NOLLEN KROCHTEN BLINKEN Duintoponiemen tussen Wijk aan Zee en Camperduin
(red.) Dankzij een groot digitaliseringsproject bij de bibliotheek van het PWN worden prachtige oude rapporten nu breed beschikbaar. Liefhebbers van taal, duin en geschiedenis hebben via ‘duinen en mensen’ een prachtig naslagwerk er online bij: het rapport NOLLEN KROCHTEN BLINKEN (Duintoponiemen tussen Wijk aan Zee en Camperduin). Destijds en belangrijke bron voor het (uitverkochte) boek Bewogen kustlandschap, duinen en polders van Noord-Kennemerland (Roos, 1995). Hiertonder citeren we in zijn geheel de inleiding van Frits David Zeiler. De spelfouten die als gevolg van scanwerk in de pdf terecht zijn gekomen zijn hier zo veel mogelijk verwijderd. Echte correcties laten we aan de auteur. De gehele pdf: Nollen krochten blinken, rapport PWN
De kustduinen, een rijkvoorziene leemte
De Nederlandse kustduinen vormen, historiografisch gezien, een terra incognita. Het lijkt wel of degenen, die zich bezig houden met de geschiedenis van dorpen, steden en landschappen in de buurt van de Noordzee al even weinig greep op deze zandheuvels kunnen krijgen als de tekstschrijver van het oude Burgerlijk Wetboek (1). Het baanbrekende werk van De Cock over Kennemerland bijvoorbeeld behandelt de oude duinen, de strandvlakten en de veenontginningen vrijwel uitputtend, maar laat het jonge duinlandschap links liggen (2). Nu moet te zijner verdediging worden gezegd, dat het geomorfologisch en bodemkundig onderzoek van de duinen op het moment dat hij zijn studie afrondde, nog maar net op gang was gekomen, en dat niemand nog maar de geringste voorstelling had van de omvang en dynamiek van de laatmiddeleeuwse duinvorming. Ook het eerste en tot dusverre enige boek dat aan de geschiedenis van de duinen zelf is gewijd, Jelles’ historisch overzicht van het huidige Noordhollands Duinreservaat, moest over de periode vóór 1600 noodzakelijkerwijs vaag en algemeen blijven. Pas in 1970 zou immers het basale artikel van Jelgersma c.s. worden gepubliceerd, waarin het proces van jonge duinvorming in grote lijnen kon worden weergegeven. Ook sedertdien is er overigens door beroeps- en amateur historici maar spaarzaam gebruik gemaakt van deze nieuwe kennis. Alleen Rentenaar heeft zich serieus met de vroege geschiedenis van de duinen als zelfstandige eenheid beziggehouden, maar tot zijn lang verbeide overzichtswerk is het uiteindelijk evenmin gekomen. De grootste kenner van de geschiedenis van het kustgebied, de geograaf Schoorl, heeft zich voornamelijk gericht op het Noordhollandse waddengebied, dat eertijds bij de Zijpe begon. Een vergelijkbare intensieve en ingenieuze speurtocht naar het wedervaren van het ‘vasteland’ is nog door niemand ondernomen. Een poging van de gerenommeerde amateurarcheoloog Diederik, om het werk van De Cock met de nieuwverworven inzichten van de laatste dertig jaar aan te vullen, is op een mislukking uitgelopen. Misschien kwam dit mede, omdat ook hij zich niet heeft willen inlaten met het gebied, dat na 1200 door de zandstormen aan het zicht is onttrokken maar juist in de vroege middeleeuwen een integraal onderdeel vormde van een der kerngebieden van het graafschap ‘Vriesland’. Merkwaardig genoeg laten ook waterstaatshistorici de duinen voor wat ze zijn, terwijl de aanwezigheid ervan als kustbarrière alsmede het feit, dat zij nogal wat kwel ( duinval) aan het achterland afgeven, voor de hydrografie van geheel Holland van essentieel belang moeten worden geacht. Vanuit de beroepsarcheologie lijkt de aarzeling wat te verminderen, getuige de onlangs gepubliceerde archeologische kaart van Holland’s Noorderkwartier, waarop aanzetten tot een reconstructie worden gegeven van het vroegmiddeleeuwse kustlandschap vóór de grote verstuivingen.
Met dat alles is het verzamelen van duintoponiemen een hachelijke zaak. In de eerste plaats is het pionierswerk van een aanzienlijke omvang. Verschillenden zijn eraan begonnen, maar niemand heeft het ooit afgemaakt, laat staan gepubliceerd. In de tweede plaats is het materiaal buitengewoon divers. Er zijn lijsten met ‘uit de volksmond’ opgetekende namen (inclusief volksetymologische verklaringen over zoekgeraakte bakkers), kaarten uit vrijwel alle perioden van de cartografie, veldnameninventarisaties en historisch-kadastrale gegevens met betrekking tot de binnenduinrand, losse gegevens uit transportakten, verpondingsregisters en molenboekjes, en last but not least de werkelijk oude toponiemen uit het kustgebied zoals die in het Lexicon van Künzel c.s. bijeen zijn gebracht. Hoe en wat te kiezen? Het verzoek van n.v. PWN waterleidingbedrijf Noord-Holland, om met dit verzamelen een begin te maken, heeft geleid tot het formuleren van een aantal uitgangspunten. Deze zijn tijdens het onderzoek hier en daar wat bijgesteld, maar niet wezenlijk veranderd. We zullen deze nu allereerst behandelen.
Tijd en ruimte
De aanvankelijke opdracht sprak van veldnamen, d.w.z. namen van en in het terrein. Dit bleek om verschillende redenen een te beperkt begrip. In de eerste plaats is het vroege namenmateriaal dermate gering van omvang, dat elk toponiem iets over de vroegere landschappelijke situatie kan zeggen en dus van belang moet worden geacht. Als voorbeeld moge de plaatsnaam Arem dienen, die we volgens Rentenaar in het zuidwesten van de Egmonder duinen moeten localiseren en die door hem wordt afgeleid uit haar, begroeide heuvel. Deze naam is alleen uit een aantal schriftelijke bronnen bekend en zal, ook al zegt hij veel over de landschapsgeschiedenis, uit de twintigste-eeuwse volksmond niet meer worden gehoord. In de tweede plaats kunnen namen in hun onderlinge samenhang vaak veel beter worden begrepen. Een voorbeeld daarvan is de (water)naam Mare, die we zowel in historische bronnen als op de huidige topografische kaarten in allerlei gedaanten aantreffen in het gebied tussen Heemskerk en Castricum. Deze vermeldingen bieden zowel in hun samenhang als in combinatie met bodemkundige en historisch-geografische gegevens de mogelijkheid, het vroegmiddeleeuwse landschap ter plaatse op een redelijk betrouwbare wijze te reconstrueren. Daarmee is tegelijkertijd nog een derde reden gegeven om meer dan alleen pure veldnamen in het onderzoek te betrekken, nl. de relatie tussen duingebied en achterland.
Wanneer we in ogenschouw nemen, dat de jonge duinvorming zich in historische tijd heeft afgespeeld, en dat ze een aanzienlijk deel van het bewoonde en bebouwde land uit de periode 700-1200 heeft overdekt, is het niet meer dan logisch om de binnenduinrand integraal bij het onderzoek te betrekken. Daarbij moeten wel enige beperkingen worden gesteld, zowel in ruimte als in tijd. Wat het duingebied betreft- globaal gesproken het Noordhollands Duinreservaat, inclusief de Duinen van Six en het duingedeelte van het Bergerbos, en de Staatsduinen – zijn in beginsel alle namen opgenomen. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen oude en moderne namen en al evenmin tussen ‘echte’ namen en soortnamen als ‘pompstation’ en ‘blinker’. De laatste kunnen immers op den duur tot toponiemen worden, of hun functie op de omgeving overdragen, zoals uit de vele ‘kaapduinen’ en ‘baaknollen’ wel zal blijken. De enige beperking is gemaakt waar het de bebouwde kommen van Egmond aan Zee en Bergen aan Zee betreft (Wijk aan Zee viel net buiten het onderzoeksgebied). Hiervan zijn alleen een paar zeer typerende terreinnamen zoals Torensduin en Engelse Veld opgenomen. Ten aanzien van de binnenduinrand zijn de criteria nog wat verscherpt. Alleen het Bergerbos is, als enig oud en omvangrijk bosgebied met tal van relatief ongeschonden landschapselementen, integraal behandeld. Voor het overige zijn opgenomen: alle toponiemen van vóór 1200; alle namen van wegen en dijken zoals die vóór ca. 1920 bestonden; alle nederzettings- en huisnamen, voorzover ze op de geraadpleegde kaarten werden aangetroffen; alle min of meer natuurlijke landschapselementen, zoals beken en duinrellen, bosjes, nollengrond, resten van veen- en broekland, percelen waarvan de naam wijst op een specifieke begroeiing (Elstweyd, Geylcroften) of gesteldheid (de Tichels, de Wiert); en tenslotte enkele grotere landschappelijke eenheden zoals polders. Dit namenmateriaal is steeds aan de hand van de algemene overzichtskaarten verzameld, echter met uitzondering van de Egmonden, waar dankbaar gebruik kon worden gemaakt van de heldere schetskaartjes uit het Historisch Kadaster van W.J. van den Berg. Als oostgrens zijn voor de verschillende gemeenten de volgende lijnen aangehouden:
-in Heemskerk de Kuijckers Weg en de Neksloot;
– in Egmond het Zuiderdijkje, de Hoge Dijk en de Lage of Krommedijk;
-in Bergen de Duinvalsloot, het Wiertdijkje en het Verlengde Nesdijkje, de Meerweg-Maesdammerlaan-Renbaanlaan, het Van Reenenpark en de Vinkenkrocht, de Duinweg;
-in Castricum en Schoor! zijn alleen de kernen van de buurschappen en de aan de duinvoet grenzende landschapselementen opgenomen.
Verzameling en weergave van het materiaal
Het namenmateriaal is in de eerste plaats verzameld vanaf een aantal overzichtskaarten. Hiervan moeten met name de kaart van het Hoogheemraadschap der Uitwaterende Sluizen (eerste druk 1680, heruitgave 1745) en de topografische kaarten (1:50.000 uit 1857, 1:25.000 uit 1983) worden genoemd. Deze munten uit in nauwkeurigheid en gedetailleerdheid. De kaart van US is de eerste, die ook het Noordhollandse duingebied op een betrouwbare manier afbeeldt; eerdere kaarten van het Noorderkwartier, zoals die vansGrootenen Beeldsnijder, laten het als een conglomeraat van zandheuvels zien zonder enig verschil tussen zee- of binnenduin en tussen noord en zuid. Laatstgenoemde kaart levert overigens één duintoponiem op: het Swarte velt onder Schoor!.
Deze algemene kaartbronnen kunnen op verschillende manieren worden aangevuld. Daarvan behoren de beide kaarten van het duingebied bij Heemskerk en Castricum tot de belangrijkste, temeer omdat ze relatief vroeg zijn en, misschien gebruikmakend van ouder materiaal, een glimp weergeven van het laatmiddeleeuwse landschap. De ene kaart is gesigneerd en gedateerd: G.T. Langendijck, 1614, al gaat het om een laat-18de eeuwse kopie waarop in de weergave van de namen nogal wat slordigheden voorkomen. De andere kaart is anoniem en oogt archaïscher, maar moet uit vrijwel dezelfde tijd dateren. We hebben hem gesteld op ca 1612; terminus post quem is de nieuwe naam van het huis te Heemskerk, Marquette, terminus ante quem is de waarschijnlijk in 1613 gegraven Hoepbeek Wat dit laatste betreft, zowel het feit dàt deze duinbeek van menselijke oorsprong is als de datering ervan, was een vermoeden dat al tijdens het vergelijken van de verschillende 17de eeuwse kaarten rees, maar pas door een toevallige ontdekking kon worden bevestigd (3). De meeste andere dorpen zijn voorzien van wat jonger materiaal. Voor Castricum beschikken we over de kaart van Rollerus uit 1737, fraai maar wat betreft de duinen niet zeer gedetailleerd. Wat Egmond aangaat geeft de kaart van Zoutman uit 1665 voorallandschappelijke informatie over de binnenduinrand. Overigens is het historische materiaal van na 1600 op voorbeeldige wijze door Van den Berg in zijn reeds genoemde kadaster bijeengebracht. De kaart van Dou, uitgegeven door Blaeu, van de heerlijkheid Bergen uit omstreeks 1660 is ook nu weer een onuitputtelijke bron gebleken, zeker waar het gaat om reminiscenties aan situaties in het duin in de eeuwen daarvóór. Wat Schoorl betreft ontbreken helaas gedetailleerde kaarten van vóór 1900. Het materiaal van nà die tijd is echter dermate overvloedig, dat ook dit noordelijkstedeel van de duinen tussen Wijk aan Zee en Camperduin volop in de inventarisatie eninterpretatie kon worden betrokken. Overigens bewezen ook de vroege toeristenkaarten vande Berger duinen goede diensten.
Het verzamelde materiaal is vervolgens aangevuld met gegevens uit de regionaalhistorische literatuur en informatie van verschillende terzake kundigen. Onder hen moet allereerst de reeds genoemde R. Rentenaar te Amsterdam worden vermeld, die niet alleen wees op een aantal moeilijk vindbare vakpublicaties, maar ook zijn eigen fichemateriaal ter beschikking stelde en zijn deskundig licht liet schijnen over de voorlopige namenlijsten en de daarbij opgevoerde interpretaties. Voorts werd belangrijk aanvullend materiaal ontvangen van de heren H. Kranendonk over Heemskerk, E. Mooij (via R. Roos) over Castricum, F. Zeiler over Bergen en K. van Lienen (en via hem H.J. Snip) over Schoorl. Daarmee is voor deze gemeenten ook een groot deel van de nog in de volksmond bekende namen vastgelegd.
Het materiaal is als volgt verwerkt. Elk van de vijf gemeenten is verdeeld in twee paragrafen: a waarin het eigenlijke duingebied wordt behandeld, b waarin de namen van de binnenduinrand worden_ gegeven. De volgorde is alfabetisch in lexicografische zin, wat inhoudt dat de letter ij als i + j wordt beschouwd en dus onder de i is te vinden. Er is niet gestreefd naar een uniformering van de spelling. ·-Daarvoor bleken de verschillen te groot en in sommige gevallen te veelzeggend. Niet alleen de H-inde vroegste vermeldingen van de naam Arem kan ons op een spoor brengen! Er is evenwel één uitzondering gemaakt, nl. bij de spelling van de veelvuldig voorkomend bijvoeglijke naamwoorden, afgeleid van toponiemen op -urn. Hierover bestaat onder regionaalhistorisch geïnteresseerden al jaren discussie. De vraag is kortweg, of men Bakkumer of Bakkummer dient te schrijven. Het eerste is in Noord-Holland gebruikelijk, maar wordt op rijksniveau – bijvoorbeeld bij de Topografische Dienst -niet nagevolgd. In feite gaat het om een schrijfwijze zoals die ook in Friesland wordt gebezigd en die lijkt te zijn ingegeven door de weergave van de Friese uitspraak, al ligt het probleem ingewikkelder dan het hier kan worden geschetst (4). In dit rapport is over het algemeen de traditionele Noordhollandse spelling met één m aangehouden.
Achter ieder toponiem in de lijsten zijn in beginsel vier soorten gegevens vermeld. Onder 1 vindt men de relevante vermeldingen, vaak de oudste en altijd de varianten. De bronnen zijn daarbij verkort weergegeven; de volledige verwijzing is te vinden in de lijst van kaartbronnen of in de algemene lij st van afkortingen. Onder 2 vindt men de omschrijving van de ligging van de zo genoemde plek. Onder 3 wordt een interpretatie gegeven of een poging daartoe gedaan. Voorzover niet naar specifieke literatuur wordt verwezen of zegslieden worden aangehaald, zijn deze interpretaties voor verantwoording van de samensteller. Deze literatuur en eventuele andere bijzonderheden vindt men tenslotte onder de 4. Er is naar gestreefd zoveel mogelijk kruisverwijzingen op te nemen, zodat niet alleen verschillende namen van eenzelfde complex (zoals de herinneringen aan de Mare) maar ook overeenkomstige namen (zoals de Russenbergen en andere herinneringen aan 1799) met elkaar kunnen worden vergeleken. Zeer afwijkende spellingen (De Caeg – De Kaag) zijn beide in de lijst opgenomen en verwijzen eveneens naar elkaar.
Interpretatie van het materiaal
Wanneer men de meer dan 1200 (5) verzamelde namen overziet, vallen zowel de overeenkomsten als de verschillen op. Rentenaar heeft in een van zijn vroegste artikelen al eens gewezen op de regionale verschillen in het gebruik van soortnamen en naamscombinaties. Zo zijn de in het hedendaags taalgebruik algemeen gebezigde begrippen als pan en duinrel vrijwel niet in het gebied benoorden Wijk aan Zee vertegenwoordigd; van het eerste troffen we er drie aan, van het tweede slechts twee. Blink en blinkerd daarentegen vonden we vrijwel alleen benoorden Egmond. De benaming vlak voor een duinvallei schijnt in oorsprong Noordhollands te zijn, maar zich in de loop der eeuwen enigszins ten koste van veld te hebben uitgebreid. Het woord kroft of krocht komt overallangs de binnenduinrand voor, maar wordt onder Heemskerk en Castricum ook gebruikt voor akkertjes in de duinen; dat zegt wellicht iets over de ouderdom daarvan. De aanduiding nol, in het huidige spraakgebruik gebezigd voor lage duintjes op de geestgronden, blijkt in het gehele gebied mede te zijn gebruikt voor ronde toppen in het eigenlijke duin. In het achterland komen locale eigenaardigheden nog sterker tot hun recht. Zo kennen Heemskerk en Castricum de cie en wellicht zee voor afwateringssloot, spreekt men onder Noord- en Zuid-Wimmenurn over duinvalsloot en betitelen de dorpen Schoorl en Groet hun weteringen als moor. Een aantal van deze begrippen is hieronder in een aparte verklarende woordenlijst opgenomen.
De meeste toponiemen zijn samengesteld met een tweede substantief, een adjectief of beide; zelfs als een begrip in zijn wijde omgeving uniek is, voorziet men het toch graag van een nadere aanduiding. Zo werd bijvoorbeeld de Nok tot Schoorlse Nok en heeft men de cies onder Heemskerk moeten onderscheiden in een Grote en een Kleine of Luttik Cie. Ofschoon ze niet zijn geteld, moeten de vogelnamen de grootste categorie onder de duintoponiemen vormen. Het vernoemen van kneutjes of nachtegalen is niet iets van romantische geesten uit de late 19de of 20ste eeuw; het blijkt van alle tijden. Nu was de liefde voor gevogelte in vroeger perioden bepaald niet onbaatzuchtig, want op de meeste soorten werd gejaagd. Vogelwaters, ganzevelden en meeuwenlekken kunnen dus in oorsprong jachtterreinen zijn geweest (waarbij we ons niet moeten verbazen over het feit dat ‘marels-‘ grutto’s kunnen zijn en uilen via ‘huijlers’ tot zwanen kuÏmen worden getransformeerd). Waar water was, en dat was blijkbaar bijna overal in het nog niet van pompstations voorziene duin, konden bovendien vogel-of eendenkooien worden aangelegd. Waarschijnlijk ontlenen ook de waterstallen op de grens van Castricum en Heemskerk daaraan hun naam, al is dat iets wat nader zou moeten worden uitgezocht (er ligt hier in het terrein nog het restant van zo’n kooi). In combinatie met het woord veld kan trouwens gedacht worden aan een jachtterrein. Dat zou omgekeerd een interpretatie versterken van het Egmondse Vossendal als ‘duinvallei waar roodbruine paarden werden geweid’ – in plaats van ‘plek waar op vossen werd gejaagd’.
Met die hippische vossen zijn we bij de namen beland, die duiden op agrarische activiteit in de duinen. Deze zijn wat betreft de noordelijke helft van het onderzochte gebied over het algemeen niet ouder dan de 19de eeuw, zulks met uitzondering van de ‘sHeerenweide en Bokkenweide in de Verbrande Pan-vallei. De akkertjes in de Schoorlse duinen, met vertederende namen als ‘Bas z’n tuintje’, reiken soms tamelijk ver westwaarts, doch over de ouderdom ervan is nagenoeg niets bekend. Anders ligt dit bij het duin bezuiden Egmond aan Zee. Daar vinden we zowel in de namen als op de vroegste kaarten sporen van een vrij intensieve duincultivering, bijvoorbeeld op de Kaag benoorden Wijk aan Zee en de Knor onder Bakkum, beide namen die associaties oproepen met aan het water gelegen laagland. De ouderdom van duinboerderijen als Berwout, de Kweekerij (achter het huidige Fochteloo) en de Vlotter is onbekend, maar deze zou verder kunnen teruggaan dan de vroege 17de eeuw. Dit houdt overigens niet in, dat de namen waarmee zij worden aangeduid even oud zijn. De onderneming van de heer van Marquette ten behoeve van de ontwatering van de Castricumeren Bakkumer duinen in of kort voor 1613, waaraan wij de Hoepbeek danken, is zeker niet als werkverschaffing of ‘Lustgrabung’ uitgevoerd. De Brabantse Landbouw heeft dus anderhalve eeuw eerder een voorganger gehad en deze zal mogelijk eveneens hebben teruggegrepen op een oudere traditie. We raken hier aan een buitengewoon interessante materie, die van de dynamiek van de duinvorming en de wisselwerking daarbij tussen mens en natuur. Enerzijds weten we, dat het kustgebied al meer dan duizend jaar last heeft van stuifzand – het verhaal over het met overstuiving bedreigde graf van de H. Adalbertus kan als authentiek worden beschouwd – anderzijds is het stuiven op veel plaatsen tot het begin van de 20ste eeuw doorgegaan. Het dichtstuiven van het Schulpslag onder Bergen als gevolg van de gevechten van 1799, door betrouwbare ooggetuigen gedocumenteerd, zegt iets over die voortdurende dynamiek. Rentenaar heeft Arem uit het zand in de buurt van het Vogelwater te voorschijn geredeneerd; met veel later verdwenen nederzettingen als Driehuizen en Zevenhuizen op het Uilenvangersvlak en vooral de dorpen Oudburg en Hargen moet dit ook mogelijk zijn. Wat het laatste dorp betreft, alleen al het feit dat het met Camp tot Schoorl behoorde en in het begin van de 15de eeuw niet aan het van Petten afgescheiden Groet werd toegewezen, zegt al iets over de loop van de toenmalige binnenduinrand; deze moet veel meer naar het zuidwesten hebben gelegen.
Dat brengt ons op de echte bewoning in het duin: de dorpen ‘op’ zee. Wijk aan Zee en Egmond aan Zee zijn in de late middeleeuwen ontstaan, midden in de periode van de jonge duinvorming. Ook de slagen van Zuid-Bakkum, Bergen en Hargen dateren uit die tijd; dat aan het eind daarvan in de 20ste eeuw badplaatsen zijn ontstaan en dat de duinsporen tot verharde zeewegen zijn geworden, is derhalve geen toeval. Egmond aan Zee ligt mogelijk aan een dichtgestoven zeegat, waarvan het gebied de Tichels het uiteinde aan de landzijde kan zijn; dit is opgevuld met jonge klei, die voor de steenbakkerij kon worden gebruikt (en naar verluid ten behoeve van het Slot op den Hoef). De Roosloot, de oude grens tussen Wimmenurn en Bergen, is een geul in de strandvlakte ten zuidwesten van de stroomwal Bergen-Schoorl; het bestaan ervan is zowel bodemkundig als toponymisch aangetoond. Hetzelfde geldt voor de reeds behandelde Mare tussen Castricum en Heemskerk. Deze vond zijn vervolg in de Hoepvallei en sloot ter hoogte van de huidige Zeeweg mogelijk aan op het verlengde van de Limmervaart. Een aantal toponiemen terplaatse -Zandgors, Glop, Zeeduin zou op een vroegere doorgang kunnen wijzen. Hoewel het bestaan van een of meer slufters ter hoogte van Wijk aan Zee mag worden verondersteld, zijn de naamkundige aanwijzingen hier het zwakst, ondanks de reeds vermelde Kaag. Het beeld bij Hargen aan Zee is daarentegen overduidelijk: hier liggen het Oude en Nieuwe Schuitegat en de Tjalkshoek. Een schuitegat is een algemeen begrip voor een slufter, waarin schepen hun toevlucht konden zoeken bij noodweer, of waar ze door de sterke wind juist in werden geblazen. De betreffende duinvalleien onder Hargen hebben een bij deze omstandigheid fraai passende zuidwest-noordoost ligging. Ze vormen een uitdaging om de morfologie van de duinen ooit aan een gedetailleerder historisch-geografisch onderzoek te onderwerpen.
Met de schuitegaten – en namen die van gestrande schepen afkomstig zijn, zoals de Jean Bartsblink en wellicht de Soeckebacker – komen we bij een laatste te behandelen categorie namen. Deze betreft de herinneringen aan historische gebeurtenissen. Het is niet verbazingwekkend, dat de invasie van Russische en Engelse troepen in 1799 zoveel sporen in de naamgeving heeft achtergelaten. Er is wekenlang gevochten, waarbij het dorp Schoor! nagenoeg is verwoest, in het Bergerbos, langs het Berger Schulpslag en bij Castricum veldslagen zijn geleverd, duizenden ontredderden bij de aftocht zijn voorbijgetrokken en voor honderden gesneuvelden een graf moest worden gedolven. In het eigenlijke duingebied vinden we drie naar de Russen genoemde toppen, één Russengat, een Franschman en een Fransch Haventje. Ook in het achterland zijn er verschillende herinneringen aan de gebeurtenissen, zoals de Russenweg en de Fransche Steeg in Bergen (niet in deze inventarisatie opgenomen) en misschien het Krengenbosch op de grens van Castricum en Heemskerk. Opvallend afwezig zijn de Engelsen; de suggestie dat het Engelse Veld in Bergen aan Zee verband zou houden met deze episode, kan bij een volstrekt gebrek aan gegevens niet nader worden getoetst.
Overigens is het opmerkelijk, dat een latere periode van militaire aanwezigheid – de Tweede Wereldoorlog – in de naamgeving van het duin nauwelijks sporen heeft achtergelaten.
Verder onderzoek
Tot zover de toelichting op de werkwijze, die bij de voorliggende inventarisatie is gevolgd.Het werk is hiermee niet af. De verzameling is uiteraard niet compleet. Er zijn – behalve het door Van den Berg gepubliceerde Egmondse materiaal – geen historische bronnen geraadpleegd. Er zijn geen interviews afgenomen; alleen de heer Kranendonk heeft een deel van zijn materiaal afgestaan, een ander deel was nog bij hem in bewerking. Van het door Rentenaar verzamelde materiaal is het deel, dat uit de volksmond is opgetekend maar niet gelocaliseerd, niet gebruikt. De veldnamenkaarten van het achtergelegen poldergebied, gebaseerd op veldonderzoek in de jaren-1960 en aanwezig op het P.J. Meertens-Instituut, zijn wegens de omvang van het materiaal niet (meer) geraadpleegd. De meest gedetailleerde kaart van het Schoorlse duingebied was slechts in copie beschikbaar, waardoor een aantal namen niet of niet goed kon worden gelezen. Met deze inventarisatie is het werk dus nog niet ten einde. Aan het slot van deze inleiding volgen derhalve nog enkele suggesties voor nader duinhistorisch onderzoek. Completering van het materiaal, mede gericht op de systematiek c.q. dynamiek van de naamgeving in de gebieden onder beheer van PWN en SBB. Ter toelichting: uit het gesprek met de heer Kranendonk bleek duidelijk, dat de arbeiders in het duin er hun eigen principes van spontane naamgeving op nahouden. Een deel daarvan kan door middel van interviews nu nog worden vastgelegd. Nader onderzoek naar de continuïteit van het gebruik van de duinen voor agrarische doeleinden en de vogelarij. Wat het eerste betreft zou het onderzoek zich moeten richten op de duinboerderijen tussen Egmond en Wijk aan Zee alsmede op de uit toponiemen en andere bronnen (6) bekende voorbeelden van begrazing in het gehele gebied. Wat het tweede betreft, zouden de sporen van vogelkooien (de waterstallen, vogel- en ganzewaters) aan een veel nauwkeuriger onderzoek moeten worden onderworpen. Tevens zou er moeten worden nagegaan, of zich in het ARA nog een dossier bevindt over het graven van de Hoepbeek en de gevolgen daarvan. Zo ja, dan zou dit materiaal moeten worden doorgenomen, geëxerpeerd en gepubliceerd. Nader onderzoek naar de morfologie van de duinen, de invloed van de menselijkeactiviteit daarop en de grote verschillen tussen het deel ten zuiden en dat ten noorden van Egmond. Deze verschillen kunnen niet alleen maar verklaard worden met een verwijzing naar de andere samenstelling van het duinzand; de kalkgrens ligt trouwens zoals bekend noordelijker. Mogelijk heeft ook de hydrografie van het achterland een rol gespeeld. Onderzocht zou moeten worden, of het vroege ontstaan van de Zijpe als zeegat de ontwatering en daarmee de verdroging van het noordelijk deel van het duingebied in de hand kan hebben gewerkt. Ook de wateroverlast rond de Limmer Zanddijk zou in dit licht moeten worden bezien.
Het Bergerbos is het enige grote boscomplex, dat vanouds in enigerlei vorm heeft bestaan en vanaf de 17de eeuw vrij ongeschonden bewaard is gebleven. Het was geen natuur- maar gebruiksbos. Sporen van dit gebruik zijn nog in allerlei vormen te vinden: lanenstelsel, houtwallen en greppels, boomsingels, voormalige akkertjes, bewoningssporen etc. Daartussen bevinden zich natuurlijke elementen als nollen, voormalige stuifzanden en waterlopen. Van een en ander is nooit een cultuurhistorische inventarisatie gemaakt. Mede in verband met op te stellen beheersplannen lijkt dit ten zeerste gewenst.
Kampen, december 1994
Frits David Zeiler
Noten
1 BW artikel 650: ‘De eigenaar van een zeeduin is van regtswege eigenaar van den grond, waarop het zeeduin rust. Indien een aan het zeeduin aangrenzend stuk lands door den wind met zand zoodanig wordt overstoven, dat het land met het zeeduin vereenigd wordt, en daarvan niet kan worden onderscheiden, wordt het land de eigendom van dengenen aan wien het zeeduin toebehoort, ten ware hetzelve, binnen vijf jaren na de overstuiving, door eene afheining of grenspalen rij afgescheiden.’
2 De Cock 1965. Voor het volgende ook: Jetles 1968; Jelgersma c.s. 1970; Schoorl 1973, 1977 en 1990; Rentenaar 1971, 1977 en 1978; Diederik 1989; Danner c.s. 1994; Borger en Bruines 1994; Woltering c.s. 1994
3 Het initiatief tot het graven van deze duinwetering was afkomstig van de kersverse heer van Marquette. _De plotselinge watertoevoer veroorzaakte echter grote problemen in het achterland. Na een gerechtelijke procedure verkregen de ingelanden van Bakkum, Limmen en Akersloot (c.q. de Groot- Limmerpolder) op 11 november 1613 een concessie voor het aanleggen van een nieuw afwateringskanaal. Hiervoor zou de Limmervaart of Schulpvaart worden gebruikt. Het ‘Octroy van de uitwateringen der Duynen’ staat afgedrukt in de Generale Privilegien ende Hantvesten van Kennemerlandt, p 83-85. Vermoedelijk berust in het archief van de Hoge Raad van Holland en Zeeland, bewaard in het Algemeen Rijksarchief, een compleet dossier over deze zaak.
4 In een brief van 21 december 1994 heeft de taalkundige Jarich Hoekstra van de Fryske Akademy desgevraagd de problematiek van de verdubbeling van medeklinkers in onbeklemtoonde lettergrepen behandeld; hieruit bleek inderdaad dat de zaak minder eenvoudig ligt dan gedacht.
5 Het aantal genummerde namen bedraagt 1123, maar de vele dubbele benamingen moeten daar nog bij worden opgeteld.
6 Zie bijvoorbeeld het ‘Request . . . roerende ’t weyden van de Beesten in de Aerdenberghse Duynen’ door Heemskerk, Castricum en Baldrum in 1608 ingediend, waarbij men zich beroept op een privilege uit 1441 (afgedrukt in de Generale Privilegien ende Hantvesten van Kennemer-landt, p 97-99).
Enkele specifieke aanduidingen
beek | min of meer natuurlijke afwatering van enige omvang |
blink | witte, onbegroeide duintop, ook aangeduid met blinker of blinkerd |
cie | afwateringssloot voor duinval; plaatselijk verbasterd tot scie, zie en wellicht zee |
dal | laagte in het terrein; komt soms in de Zuidhollandse variant del voor |
duin | algemeen begrip voor de jonge duinen; voor de duinen in het achterland gebruikt men vaak het begrip nol, zie aldaar |
duinrel | tegenwoordig algemeen gebruikt woord voor beken of sloten waarlangs duinval wordt afgevoerd; als toponiem alleen aangetroffen bij Wijk aan Zee |
duinval | kwel uit de duinen naar het achterland |
kroft, krocht | met (hout)wal omheind stuk bouw- of weiland |
moor | hoofdwetering in het poldergebied ten ono van Schoorl |
nol | algemeen gangbaar woord voor lage, ronde duintjes in het achterland; wordt echter ook in de hoge, jonge duinen aangetroffen |
pan | duinvallei, in Kennemerland zeldzaam |
ree | grens, grenslijn |
rel | duinbeek; zie ook duinrel |
schei | grens |
schulpweg | duinweg ten dienste van de schelpvissers; ook schulpslag genoemd |
slag | weg door de duinen, die het achterland met het strand verbindt |
stet | plaats aan het begin van een schulpvaart, waar de overslag van schelpen uit karren in vletten plaatsvond |
veld | vlak gedeelte in de duinen, vaak extensief gebruikt voor veeteelt en wellicht landbouw |
vlak | vlak gedeelte in de duinen |
waterstal | duinmeertje, gebruikt als eendenkooi |
wei | weidegrond |
wildernis | algemeen woord voor met ruigte begroeid duin |
zand | algemeen woord voor zandig terrein; meer specifiek gebruikt voor zandplaat of zandige aanwas |
zee | zie cie |
Gedrukte bronnen en literatuur
Alders, G.P., et al. ,Raadselachtig Rampenbosch. Hernieuwd onderzoek naar een ‘kasteeltje’ te Bergen (NH). Westerheem 40 (1991), 173-190.
Baas, Th., et al., Zeedorpenlandschap in Noord-Holland. Leiden 1986.
Beekman, A.A., Spijkerboor. Nomina Geographica Neerlandica 7 (1930), 155-161.
Berg, W.J. van den, Historisch kadaster van de Binnen-Egmonden 1602-1811 I-IV. Utrecht 1985.
id., Kadastrale atlas van Noord-Holland 3: Bergen. Haarlem 1990.
id., Egmond op de grens. Geestgronden. Egmonds historisch tijdschrift 1 (1994), 10-24.
Blok, D.P., Drentse waternamen. In: P.L.M. Turnroers en D.P. Blok, Waternamen in Limburg en Drente. Amsterdam 1968, 5-21.
Buizer, D.A.G., Boeren in het duin. In: H. JeUerna (red.), Bergen aan Zee. badplaats sinds 1906. Schoor11981, 17-22.
Cock, J .K. de, Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag. Assen 1965/ Arnhem 1980.
Danner, H.S., H.Th.M. Lambooij en C. Streefkerk, … die water keert: 800 jaar regionale dijkzorg in Hollands Noorderkwartier. Alkmaar/Edam 1994.
Deelen, D. van, Historie van Castricum en Bakkum. Schoorl, 1973.
Diederik, F., Archeo-logica. De archeologie van het noorden van Noord-Holland in historisch en landschap_pelijk perspektief. Schoorl, 1989.
Eisma, D., enT. Fey, De kust van Rotturn tot Calais. Amsterdam 1982.
Goettsch, R.P., Schoorl: een mooi en rustig dom met een rijk verleden. Alkmaar z.j.
Groesbeek, J.W., Heemskerk onderweg van verleden naar heden. Heemskerk 1978.
id., Middeleeuwse kastelen van Noord-Holland: hun bewonersen bewogen geschiedenis. Rijswijk 1981.
Hilgen, P., en Q.L. Slings, Historisch onderzoek naar het beheer van bossen en natuurterreinen. Z.pl. 1981.
Jelgersma, S., et al., The Coastal Dunes of the western Netherlands; geology, vegetational history and archaeology. Mededelingen Rijksgeologische Dienst NS 21 (1970), 93- 167.
Jelgersma, S., De duinen en het strand bij Bergen aan Zee. In: H. Jellema (red.), Bergen aan Zee. badplaats sinds 1906. Schoor11981, 30-37.
Jelles, J.G.G., Geschiedenis van beheer en gebruik van het Noordhollands Duinreservaat.
Arnhem 1968.
Jong, S. de (red.), .Qn.._z;oek naar Castrienm’s verleden. Castricum 1992.
Künzel, R.E., D.P. Blok en J.M. Verhoeff, Lexicon vannederlandsetoponiemen tot 1200. Amsterdam 1988.
Lambooij, H., Getekend Land. Nieuwe beelden van Hollands Noorderkwartier. Alkmaar 1987.
Lannoy, K., en B. Denneboom (red.), Derper-Hoever-Binder. Over geschiedenis en volksleven van De Drie Egmonden. ‘s-Gravenhage 1969.
Leijsen, A.F.J., Oude ansichten van Schoorl. Schoorl, 1969.
Merula, P.G.F.P.N .. Placcaten ende Ordonnancien op t stuck van de Wildernissen. Z.pl. 1605.
Mooy, P., H. Jellema en A.F.J. Leijsen, Oude Ansichten van Bergen. Schoorl,1969.
Pool, J., Het oude Schoörl – herinneringen van een geboren Schoorlaar. Schoorl 1981.
Reenen-Völter, M. van, De Heerlijkheid Bergen in Woord en Beeld. Alkmaar 1903, 1925.
Rentenaar, Die Namenlandschaft der niederländischen Dünen. In: H.W. Homung (red.), Disputationes ad Montium Votabula aliorumque nominum significationes pertinentes. Wien 1971, 83-95.
id., De Nederlandse duinen in de middeleeuwse bronnen tot omstreeks 1300. Geogt’flfisch Tijdschrift NR XI (1977), 361-376.
id., Topografische structuur en toponymische ontwikkelingen in middeleeuws Egmond. Naamkunde 10 (1978), 332-353.
id., Vemóemingsnatnen. Een onderzoek naar de rol van de vernoeming in de nederlandse toponymie. Amsterdam 1984.
id., Groeten van Elders. Plaatsnan’len en familienamen als s,piegel van onze cultuur. Naarden 1990.
id., Over Steile Banken en Dwars in de Weg: Zandbanken en ondiepten in de Zuiderzee. IJsselmeerberichten 1991-1, 6-7.
id., Balgen in de Waddenzee. Over de betekenis van het element-balgein Wadtoponiemen. Naamkunde 24 (1992), 5-13.
Ruijter, Q. de, Over duinboerderijen en haar bewoners. JaarboekJe Oud-Castricum 4 (1981), 3-10.
Rus, P., Gids voor Bergen en Bergen aan Zee. Bergen 1914-2
Santen, B. van, Generale Privilegien ende Hantvesten van Kennemer-landt ende Kennemergevolgh. ‘s-Gravenhage 1652.
Schermer, A., De Hoge Geest. Schoorl’s kleinste natuurgebied. Schoorl, 1985.
Scholtens, H.J.J., Uit het verleden van Midden-Kennemerland. ‘s-Gravenhage 1947.
Schönfeld, M., Veldnamen in Nederland. Arnhem 1980.
Schoor!, H., Zeshonderd jaar water en land. Groningen 1973.
id., ’t Oge. Hillegom 1979.
id., Kust en Kaart. Schoor11990.
Snip, H.J., Over naamgeving, aanleg en broodwinning in het Schoorlse duingebied. Scoronlo 5, april 1992, 1-4.
id., Zandafgravingen, Strandhoofden, Grenspalen. Scoronlo 6, aug. 1992, 5-6.
Swaan, A.E.H. (ed.), Jacht-bedryff (naar het handschrift in de Koninklijke Bibliotheek te ‘sGravenhage). Leiden 1948.
Swaan, J., De veldnaam kroft of krocht in relatie tot het grondgebruik in de gemeente Heemskerk (Noordholland). Naamkunde 14 (1982), 52-66.
Veer, A.A., Kroniek van Bergen aan Zee 1906-1946. In: H. Jellema (red.), Bergen aan Zee. badplaats ·sinds 1906. Schoor11981, 91-143.
Westenberg, J., Kennemer dijkgeschiedenis. Amsterdam/Londen 1974.
Woltering, P.J., et al., Vroegmiddeleeuws Noord-Holland in kaart gebracht. Amersfoort/Edam 1994.
Zeiler, F.D., Bergen. dom vol monumenten. Amsterdam 1975, 1977″.
id., Het Berger strand vóór 1906. In: H. Jellema (red.), “Bergen aan Zee. badplaats sinds 1906. Schoorl, 1981, 46-66.
id., Hoog en vrij. Schetsen uit de geschiedenis van de heerlijkheid Bergen tot 1798. Schoorl 1986.
id., Wimmenurn en Wimmenumerwoud. In: J.P. Berns et al., Feestbundel D.P. Blok. Hilversum 1990, 376-383.
id., Monnikenwerk? Egmond en de dijkzorg in Noord-Holland. In: G.N.M. Vis, Egmond tussen Kerk en wereld. Hilversum 1993, 215-221
id., ‘Harga, dat ook Ketel heet.’ Voor- en vroegchristelijke sporen in het Maasmond gebied. In: J.C. Okkema et al., Heidenen. Papen. Libertijnen en Fiinen. Delft 1994, 23-34.
Zel, K. van der, Over naamgeving in het Schoorlse duingebied. Scoronlo 6, aug. 1992, 3-4.
Kaarten
An ca 1612 anonieme kaart van het gebied tussen Beverwijk en Akersloot, omstreeks 1612 [ =Jelles bijlage ill]
Anthonisz 1568 kaart van de bedijkte Bergenneer door Adriaen Anthonisz uit 1568 [ = Westenberg kaart foto 6]
Blaeu na 1635 kaart van het Noorderkwartier door W. en J. Blaeu, na 1635 [RANH]
Blaeu 1660 kaart van de Heerlijkheid Bergen, getekend door J. Dou en uitgegeven door J. Blaeu omstreeks 1660
Duin 1986 veldnamenkaart, gevoegd bij het themanummer van het tijdschrift Duin door Th. Baas e.a. uit 1986
Gevers 1823 kaarten behorende bij het rapport over de duinen van D. T. Gevers uit 1826, vervaardigd in 1823
Gevers 1823 bis kaart alsvoren van de Hoepbeekse afwatering in een bijgewerkte versie [ = Jelles bijlage VIII]
Hengevelt 1698 kaart van de banscheiding tussen de Egmonder en Wimmenumer Duinen door G. Hengevelt, 1698 [ARA Hingman 40]
JCL 1935 kaart van de Kom der gemeente Bergen, getekend door J.C. Leijen in 1935
Karshoff 1844 kaart van het Kanton Beverwijk door C.Karshoff, 1844 [RANH K 8680]
KPZ 1926 kaart van de Schoorlse duinen, getekend door K.P. Zuurbier in 1926
Kranendonk 1994 bedrijfskaart van de duinen benoorden Wijk aan Zee, voorzien van veldnamen door H.Kranendonk in 1994
Langendijck 1614 kaart van de duinen tussen Wijk aan Zee en Egmond aan Zee, kopie door Willem van Regenmortel uit 1797 naar Gerardus Theodorus Langendijck uit 1614
Meeuws 1540 kaart van de onbedijkte Berger- en Egmondenneer, vervaardigd door Simon Meeuws van Edam omstreeks 1540 [= Westenberg kaart foto 1]
ND 1965 overzichtskaarten van de terreinen van het Noordhollands Duinreservaat volgens de gegevens van 1965 [ = Jelles bijlage X]
Pietersz 1564 kaart van de onbedijkte Berger- en Egmondenneer, vervaardigd door Laurens Pietersz, uiterlijk 1564 [ = Westenberg kaart foto 3]
PWN 1973/75176 bedrijfskaart van het PWN uit resp. 1973, 1975 en 1976
Rollerus 1737 kaart van de heerlijkheid Castricum door I.Rollerus, 1737 [ = Westenberg kaart foto 13]
SBB 1987 kaart, behorende bij het beheersplan voor de Schoorlse duinen, vervaardigd door Staatsbosbeheer in 1987
SK 1909 eerste versie van de zgn spinnewebkaart van Bergen; zie volgend lemma
SK 1914 zgn spinnewebkaart van Bergen, getekend door J. Veldheer in 1914 en gevoegd bij de Gids voor Bergen en Bergen aan Zee uit 1914; een tweede, ongedateerde kaart van de Rijksduinen in dezelfde gids is aangeduid met SK ca 1914
SK ca 1914 zie vorig lemma
Van Swieten 1661 kaarten van de voorkant van de duinen ( = de binnenduinrand) door Johan(nes) van Swietenuit 1661 [ = Jelles bijlagen V]
TK 1857, 1857-58 eerstetopografischekaarten 1:50.000, vervaardigdindejaren 1857 en 1858 [uitgegeven in facsimile in 1990]
TK 1907 topografische kaart 1:25.000, blad Bergen NH, uitgegeven in 1907
TK 1910 topografische kaart 1:25.000, blad Schoor!, uitgegeven in 1910
TK 1983 topografische kaart 1:25.000, uitgegeven in 1983
US 1680/1745 kaart van het Hoogheemraadschap der Uitwaterende Sluizen, uitgegeven in 1680, laatstelijk herzien in 1745 [uitgegeven in facsimilein 1980]
V dB [met nr] kaarten in deel 4 van W.J. van den Berg, Historisch Kadaster van de Binnen-Egmonden
VVV 1937 kaart van Bergen en een deel van de Schoorlseduinen, uitgegeven in 1937
VVV 1950 idem, uitgegeven in 1950
VVV ca 1960 ongedateerde kaart van Schoor!, uitgegeven door de VVV omstreeks 1960
WK 1934 wandelkaart van Bergen, Bergen aan Zee en de Staatsbossen, uitgegeven in 1934
Zoutman 1665 kaart van Egmond, Wimmenurn en Heiloo door J.Dz. Zoutman uit 1665 [RAA Vl. 294]
Pingback: Duinen en mensen » De wandeling van Eli – rondje Papenberg 1906 – 2015
Pingback: Duinen en mensen » Prijsvraag: verzin een naam voor de nieuwe duinen tussen Petten en Camperduin