
Hier bezingt hij het boerenland aan zijn linkerhand om met evenveel gemak weer duinwaarts, zijn rechterzijde, te kijken:
“Straks bloeien daar in massa’s, het zeepkruid met zijn groote rose bloemen en een heel vreemde plant staat er overal tusschen: een woekerplant, die op een afstand voor een verdorde hyacinth zonder bladeren zou kunnen doorgaan; het is een bremraap met lila bloemen, die woekert op een plant met groote gele bloem, het bitterkruid. “

De door Eli Heimans genoemde bitterkruidbremraap. Landelijk zeer zeldzaam maar op de Papenberg en bij Wijk aan Zee bijna algemeen
“Reusachtige wit-wollige ezelsdistels met bloemen als een vuist staan er tusschen manshooge toortsen, met hun schitterend gele bloemknotsen; en om beide heen slingert zich de hagewinde met de groote witte kelken, of kronkelt in gezelschap van hop en kamperfoelie om stam en tak.”
“Links aan den zoom van het weiland, waar het afstroomend hemelwater den grond vochtig houdt, bloeit de heele zomerflora van den vochtigen zandgrond; prachtige wilgeroosjes en fijn getint leverkruid geven er den toon aan.” Dit moet in de buurt zijn van de laatste kleine tuinderij in dit gebied, sinds de Tweede Wereldoorlog aan de oostzijde begrensd door een tankmuur van circa 1,80 m hoog.

Overgang onderlangs en sportvelden met de in 1943 of 1944 gebouwde tankmuur. Ton Eli hier liep een geleidelijke overgang naar het boerenland.
Het was er veel natter dan nu. Leverkruid is de wat oudere naam voor het hoogopgaande koninginnekruid. Een ruigte plant van natte bodem, waar vele vlinders op afkomen.
Een enkel huisje dat hier in het duin stond (en op de kaart, zie de rode stip op de hierboven gepubliceerde topografische kaart) vermeld hij niet. Het ‘boshuisje’ zo genoemd door Trien Winkelman die er in 1930 werd geboren. Het is waarschijnlijk eind 19e eeuw gebouwd. Het had een oude waterput waaruit helder duinwater werd gehaald. De put is mogelijk nog in het terrein en terug te vinden. Nazoekingen in winter 2014 leverde helaas niets op. Er is ook een later gemaakt schilderijtje van met een de waterput aan de voorzijde. Uit deze put haalde ook de kerk een tijdlang water voor de heilige mis. Heidense gebruiken van de Friezen (Germanen) echoën tot in de 20e eeuw door.
“Opeens staat ge op den straatweg, nu moet ge rechts om. De weg ligt hier geheel in de schaduw van het hooge duinbosch, zodat de wandeling van een kwartiertje een genot is.”
Eli is bij de Rijkstraatweg aangekomen, nu voorzien van rotonde, fietspad en paddentunnels op de overgang van duin en cultuurland.
“Loop door tot even voor Paal 18.“
Dat is een flink stuk langs het pad. De locatie is met de kaart van 1905 (en de huidige) te traceren. Paal 18 staat tegenover de middeleeuwse ‘oergrens’ tussen Castricum en Heemskerk: de Maer- of Korendijk. En bij het nalopen van de route troffen we 2 oude paaltjes aan net naast de paal met gemeentegrens, met de letters RP. : Rijkspaal?. Onbezoldigd duinpalenkenner Joost Veer meldde me dat een vergelijkbare paal staat langs Herenweg op de grens van Bennebroek en Hillegom, maar dat met de niet minder raadselachtige letters ‘RB. Rode verf van recente origine, palen uit tweede helft 19e eeuw. Eli moet ze gezien hebben of zijn veters er op hebben gestrikt. Dan wordt het lastiger hem te volgen.

De vermoedelijk ingang van het duin die ook Eli nam, anno 2015 ruim van bordjes voorzien, destijds alleen met ‘verboden toegang’.
“Daar is toegang tot het duin langs een kleine zanderij. Een vijftig pas verder is ook een heel mooie weg, die het duin ingaat, maar daar staat weer zoo’n vervelend bordje. Wel niet met verboden toegang en het onmisbaar art. 461, alleen maar het verbod de paden te verlaten.“
Zandafgraving
Tegenwoordig geen spoor meer van een zanderij. Maar tot in het begin van de jaren 30 was hier een openbare plek waar de bevolking gratis zand mocht halen ‘Het zandwinkeltje van Jhr. Gevers’ . Na verwerving door de provincie van de particuliere duinterreinen werd dit (in oorspong middeleeuwse) gebruik beëindigd waarna menige overtreding werd beboet, zo lezen we in de Alkmaarsche Courant van 1933 en 1934. Door beëindiging van dit soort oude gebruiken maakte de provincie zich niet erg geliefd bij de lokale bevolking.
Een nu onzichtbare afgraving is nog wel bij het PWN in het zogenaamde digitaal terreinmodel terug te zien als hapje dat uit de Papenberg is genomen. Ook op de historische legger zijn daar nu volgens Rienk Slings twee inkepingen te zien. Hier kiest Eli waarschijnlijk niet voor het hoofdpad (destijds met de bekende ‘verboden toegang bordjes’) bij paal 18, maar voor een sluippaadje dat ook rond 1900 op de topografische kaart stond met een klein stippellijntje. Na dit sluippaadje speculeren we erop dat hij de ook nu nog bestaande de Diaconieweg en de Koekoekslaan langs de Russenbergen volgde (zie foto’s) om op de Helmweg uit te komen. Op de oude kaart is dit nog onbebost nollenterrein met in de laagtes veel mooie planten.

Bebording Dianonieweg anno 2015 met zinkstuk van zeemijn die er aan was vastgemaakt. Stond op palen in zee voor het strand van Castricum. Hergebruik is niet alleen een moderniteit maar is van alle tijden.
Het hele gebied was rond 1910 onderdeel van het uitgestrekte particuliere duinbezit van de kasteeleigenaren van Marquette, Paulina Johanna Rendorp van Marquette en haar echtgenoot Jan Hugo Gevers. Pas later, op 8 september 1933 werden deze eigendommen door hun erven verkocht aan de provincie Noord-Holland voor een bedrag van f 625.000,-. In de tijd van Eli was er sprake van lokale duinbenutting door zandafgraving ter hoogte van de huidige camping Geversduin.
“De weg langs de zandgraverij is bijna even mooi; en zeker komt ge na een uurtje weer bij het station uit, als ge maar niet ver links af gaat toeren; rechts is geen enkel zijpad zelfs, dat u op een dwaalspoor kan brengen.”
We moeten Eli nu zien te volgen in een ander, bosrijk landschap. En gaf hij eerst nog redelijk nauwkeurig zijn route aan, nu moeten we die maar zien te raden. De route op de kaart die we aangeven, is vanaf hier een vermoeden, een ‘best guess’. Hij liep door open duinen met op de natste plekken hier en daar een bosje en soms met een landje van een duinboer.
“In dat eene uurtje langzaam wandelen, krijgt ge een afwisseling van duinlandschap dat ge niet licht ergens anders sterker, mooier en gemakkelijker genieten kunt. Eerst, dicht bij den weg nog, de gewone droge duinen van Zandvoort en Scheveningen, in den voorzomer veel mooier dan later in ’t badseizoen. Binnen een kwartier merkt ge wel, als ge maar een heel klein beetje verstand van bloemen hebt, dat de duinen daar laag liggen en ’t grondwater hoog staat. Daar groeien die mooie gevlekte en de effen handekenskruiden, de lichtpaarse orchideeën van onze veenen en moerassen. Ronde blaadjes als van Oost-Indische kers, maar veel kleiner, dekken er den bodem met groene loovertjes; het nieuwe schittergroene leerblad van ’t Wintergroen zweeft hier en daar er boven.
Eli liep door een duin natter dan wij kennen, een deels niet meer bestaand landschap, al duiken de rietorchis en het wintergroen wel elders in het duin op. Volgens duinkenner Rienk Slings (tot 2013 duinbeheerder bij PWN) wandelde Eli toen door het nog niet beboste deel van het Sappenbos: “Qua relief een nollenterrein, ontstaan in de loopduinvlakte van de Papenberg. Tegenwoordig kunnen we ons daar, weliswaar in verdroogde vorm, nog een voorstelling van maken als we de ten westen aangrenzende zanderij bezoeken; pal ten noorden van camping Geversduin.” Sappenbos is de officiële ‘vaknaam’ die vermoedelijk wel in een oud toponiem zijn oorsprong vindt. Volgens Frits David Zeiler (historicus uit Bergen) is het mogelijk van afkomstig van ‘Sape’ wat mager en onvruchtbaar land betekent. Zie ook breeSAAP, SoerSOP en Sappeland: namen van duinvalleien en natte ontginningen. (Zie zijn rapport op deze site: Nollen krochten blinken)
Maar naar die ‘groene loovertjes’ van Eli Heimans met ‘ronde blaadjes als Oost-Indische kers’ moeten we maar raden. Waternavel is een mogelijkheid, of penningkuid dat hier en daar langs slootkanten en vochtige laagtes te vinden is. Anderen dromen van teer guichelheil. Ergens op de route langs de Helmweg komen we anno 2015 weer duinlandjes tegen met oude meidoorn en resten van elzenhagen. Eens kleine akkertjes, nu recreatieweidjes en voorzien van watertjes voor poelkikkers, libellen en de Schotse hooglanders van nu. Hier liggen ook de bossen van wat toe al ‘Russenbergen’ moet hebben geheten, de plek waar mogelijk honderden soldaten in de slag om de Papenberg in 1799 moeten zijn omgekomen. Aan deze slag herinnert mogelijk ook de ‘Doodelaan’ die naar de Papenberg leidt. Toen Eli hier wandelde waren de sporen van dit verleden al uitgewist, behalve in de taal van het landschap, de veldnamen.

Oude boerenlandjes zij nu nog herkenbare aan (doorgeschoten) elzen links op de voorgrond. In dit veldje is een poel aangelegd.
In Eli’s tijd waren koeien schaars (en lokaal) in het duin, in tegenstelling tot konijnen.

Hooglanders op het pad bij Kijk Uit, 2014. Koeien maken de bossen opener en houden de duingraslanden grazig.
Verdwenen dieren
‘De weg ligt nu verder geheel in de schaduw van sappige berkenboschjes, waar de zangvogels van heel de buurt bijeen zijn om te broeden en te zingen; van tijd tot tijd kort een fasanten-haan, wulpen schreien hoog in de lucht en een kievit verjaagt met moed en groot misbaar twee Vlaamsche Gaaien uit de buurt van zijn nest. ‘
Ik herinner ze me nog wel broedend op de Papenberg. Ook het geluid van de fazantenhaan is vrijwel verstomd en kievitten in het duin zijn pas echt schaars, al duikelen ze wel weer boven de nieuw afgegraven valleien die de laatste tien jaar er bij zijn gekomen in middenduin en in het zeeduin. Vlaamse gaaien zijn tegenwoordig niet meer ‘vlaams’ (de naam is veranderd) en zeer algemeen. Als eters en begravers van eikels spelen ze een niet onbelangrijke rol in de uitbreiding van het eikenbos. Havik, sperwer en buizerd noemt Eli niet; die waren toen te sterk vervolgd om tot broeden te komen. Nu tref je ze op bijna elke wandeling of hoor je hun roep door de bossen.
“Misschien valt langs den weg uw oog op een hier weinig in ’t oog vallende plant, die twee ronde bladeren heeft en een trosje groene bloemen, waarin een goudgeel stipje blinkt. Dat is een orchidee, de keverorchis, die hier in ontzaglijke hoeveelheid en in reusachtige exemplaren voorkomt.’
Volgen we zijn oude spoor dan komen we fraaie restanten van berkenbosjes tegen. Meteen achter de camping bij de Helmweg ligt een dichtgegroeid en nog steeds vochtig stuk met duinriet en braam maar wie weet zal goed speuren een keverorchis op kunnen leveren. In 1981 meldt A. van Ijzerdoorn deze plant wel in zijn doorwrochte verhaal over de flora. Maar wie vindt haar nu?
Andere bosjes met berken ogen droog maar hebben soms een aardige ondergroei met bosaardbei en valse salie, soms een plukje koninginnekruid, kattenstaart en agrimonie, allen vochtminnend.
Dan volgt de uitsmijter van Eli.
‘En stellig, tenminste als ge tegen den avond deze wandeling doet, hoort ge uit de boschjes aan uw linkerhand een zonderling geluid komen, een vreemd geratel of gesnor als van een groot spinnewiel, of van een tandrad dat langs een veer glijdt. Dat doet de geheimzinnige geitenmelker, een groote nachtvogel, half zwaluw, half valk, met heel vreemde gewoonten, waarvan ik nog wel eens iets vertellen zal.“
Het dier zou het er nog een halve eeuw minstens volhouden. Rienk Slings: “Tot rond 1960 broedde de nachtzwaluw jaarlijks in de eikenhakhoutbosjes. In plaats van een nachtegalentocht hield de vogelwerkgroep toen een nachtzwaluwexcursie. Laatste waarneming van dit dier in dit terrein: achter het voormalige jachthuis van jonkheer Gevers (nabij Kijk Uit) dat ik van het PWN een half jaar mocht benutten om mijn boek Duinen en mensen Kennemerland (2009) af te ronden. Nu een drukbezocht theehuis. Hier zaten we in de avond te wachten op de dwergvleermuis, grootoorvleermuis en de laatvlieger. Er ratelde een vreemde vogel in de stille nacht.
Rolf Roos, februari-april 2015
* Deze online versie is in beknoptere vorm op papier verscheen in het Jaarboek van van de werkgroep Oud-Castricum, oktober 2015.
Bronnen:
Heimans, Eli, Vrije duinen. Uit: Met kijker en bus. Amsterdam, 1906;
Heimans, Eli, Zeldzame planten in de duinen. De Levende Natuur, 13 (1908);
Kaan, Niek, De Duinkant, een verdwenen dorpje, 33e Jaarboek Oud-Castricum (2010);
Kaan, Niek, Wie was … jonkheer Frits Gevers, 26e Jaarboek Oud-Castricum (2003);
Roos e.a., Rolf, Duinen en mensen Kennemerland, Amsterdam, 2009;
Ijzendoorn, A. L. J. van. 1981 Papenberg, een hok in Castricum. Natura 1981 vol 78 nr 7 pag 234 – 247
Zeiler, Frits David, Nollen krochten blinken. Duintoponiemen tussen Wijk aan Zee en Camperduin, PWN, Castricum, 1995.
Met dank aan:
Anneke Brouwer, Niek Kaan, Peter Levi, Rienk Slings, Thea Spruijt en Joost Veer.
Pingback: Duinen en mensen » Vrije duinen
De foto uit 1862 met de spooraansluiting naar de afgraving van de Papenberg is waarschijnlijk geen smalspoor maar normaalspoor.
De locomotief is zeker geen smalspoor locomotief zoals die gewoonlijk in gebruik was bij dergelijke afgravingen of andere activiteiten waarbij smalspoor werd toegepast. Dat waren in Nederland namelijk praktisch altijd 2-assige locomotieven, zonder tender. Dus daarom lijkt het mij onwaarschijnlijk dat het hier gaat om smalspoor.
Er is een andere mogelijkheid. Op de achtergrond lijkt de tijdelijke lijn aan te sluiten op de “Oude Lijn”. Tot de omsporing in 1866 naar normaalspoor was de spoorlijn Amsterdam – Rotterdam uitgevoerd in breedspoor (1945mm). Als de datering van de foto klopt dan zou het dus om breedspoor gaan.
Echter, het type locomotief lijkt niet met het jaartal overeen te komen. De breedspoor locomotieven kenden geen locomotiefhuis (de machinist en stoker stonden in weer en wind in de open lucht!) terwijl de locomotief op de foto duidelijk wel een overkapping kent. Pas na ombouw van de voormalige breedspoor locomotieven HSM Castor-Maas in 1880-1881 kregen deze locomotieven een dak boven de voetplaat. Het uiterlijk lijkt daarom veel meer op de locomotieven uit de series HSM Argus – Vesta en HSM Groningen – Limburg die vanaf 1866-1867 op de baan kwamen. Maar dan zou het om een jaar vanaf/na 1866 moeten gaan.
Misschien dat de datering van de foto niet klopt of dat deze verkeerd gelezen is?
Veel dank! Datering is van archief van de foto (Westfries archief)