Op zoek naar Stofzaad (inzending prijsvraag Bloeiende duinen-de HUGO 2017)
Frans Olofsen
We gingen naar plantjes kijken, W. en ik. Doel: het landgoed Koningshof in Overveen, onderdeel van het Nationaal Park Zuid-Kennemerland. Bij de ingang van het beboste, oude binnenduin vertelde W. dat hij er lang geleden een bijzondere plant had gezien. Stofzaad. Bij het horen van die naam schoot jaloezie door me heen: ‘Heb je die gezien?!’ Hij knikte, met triomferende ogen: ‘Nou … wie weet … misschien vinden we haar vandaag wéér!’ De teneur was gezet. Wat aanvankelijk een ontspannen dagje uit leek te zijn, veranderde in een paar tellen uit tot een monomane zoektocht naar deze wonderlijke plant, die op de Rode Lijst als ‘zeldzaam’ staat aangegeven.
Stofzaad … bijna alles is vreemd aan haar. Opvallend is de kleur: wasachtig wit, lichtgeel. Ze heeft één enkele stengel, zo’n 20 tot 30 centimeter lang, die meteen ook de bloeistengel is. De bloem, aan de top, buigt naar beneden waardoor dat kenmerkende beeld ontstaat waaraan ze herkenbaar is: kaarsrechte, bleke stengels met hangende kopjes. Haar levenswijze is complex en hangt samen met het ontbreken van bladgroen. Om aan de benodigde voedingsstoffen te komen leeft ze samen met twee andere organismen, een schimmel en een boom. Laten we met de schimmel, vaak de Narcisridderzwam, beginnen. Haar draden groeien om boomwortels heen, meestal van Beuken en Wilgen, maar ook van Dennen. De boom kan door middel van dit zogenaamde mycorrhiza over een vergroot oppervlak mineralen uit de bodem opnemen. Omgekeerd levert de boom aan de schimmel organische stoffen, bij de fotosynthese gevormd. Een prachtige vorm van symbiose! Nu komt Stofzaad in beeld. Ook haar wortels vormen een netwerk met de schimmeldraden waardoor ze meer mineralen kan opnemen. Bovendien ontvangt ze, met de schimmel als tussenpersoon, organische stoffen die door de boom zijn gevormd. Al met al een unieke plantaardige ménage à trois!
We stonden nog steeds bij de ingang van Koningshof en vertelden dit alles aan elkaar, als opwarmertje voor onze zoektocht. De feitjes over Hare Koninklijke Zeldzaamheid hadden we perfect in beeld. Het was nu alleen nog maar een kwestie van goed zoeken en vinden. Welgemoed vertrokken we en wisten precies waar we heen zouden gaan: een schaduwrijke, beetje vochtige plek met zowel dennen als beuken en als het meezat misschien ook nog wel een Narcisridderzwam. Aldaar aangekomen besloten we uiteen te gaan om de pakkans te vergroten. Wie zou haar als eerste vinden?
Ik zocht de kleinste en stilste paadjes op. En dan maar eindeloos kijken, neuzen. De prachtige Latijnse naam van Stofzaad galmde door mijn hoofd: Monotropa hypopitys … wat vrij vertaald betekent ‘die eenzaam en gebogen onder de dennen staat’. Maar er was niets, behalve het ruisen van de naaldbomen. Geen spoor van Stofzaad …
Na een half uurtje ging mijn mobiel af … het was W. … zou hij haar gevonden hebben?
Niet dus.
Waar ik was. En hij wilde terug.
Zwijgend liepen we richting uitgang en likten onze wonden.
‘Weet je …’ zei ik plechtig, ons stilzwijgen doorbrekend. ‘Het gaat om de weg en niet om het doel!’
‘Ja …’ zei W. op doffe toon. ‘Het was een mooie wandeling …’. Hij deed een voorstel: ‘Als we nu eens een tijdje niet aan Stofzaad denken, dan zul je zien dat ze ineens voor onze voeten staat!’
Goed plan!
Heel hard probeerde ik aan andere dingen te denken, maar merkte al snel dat de Grote Afwezige zich alleen maar sterker naar voren drong.
‘Heb jij dat ook?’, vroeg ik aan W. … ja, hij had dat ook.
Thuisgekomen bladerden we nog een beetje door een paar flora’s, als surrogaat voor het échte Stofzaad. W. ging ook nog even het internet op en las op een gegeven moment iets voor: ’Nul komma nul nul nul nul nul drie!’
‘Nul komma nul nul nul nul drie?’ zei ik, een beetje geïrriteerd.
‘Nee … het is nul komma nul nul nul nul núl drie!’
‘Wat nou?!’
‘Het gewicht van een zaadje … daarom heet ze zo … ze heeft zaad als stof …’
‘Driemiljoenste gram …’
‘Ja … Stofzaad is letterlijk stófzaad!’
We waren er even stil van.
Nu wilde het toeval dat in dezelfde kamer, op gepaste afstand, drie vrouwen zaten. Ze hadden samen iets te vieren, dronken prosecco en aten van een aardbeientaartje met slagroom. Waarschijnlijk hadden ze flarden van onze gesprekken opgevangen. Eentje vroeg giechelig naar onze ‘onderzoeksresultaten’. Direct begon ik over Stofzaad, maar dat had ik beter niet kunnen doen … lacherig begonnen ze over seks te praten! En toen W., in een poging de zaak te redden, vertelde dat we wel een ándere zeldzame plant waren tegengekomen, de Melige Toorts, schaterden ze het helemaal uit! Maar we trokken ons er niets van aan. In het nieuwe seizoen kwam er weer een nieuwe ronde, met nieuwe kansen.
Herfst werd het, winter werd het, een nieuwe lente. Even leek Stofzaad vergeten, maar tegen de zomer klopte ze weer op de deur. Op een regenachtige zondagmiddag trok ik daarom één van mijn favoriete boeken uit de kast: Omgang met planten van de grote Jac. P. Thijsse. Meer dan een eeuw oud is dat boek, het stamt uit 1905, en nog steeds is het even lezenswaardig! Ik herlas het hoofdstukje over Stofzaad en bladerde naar de ‘voorrede’ van het boek … daarin zegt Thijsse zegt dat hij gaat schrijven over ‘een vijftigtal gewone wilde planten’. Confronterend … zo blijkt maar weer hoe Nederland in een eeuw tijd is veranderd. In honderd jaar tijd kun je als Stofzaad blijkbaar degraderen van ‘gewoon’ tot ‘zeldzaam’ …
Na Thijsse zocht ik voor de zekerheid toch maar weer even op die prachtige site waarneming.nl. In het zoekvenster tikte ik ‘stofzaad’ in … niet te geloven … nota bene op een paar kilometer van huis was ze gesignaleerd, niet ver van Koningshof, op het landgoed Elswout! De site meldde de naam van de vinder. Na enig gegoogle vond ik zijn gegevens. Ook hij bleek in de buurt te wonen. Ik waagde er een mailtje aan … snel volgde een antwoord … raak! En het mooiste was: hij wilde de vondst met me delen. Ik kreeg een routebeschrijving.
Twee dagen later was het zover. Ik zou Stofzaad gaan zien. Dit keer ging M. mee, want die houdt ook zo van plantjes. We fietsten naar het Elswout. Het was een mooie dag en ik raakte overmoedig, want bijna stond ik oog in oog! Ik orakelde maar door tegen M. en somde het ene na het andere biologische weetje op. Maar ze luisterde niet echt. Dat is het nadeel van intellectuele kennis, die gaat het ene oor in en het andere uit. ‘Eerst zien, dan geloven …’ zei ze. Twijfelde ze?
Zwijgend liepen we de toegangspoort door, het fraaie landgoed op. Helaas strandde de routebeschrijving al snel. Welke rondjes we ook liepen en welke zijpaadjes we ook namen: geen Stofzaad. Uiteindelijk moesten we op onze schreden terugkeren. Ik liep leeg als een ballon. Weer terug bij de poort kwamen we ook nog eens terecht in een bruidsreportage. Ja, daarom ga je naar Elswout, voor mooie foto’s van de mooiste dag van je leven, niet voor een fantoom als Stofzaad. De fotograaf vroeg de bruidegom een champagnefles te ontkurken. De knal echode tussen de monumentale beuken. De bruid gaf een gilletje, de camera mitrailleerde en wij verlieten het Elswout, met lege handen.
Op de fiets dacht ik aan Thijsse, hoe hij te werk ging tijdens zijn waarnemingstochten. In hetzelfde Omgang met planten zegt hij het zo: ‘Ik kies mijn observaties zó, dat ik op een stuk of vier verschijnselen tegelijk kan letten en niet zelden maakt een gunstig toeval dan het half dozijntje vol.’ Zo pak je dat aan! Waarneming vraagt om inspanning, en inspanning leidt tot beloning. Wat ik deed was zappen, meeliften op de arbeid van iemand anders. Tegen M. probeerde ik mezelf met een grapje in te dekken: ‘Stofzaad zijt gij, tot Stofzaad zult gij wederkeren!’ Maar ze kon er niet om lachen.
Ik wilde die dag nog veel doen, maar het tempo kwam er niet meer in. Dit had de Dag van het Stofzaad moeten worden. Maar Monotropa hield zich schuil. Sofzaad. Ik lummelde nog wat verder maar uiteindelijk, de schaamte voorbij, durfde ik het aan en mailde nogmaals mijn informant. Die reageerde snel en gaf aan wel naar Elswout te willen komen!
Een uurtje later schudden we elkaar de hand. We zetten de pas erin … en passant wees hij me op meer bijzonderheden, maar het ging natuurlijk om Stofzaad … en eindelijk … daar stond ze … helemaal in haar eentje … in de luwte van grote beuken … ik weet dat het pathetisch klinkt, hysterisch … maar ik moest vechten tegen mijn tranen.
Thuis, na terugkomst, pakte ik Thijsse er weer bij. Wat schreef die oervader van de natuurbescherming toch mooi en bevlogen, en wat had hij gelijk: ‘Iedere wandeling kan ertoe bijdragen, de mensheid wat dichter bij de bloemen te brengen.’