2014 weer een topjaar voor stofzaad? Over hotspots en een topzoekster
Rolf Roos
Wie stofzaad ziet, wordt betoverd. Het heeft iets dierlijks, iets paddenstoelachtigs zoals het uit de grond omhoog kruipt: het kopje met de bloemetjes gebogen, bleek witgeel van kleur. Heel onopvallend, behalve als het na een vochtig voorjaar uit een slechts met bladeren bedekte bodem te voorschijn komt. Verscholen in duinbossen, maar ook in het Lauwersmeergebied. Wat hebben die plekken gemeen? Thea Spruijt uit Castricum nam ons mee naar verborgen hoeken in het duin.
Pas als je er ongeveer bovenop staat, zie je de tere kleur- en geurloze planten. Geen bladgroen want deze plantensoort onttrekt voedingsstoffen de bodem minimaal deels in samenwerking met een ridderzwam, zoals recent ontdekt en beschreven is door Kees Roobeek en Thea Spuijt (zie achtergrond artikel in Coolia 55(4): 171-174). We citeren hen: ” In 2011 was het opvallend, dat de uitbundige bloei van stofzaad vrijwel altijd gepaard ging met het ter plekke verschijnen van tal van narcisridderzwammen en op 2 plaatsen witte ridderzwamen. Op slechts 2 van 29 bezochte groeiplaatsen werden geen ridderzwammen gevonden. Deze waarnemingen bevestigen ons eerdere vermoeden, dat de narcisridderzwam in Kennemerland in duineikenbos, eiken-berkenbos en onder beuk de belangrijkste schimmelpartner is van stofzaad. ”
Uit Heukels Flora van 1911, geciteerd op waarneming.nl:
Stofzaad: Monotropa hypopitys. Monotropa = van monos: alleen en tropos: levenswijze, om den eenzamen stand in bosschen; hypopitys = onder dennen groeiend
Bezoekende insecten raken eerst met hun kop den stempel aan en geven daaraan stuifmeel af uit vroeger bezochte bloemen. Tevens maakt het stempelvocht hun kop kleverig, zoodat het witte stuifmeel, waarlangs zij daarna strijken, er aan blijft kleven. Kruisbestuiving is daardoor verzekerd, terwijl spontane zelfbestuiving uitgesloten schijnt. Een insect moet een minstens 10 mm lange slurf hebben om den honing te bereiken. Van onderen is de stempelkop door witte haren omsloten, die verhinderen, dat er stuifmeel uit dezelfde bloem op den stempel komt, terwijl ook daardoor kleine insecten, die voor de bestuiving geen dienst doen, niet bij den honing kunnen komen. De helmknopjes staan op de hoogte van die haren en springen naar buiten open.Eerst in den herfst, als de vruchten rijp zijn, strekt zich de stengeltop, de stengel wordt bruin en verdroogt en in den winter blijven onder den bodem de wortelmassa’s over, die er als een koraalstok uitzien en uit veelvuldig vertakte, korte, dikke, vleezige deelen bestaan. Ieder dier worteltakjes is omgeven door een mantel van mycelium. De draden daarvan dringen wel niet in het wortelweefsel, maar sluiten zoo dicht tegen de opperhuidscellen, dat er wel geen twijfel aan kan bestaan of de plant ontleent daaraan al haar voedsel, daar zij zelf door het ontbreken van bladgroen dit niet kan bereiden. Vrij zeker leeft dit mycelium van den humus in den bodem en daar de Monotropa weer daarvan leeft, hebben wij hier het merkwaardige geval van een parasiet, die op een saprophyt leeft.
De zaden zijn zeer licht (0,000003 g) en worden gemakkelijk door den wind verspreid. Als alle boschplanten al verdord of geel geworden zijn, nemen de Monotropa’s en de evenzeer niet groen gekleurde paddestoelen , welke geen van beide van hetlicht afhankelijk zijn , hun intrek in de bossen. De plant komt in geheel Europa in bosschen voor. Bij ons is zij op diluvialen zandgrond bijna uitsluitend in Gelderland, Overijsel en Utrecht gevonden en verder in de duinen. De vorm a. glabra is vrij zeldzaam en komt het meest in beukenbosschen voor, de vorm b. hirsuta is evenzeer vrij zeldzaam en is het meest in dennenbosschen te vinden. Volgens sommige onderzoekers zou de Monotropa in het eerst op boomwortels leven en zou zich eerst later het zwammycelium ontwikkelen (dus ectotrophe mycorrhizen).
(tot zover 1911)
Op 3 juli 2014 in de avond kan Thea Spruijt ze laten zien. Hoewel de soort nauwelijks te vinden is, kent ze groeiplaatsen met soms honderden planten. En zoals we een eeuw later weten: alleen op plekken waar ook narcisridderzwammen het goed doen. Is er te veel verruiging of komt er teveel licht op de bodem door boskap dan verdwijnen paddestoel en stofzaad. Mysterieus aan stofzaad is volgens Thea dat je weet nooit wanneer hij verschijnt (dit kan van mei tot september, in de praktijk van eind juni tot oktober). Vier weken later is hij als donker takje met zaaddozen nauwelijks meer terug te vinden.
Stofzaad staat in een aantal bolwerken in Nederland: Noordhollands Duinreservaat bij Castricum, landgoederen als Marquette in Heemskerk en ’t Oude Hof (Bergen) en de duinen van Bergen aan Zee-Schoorl.. Heel bijzonder zijn ook rijke vindplaatsen in relatief jonge bossen op kalkrijke bodem in het Lauwersmeergebied. Opvallend is het bescheiden voorkomen op dennenbos nu terwijl de soort daar wel haar naam aan ontleent.
De meest recente verspreidingskaart laat zowel het belang van het Noord-Hollandse duin zien als de zoekcapaciteit van Thea Spruijt en veranderingen in het milieu de laatste 50 jaar.
Een tweede kaart van de FLORON verspreidingsatlas laat zien dat vroeger veel vindplaatsen in het binnenland waren die door verzuring en verruiging verleden tijd zijn.
Ook bekend uit ’t Oude Hof, en bijvoorbeeld al eerder beschreven in Duinen en mensen Kennemerland (2009).
Achtergrondartikel: Narcisridderzwam Tricholomasulphureum als stofzaadpartner in de duinen van Kennemerland (Noord-Holland) 2012 ( Kees Roobeek en Thea Spruijt) Coolia 55(4): 171-174
(foto ontleend aan Coolia 55(4)
Pingback: Duinen en mensen » De wandeling van Eli – rondje Papenberg 1906 – 2015 *
Ik zou graag het bijzondere stofzaad nog eens een keer in het echt willen bewonderen
Hi Raymond
meld je aan via FLORON Noord-Holland of neem contact op met Thea Spruyt!
(red.)
Sinds ruim een week hebben ineens bijzondere planten. We denken aan stofzaad!!!
Wat moeten we hiermee???