Jeneverbes als gewoongoed; Duinbegroeiing 1000 v.Chr. – 1000 na Chr.
Rolf Roos
(1995) – Uit: Bewogen kustlandschap.
Duinbegroeiing 1000 v.Chr. – 1000 na Chr.
Op basis van fossiel stuifmeel, dat in veen bewaard blijft, is het mogelijk een indruk te krijgen van de begroeiing in het duinlandschap op de strandwallen ter hoogte van Heemskerk en Heiloo.
De grote lijnen van de vegetatieontwikkeling in het kalkrijke duin zijn:
1000 – 500 v. Chr. | overwegend struweel van Duindoorn en (vooral 900-500) Jeneverbesstruweel, weinig bos, regelmatig overstuivingen. |
500 v. Chr. – 0 | veel open, kruidenrijke vegetaties, verstuivingen en over zeer grote gebieden aangelegde kavelsystemen met o.a. akkers. |
0 – 500 na Chr | na ontvolking vanaf de 3e eeuw: toename van bos met Zomereik en Beuk en wilg. |
500 – 1000 na Chr | bos van o.a. Eik, Els en Beuk dat na 800 geleidelijk gekapt wordt. Hierna start de vorming van de Jonge Duinen. |
Ook archeologische vondsten geven een indruk van het vroegere plantendek. Zo zijn er bijvoorbeeld houtsoorten in Uitgeest gevonden die dateren uit de Romeinse periode. O.a. Eik, Grove den, Berk, Zoete kers, Hazelaar, Kardinaalsmuts, Spaanse aak geven een beeld van het toen in de omgeving aanwezige hout. Bij archeologische vondsten kan evenwel ook sprake zijn van import, bijvoorbeeld van Taxushout.
Tot het jaar 1000 domineerde de natuur en de mens voegde zich naar de mogelijkheden. Rond Velsen, waar minder dichte bossen voorkwamen, is de menselijke invloed echter groter in de vorm van houtkap in de 6e eeuw. Vanaf de 7e eeuw is boskap hier zo algemeen dat het landschap een ander aanzien krijgt. Ook de veelvuldige aanwezigheid van Smalle weegbree, een soort die vooral voorkomt in begraasde duinvalleien, wijst op intensiever grondgebruik met mogelijk grotere kuddes in de Oer-IJ-regio.
De Jeneverbes vormt een verhaal apart. Nu is het nauwelijks voorstelbaar dat deze struik met zijn smaakvolle bessen in het vroegere duinlandschap in de periode tussen 1500 v. Chr. en Romeinse tijd plaatselijk algemener was dan de Duindoorn. In die periode zijn zelfs stammetjes van Jeneverbeshout gebruikt om greppels te vullen. Dat hoeven we nu niet meer te proberen. Anno 1995 zijn er zegge en schrijven nog 2 exemplaren in heel Noord-Kennemerland te vinden: één ten zuiden van Bergen aan Zee, waar tot na te oorlog ook bij de Verbrande Pan enige kwijnende exemplaren stonden en één in de omgeving van het Bergerbos. Dit laatste exemplaar is wellicht enige honderden jaren oud.
De reconstructie van het levensverhaal zou als volgt kunnen zijn. Jeneverbes is een natuurlijk element van duinstruweel, vooral als de van oorsprong kalkbevattende duinen ontkalkt raken. Begrazing met schapen, lokaal vanaf de bronstijd, zou de soort hebben kunnen begunstigen omdat schapen de overige houtsoorten kort houden en de bodem door betreding open blijft. Vanaf de Romeinse tijd is het, mede door de toegenomen vraag naar runderen, niet uitgesloten dat er meer rundvee wordt gehouden. Ook een intensief gebruik van Jeneverbes en ander ruigt voor diverse doeleinden, o.a. als brandstof, is dan aannemelijk.
Ondanks al deze menselijke ingrepen verdwijnt de soort niet. Echt herstel zit er in de loop van de middeleeuwen niet in om verschillende redenen. Allereerst maakten de zeer grootschalige verstuivingen het landschap te dynamisch voor de Jeneverbes. Bovendien was het halen van ruigt voor het stoken van de vuurplaatsen algemeen, waarbij Jeneverbes het zeker moest ontgelden.
Ondanks de voor Jeneverbes mogelijk gunstige schapenhouderij in het duin tot in de vorige eeuw is er voor de Jeneverbes geen come-back weggelegd. Vanaf ca 1300 was het Konijn present, vaak met een kunstmatig hooggehouden stand. Uit onderzoek naar de overleving van Jeneverbes elders in Nederland is gebleken dat konijnenvraat aan jonge struikjes de genadeklap kan betekenen voor de natuurlijke verjonging.