Vrije duinen
Eli Heimans
(Noot van de Rolf Roos, redactie) Deze tekst is ontleend aan E. Heimans: Met Kijker en bus, 1906, uitgave van Holkema en Warendorf, Amsterdam; ‘bus’: botaniseertrommel. Oorspronkelijke spelling gehandhaafd. Artikel beschrijft de wekelijkse wandeling van veel Castricummers maar dan ruim een eeuw geleden.) Een vergelijking met de situatie anno 2015 staat hier vanaf eind oktober 2015 online.
Er is geen wetsartikel, dat meer overtreden wordt dan Art. 461 Wetboek van Strafrecht. Wat mij betreft, als ik voor elke overtreding, die ik willens en wetens er tegen begaan heb, de daarop gestelde boete nog moest betalen, was ik geen dubbeltje meer rijk. Maar ’t is me gelukkig altijd nogal meegeloopen. Wel is mij vaak genoeg, vooral in de duinen, door een veld- of boschwachter behoorlijk uitgeleide gedaan; ik ben ook herhaaldelijk bekeurd als ik aan den eenen kant er uitgezet, aan de andere weer binnen was gekropen; en eens heb ik als een betrapte booswicht, mijn plantenbus moeten leeg pakken en een uitgestoken viooltje weer netjes in den grond moeten zetten.
Al storen wij natuurvrienden uit de stad ons maar een bitter beetje aan het verbiedend plankje, ’t is toch een vervelend gevoel ergens te loopen wandelen, waar je elk oogenblik een boschwachter kunt zien opduiken, die je nijdig vraagt of je permissie hebt; en dubbel te waardeeren is een duinwandeling als wij, ook zonder permissie, en zelfs in den fazantentijd, niet steeds herinnerd worden aan ’t feit dat wij op verboden terrein zijn.
Dat is werkelijk een half uurtje verder sporen waard. Als ik, in den voorzomer eens heerlijk en op mijn gemak langs en door mooie duinen wil zwerven, spoor ik naar Castricum.
Ik kan ieder aanraden dat ook eens te doen. Sla voorbij het station dadelijk links om, neem den eersten overweg den besten aan den Alkmaarschen kant en houdt voortdurend links.
Dan komt ge van zelf op een alleraardigst voetpad, dat eerst een paar minuten gaans tusschen tuinland doorloopt en u brengt tot vlak aan den voet van de hooge mooi belijnde duinengroep, die u uit den trein al zoo verleidelijk tot beklimmen lokte.
Zijt ge nog “jong en vlug ter been” dan zult ge het bloemrijke slingerpad wel niet ten einde loopen; de jongelui onder de veertig zie ik al met handen en voeten opklauteren tegen de steile helling van de Papenberg, zoo heet dat geduinte bij de Castricummers. Maar dat klimpartijtje valt niet mee; ’t is nog heel wat anders dan de zandhelling achter Kraantje Lek. Wie eindelijk boven is, gaat ongenoodigd wel even zitten, en die vergeet stellig zijn uitroep van verlichting voor een dito van bewondering; want het uitzicht is verassend. Naar alle zijden vrij en eindeloos ver. Ge kijkt opeens over heel Noord-Holland heen, over Alkmaar in ’t noorden tot aan de echte witte Blinkerts achter Schoorl; boven de torentjes van Castricum en Limmen zeilt een beurtschipper met volle zeilen, er stoomt een bootje op ’t Alkmaardermeer. Door een dunne fabrieksrook heen draaien de molenwieken van de Zaanstreek, die nog lang niet alle door de stoom op nonactiviteit zijn gesteld; en met wat goeden wil en een besten kijker ziet ge uw eigen Haarlem of Amsterdam, of althans St. Bavo en den Westertoren. Naar ’t westen zijn IJmuiden en Wijk aan Zee heel goed zichtbaar en een tipje van de Noordzee glinstert tusschen twee lage toppen door.
De verre zeeduinen zelf zijn grootendeels verborgen achter een dicht gordijn van groen, dat zijn de bosschen achter de “Brabantsche Landbouw”.
De Papenberg zelf is niet sterk bewassen; wel groeien er verscheidene zeldzame planten, o. a. de mooie, kleine pyramiden- orchis, maar daar kijkt alleen een plantenkenner na. De noordelijke helling evenwel (die naar ’t station is gekeerd) is onderaan geheel verscholen in een dichten kring van hooggeboomte en struikgewas. Wordt het u daar boven te warm of te zonnig, rol dan of duikel, hol of schuifel, al naar leeftijd en massa, de helling halverwege af, daar is het lekker koel; het ziet er rood en wit van nachtegaalskruid en koekoeksbloemen en het wemelt er van allerlei vogels, die u de ooren doof zingen.
Ge kunt ook wel dadelijk de duinen in gaan, steeds links houdend en tot ge aan den rand van ’t duin komt; zorg maar dat de straatweg naar Beverwijk in zicht blijft, dan kunt ge niet dwalen. Maar wie ’t minder vermoeiend blieft aan te leggen, moet weer beneden komen en ’t pad verder volgen onder langs den Papenberg. Dat is inderdaad een van de mooiste wegjes, die ge in heel Holland bewandelen kunt nu hoog dan laag, breed of smal, met de begroeide duinen voortdurend aan de rechterhand; links, vlak land of heerlijke boschjes, van elzen, esschen, eiken en lijsterbes, alles door elkaar en vol met bloemen. Straks bloeien daar in massa’s, het zeepkruid met zijn groote rose bloemen en een heel vreemde plant staat er overal tusschen: een woekerplant, die op een afstand voor een verdorde hyacinth zonder bladeren zou kunnen doorgaan; het is een bremraap met lila bloemen, die woekert op een plant met groote gele bloem, het bitterkruid. Reusachtige wit-wollige ezelsdistels met bloemen als een vuist staan er tusschen manshooge toortsen, met hun schitterend gele bloemknotsen; en om beide heen slingert zich de hagewinde met de groote witte kelken, of kronkelt in gezelschap van hop en kamperfoelie om stam en tak.
Links aan den zoom van het weiland, waar het afstroomend hemelwater den grond vochtig houdt, bloeit de heele zomerflora van den vochtigen zandgrond; prachtige wilgeroosjes en fijn getint leverkruid geven er den toon aan.
Opeens staat ge op den straatweg, nu moet ge rechts om. De weg ligt hier geheel in de schaduw van het hooge duinbosch zodat de wandeling van een kwartiertje een genot is.
Loop door tot even voor Paal 18. Daar is toegang tot het duin langs een kleine zanderij. Een vijftig pas verder is ook een heel mooie weg, die het duin ingaat, maar daar staat weer zoo’n vervelend bordje. Wel niet met verboden toegang en het onmisbaar art. 461, alleen maar het verbod de paden te verlaten. Hebt ge tijd genoeg neem dan dien laatstgenoemden weg, dan kunt ge het nooit genoeg te waardeeren genot smaken, den weg spoedig kwijt te zijn en in wilde, mooie duinen eens lekker te verdwalen.
De weg langs de zandgraverij is bijna even mooi ; en zeker komt ge na een uurtje weer bij het station uit, als ge maar niet ver links af gaat toeren; rechts is geen enkel zijpad zelfs, dat u op een dwaalspoor kan brengen.
In dat eene uurtje langzaam wandelen krijgt ge een afwisseling van duinlandschap dat ge niet licht ergens anders sterker, mooier en gemakkelijker genieten kunt. Eerst, dicht bij den weg nog, de gewone droge duinen van Zandvoort en Scheveningen, in den voorzomer veel mooier dan later in ’t badseizoen. Binnen een kwartier merkt ge wel, als ge maar een heel klein beetje verstand van bloemen hebt, dat de duinen daar laag liggen en ’t grondwater hoog staat. Daar groeien die mooie gevlekte en de effen handekenskruiden, de lichtpaarse orchideeën van onze veenen en moerassen. Ronde blaadjes als van Oost-Indische kers, maar veel kleiner, dekken er den bodem met groene loovertjes; het nieuwe schittergroene leerblad van ’t Wintergroen zweeft hier en daar er boven.
De weg ligt nu verder geheel in de schaduw van sappige berkenboschjes, waar de zangvogels van heel de buurt bijeen zijn om te broeden en te zingen; van tijd tot tijd kort een fasanten-haan, wulpen schreien hoog in de lucht en een kievit verjaagt met moed en groot misbaar twee Vlaamsche Gaaien uit de buurt van zijn nest. Misschien valt langs den weg uw oog op een hier weinig in ’t oog vallende plant, die twee ronde bladeren heeft en een trosje groene bloemen, waarin een goudgeel stipje blinkt. Dat is een orchidee, de keverorchis, die hier in ontzaglijke hoeveelheid en in reusachtige exemplaren voorkomt.
En stellig, tenminste als ge tegen den avond deze wandeling doet, hoort ge uit de boschjes aan uw linkerhand een zonderling geluid komen, een vreemd geratel of gesnor als van een groot spinnewiel, of van een tandrad dat langs een veer glijdt. Dat doet de geheimzinnige geitenmelker, een groote nachtvogel, half zwaluw, half valk, met heel vreemde gewoonten, waarvan ik nog wel eens iets vertellen zal. Ik heb heel wat avonturen beleefd met dat zonderlinge dier.
Pingback: Duinen en mensen » Gered uit archieven & laden, december 2014
Pingback: Duinen en mensen » De wandeling van Eli – rondje Papenberg 1906 – 2015
Enkele plantennamen verklaard:
– Eli noemt de pyramiden-orchis. Dat is ongetwijfeld het Hondskruid. Hondskruid is een kenmerkende soort van de zeedorpenvegetatie en kleurt de duinen rond Wijk aan Zee soms massaal roze, vooral na een natte voorzomer. Helaas al lange tijd verdwenen op de Papenberg, maar er zijn kansen voor terugkeer in de fraaie zeedorpenvegetatie die nu ook de Papenberg in juni veel-kleurig maakt.
– Nachtegaalskruid. Via een kleine zoektocht op internet vond ik: Fluitenkruid. Qua bloeitijd, beschrijvingen en standplaats tussen brandnetels en aan de rand van struweel klopt dat helemaal met de plekken waar de nachtegaal eind april en begin mei zingt. Daarom is ook het puzzelwoord van 6 letters goed te herleiden: toeter. Van de holle stengels kun je fluitjes maken. De verwijzingen naar Ribzaad kun je vergeten, die witte schermbloem bloeit later. Ook kun je de links naar Frederik van Eeden overslaan want die geven geen vertaling.
Tweede link van Pingback naar Rondje Papenberg 1906-2015 werkt (nog?) niet.
Pingback: Duinen en mensen » Verspreiding en recente uitbreiding van hondskruid in de Hollandse duinen