Kaart van de duinen uit 1828 gevonden
Eerder gepubliceerd in Caert Thresoor, 2011-4. Bekijk hier de kaarten.
Inleiding
In 2005 verwerft het Nationaal Archief in Den Haag een partij boeken die op dat moment aanwezig zijn in de kelder van de bibliotheek van het ministerie van Financiën. Deze acquisitie dient zich aan in verband met een op stapel staande verbouwing van het ministerie. Onderdeel van deze verwerving is ook enig archiefmateriaal: een map met 19e-eeuwse foto’s van bekende fotograaf Pieter Oosterhuis en een portefeuille met kaarten die in de gedrukte catalogus van de bibliotheek van Financiën summier staat beschreven ((Catalogus Bibliotheek Financiën, ’s-Gravenhage, 1906, pagina 89 Afd. D. Domeinen nr. 2971 ‘Portefeuille met kaarten (Bijlage no 9 v/h verslag van H.H. gecommiteerden tot het onderzoek naar de mogelijkheid om de Fransche wijze van bevestiging der duinen toe te passen op die van Nederland van den 30sten Maart 1828 (Kaart der Nederl. Duinen). 1827 en 1828’)) . Deze portefeuille, die twee kaarten van de Nederlandse duinen én de Franse duinen bevat, wordt bij het Nationaal Archief als aanwinst geregistreerd en leidt de jaren daarna een onopvallend bestaan in het depot . Tijdens het Eerste Nationaal Deltacongres, dat op 4 november 2010 plaatsvindt in het Circustheater in Den Haag, komt de kaart, zij het bij toeval, uit de vergetelheid. Dit congres heeft als doel iedereen die betrokken is bij het Deltaprogramma te informeren over de actuele stand van zaken. Het Nationaal Archief verzorgt de visuele aankleding van het congres en schetst door middel van kaarten en foto’s de verbinding van het verleden en het heden. In de vorm van een vouwblad wordt een overzicht van het tentoongestelde archiefmateriaal aan de aanwezige gasten uitgereikt. Het vouwblad komt terecht bij de eerste auteur van dit artikel, die bij zijn duinonderzoek wél het handgeschreven rapport van Gevers van Endegeest over de duinbebossing had bestudeerd, maar niet de bijbehorende kaart. Die kaart was ten tijde van het onderzoek in 1997 onvindbaar. Navraag bij elf archiefinstellingen leverde toen niets op. Alleen in het oud-archief van het Waterschap Walcheren bleken de drie bladen van Walcherse duinen aanwezig, maar niet als onderdeel van de gezochte algemene kaart ((Beekman 2007)). Tijdens het gezamenlijk archiefonderzoek wat beide auteurs hebben verricht, vindt stapje voor stapje de reconstructie plaats van het rapport in samenhang met de in totaal 14 – deels verspreid geraakte bijlagen – waaronder de kaarten, maar ook tekeningen en zandmonsters. Belangrijkste doel van dit artikel is andere onderzoekers op het spoor zetten naar een onbekend en belangwekkend rapport over duinbebossing en de samenhang met twee onbekende meterslange kaarten van de gehele Nederlandse en een gedeelte Franse kust aan te geven. Ook wordt beschreven hoe de band met het geschreven archief is hersteld en het geheel van bijlagen is gereconstrueerd. De rode draad in het verhaal is de duinbebossing. Tussen de tekst wordt in een kader een bibliografische beschrijving gegeven van het duinrapport, de Nederlandse kustkaart, de Franse kustkaart en de overige van de in totaal 14 bijlagen.
Duinbebossing
Het idee van een grootschalige bebossing van de Nederlandse duinen komt uit Frankrijk, waar sinds 1787 onder leiding van Brémontier de duinen van Les Landes bij Bordeaux werden beplant met zeedennen. In de tweede helft van de achttiende eeuw kwam er als gevolg van de sterke bevolkingstoename en de stijgende graanprijzen meer belangstelling voor de landbouw in Nederland. Voordien waren de woeste gronden, waaronder men heidevelden en duinen verstond, vooral benut voor beweiding en als jachtgebied. Vanuit de stedelijke bevolking ging men zich bezighouden met de woeste gronden, die door bebossing en ontginning meer zouden kunnen opleveren De landbouw zag men als drijfveer van de economische groei. Tijdens de Bataafse Republiek (1795-1806) speelden de revolutionaire principes van vrijheid, gelijkheid en broederschap niet alleen een rol bij de herordening van de stedelijke samenleving, maar ook bij de emancipatie van het platteland. ‘Vrijheid’ hield de bevrijding van ouderwetse rechtsverhoudingen in, ‘gelijkheid’ zag men als het ontwikkelen van een infrastructuur in het gehele land, terwijl ’broederschap’ wilde zeggen dat bij de ontwikkeling van de woeste gronden gerekend mocht worden op solidariteit van het welvarende deel van de natie [3]. Wat de duinen betreft, leidde dit idee tot het onderzoek van de staatscommissie van 1798 naar de ‘Tegenwoordige staat der duinen van het voormalig gewest Holland’. Jan Kops, secretaris van de commissie, constateert in het rapport een diepe onkunde over de ware gesteldheid van de duinen, want ‘zij worden door het gros der natie beschouwd als een woestijn, die enkel uit hoge en rauwe zandbergen bestaat’.[4] De vele particuliere duinen vormen een struikelblok voor een centrale aanpak. Kops bespreekt de plaag van de konijnen, zand- en turfwinning en de waterwinning voor blekerijen en bierbrouwerijen. In het tweede deel van het rapport uit 1799 komt Kops met een ‘ontwerp tot vruchtbaarmaaking der duinen’. Hij vindt kolonisatie en ontginning belangrijker dan bebossing of beweiding. Tijdens het Franse bewind (1806-1813) wordt hier het decreet van Napoleon van 14 december 1810 van kracht, waarbij de staat bij grote zandverstuivingen mag ingrijpen en particulieren verplichten tot passende maatregelen. Bij kleine grondeigenaren en arme gemeenten kan de staat zelf de beplanting ter hand nemen. De uitwerking van het plan voor een landbouwontginning in de duinen staat in de grote ‘Verhandeling over het toegangbaar maken van de duinvalleien langs de kust van Holland’, die jhr. mr. D.T. Gevers van Endegeest in 1826 publiceerde ter beantwoording van een prijsvraag door de Maatschappij tot Bevordering van den Landbouw. Het graven van vaarten acht Gevers het aangewezen middel voor het slagen van de ontginning. Uiteindelijk leidde dit in 1829 tot een experiment in de duinen bij Bakkum en Castricum, waarbij koning Willem I een stimulerende rol speelde.
Gevers van Endegeest
We komen hier voor ’t eerst Daniel Theodoor Gevers van Endegeest (1793-1877) tegen, die steeds oog had voor de ontwikkeling van landbouw en waterstaat in ruime zin. Als zoon van de burgemeester van Rotterdam is hij bestemd om rechtsgeleerde te worden. Al in 1801 wordt hij naar de abdijschool in Sorèze (dep. Tarn, Frankrijk) gestuurd. Vanaf 1805 is hij leerling op de Latijnse school in Haarlem en na 1810 studeert hij rechten in Leiden. Als lid van het corps vrijwillige koninklijke jagers te paard trekt Gevers in 1815 naar Parijs om daar de schilderijen terug te halen die Napoleon uit onze musea had meegenomen. In 1819 treedt Gevers van Endegeest in dienst van de Raad van State waar hij bijna twintig jaar als commies en al snel als referendaris zal werken. In 1830-1831 is Gevers kapitein van de Haagse schutterij gelegerd in Noord-Brabant, waar hij een 85-tal aquarellen van de dorpen maakt[5]. Na 1838 is Gevers van Endegeest twintig jaar actief in de politiek. Hij wordt lid en voorzitter van de Tweede Kamer en in 1856-1858 zelfs minister van Buitenlandse Zaken. Als hoogheemraad van Rijnland is hij actief betrokken bij de plannen voor drooglegging van de Haarlemmermeer. Gevers van Endegeest raakte betrokken bij de plannen voor een mogelijke duinbebossing via de Permanente Commissie uit het Amortisatiesyndicaat. Dit bestuurslichaam was in 1822 door koning Willem I ingesteld om de rentebetaling en aflossing van de enorme staatsschuld te regelen. Deze commissie, waarin de koning de dienst uitmaakte, viel onder het ministerie van Financiën en ging zich bezighouden met het beheer van de staatsdomeinen. Hiertoe behoorden grote delen van de kust, die voordien de grafelijke duinen of ‘wildernisse’ werden genoemd.

Portret mr. Gevers van Endegeest, lid van de Staten-Generaal, door Nicolaas Pieneman, 1843 (Stichting Archief van het Huis Oranje-Nassau, inv.nr.: AL/8-18).
Inspectiereis naar Frankrijk en langs de Noordzee in 1827
Op 17 mei 1827 krijgt Gevers van Endegeest de opdracht ‘om zich naar den Golf van Gascogne in Frankrijk te begeven’ en daar moet door hem en bosbouwer H.J. Dechesnes uit Luik worden bestudeerd hoe de duinen vastgelegd en bebost zijn. Vervolgens moet bekeken worden hoe de Franse wijze van duinbebossing ‘binnen dit Rijk’ (der Nederlanden) kan worden toegepast. In Frankrijk was de bebossing ruim veertig jaar eerder begonnen, toegelicht in een zeldzaam genoemd boekje.[6] De commissie voelt zich gesterkt ‘door ’s konings geest van onderzoek en verbetering’. Ze wil de Nederlandse duinen zoveel mogelijk als één geheel beschouwen en beperkt zich tot de ‘groote keten duinen langs de kusten’, dus de hoge duinen. De studiereis begint 9 juni 1827 in Parijs, waar contacten worden gelegd en de literatuur en kaarten over de duinbebossing worden bestudeerd. Van 4 tot 20 juli 1827 zijn de duinen aan de Golf van Gascogne ten zuiden van Bordeaux bezocht. Gevers vermeldt dat hij er 110 uren te paard heeft gezeten. Aan de monding van het riviertje de Eulalie bezichtigt Gevers de vastlegging van de duinen met schermen en aanplant met dennetjes. De burgemeester van Mimizan geeft opdracht ‘eene te bezaayen blinkert, den naam van het Nederlandsche duin (La Dune des Pays-Bas)’ te geven! [zie afbeelding] Na het bezoek aan Frankrijk begint de inspectiereis langs de Noordzee in Nederland. Via de gouverneur van de provincies worden de waterschappen langs de kust op de hoogte gesteld van het bezoek en krijgen ze opdracht door middel van een opgezonden vragenlijst hun duingebied te beschrijven. In het oud-archief van Rijnland, waar zich de papieren van Gevers van Endegeest bevinden, zit ook het ‘Journaal van de Inspectiereis der Duinen op de Eylanden en langs de Noordzee van den Helder tot Duinkerke in september 1827’. Hierin staat de route (soms met een marineschip), de bezoeken aan de plaatselijke autoriteiten en opmerkingen over de duinen. Ook de financiële afrekening met kosten van vervoer, verblijf, vertering en zelfs de ‘bonne main’ (fooi) aan de koetsier wordt verantwoord.[7] Voor Schouwen werd de vragenlijst bijvoorbeeld op 30 augustus 1827 verzonden. Gevers schrijft erbij dat de kennis en ondervinding van de lokale bestuurders zeer kan bijdragen aan zijn ‘niet gemakkelijke commissie’ en dat hij de antwoorden graag voor de 15de oktober ontvangt ‘te ’s Hage’. Het bezoek aan Schouwen vond van 24 tot 26 september 1827 plaats, begeleid door Abraham Caland, Ingenieur van de Waterstaat. De Centrale Directie van Schouwen (het bestuur van het waterschap) stelde daarvóór de vragenlijst in handen van de heemraden De Kater en Hoogenboom, die de antwoorden overigens pas op 11 oktober hebben verzonden.[8] De twaalf vragen over eigendom, konijnen en vee, staat der verstuivingen en maatregelen daartegen en eventuele rapporten of stukken over beplantingen worden vrij kort beantwoord. De gevraagde oude papieren over duinbeplanting waren ‘niet vindelijk’, maar voor het zoeken hadden de heemraden kennelijk geen tijd genomen. Gedurende de herfst en winter van 1827 en 1828 verwerkte Gevers alle informatie tot een handgeschreven verslag van 394 bladzijden. Gedurende vier maanden was hij echter ziek, wellicht een gevolg van de inspannende reizen. Zijn verslag is gedateerd op 30 maart 1828, de Franse vertaling is ondertekend door H.J. Dechesnes, Inspecteur der Wateren en Bosschen, op 6 mei 1828. Het verschil in de data van de ondertekening komt voort uit de moeilijkheden tussen beide heren. Dat heeft te maken met het feit dat niet alles in het Frans was vertaald en Dechesnes het ‘Nederduitsch’ niet beheerste. Het gaat dan over de bijlagen en over de kaart die nog niet gereed is. Gevers vindt de opmerkingen van ondergeschikt belang en ‘geensins als pointen van verschil behoeven te worden opgehaald’. Onze indruk is dat Gevers alles op tijd heeft willen inleveren en dat Dechesnes zich niet naar ‘Holland’ richtte. Tijdens de inspectiereis zijn er tussen de jonge Haagse ambtenaar en de al oudere Luikse ‘woudmeester’ mogelijk wrijvingen geweest. Ook stuurde Dechesnes, buiten kennis van Gevers, al vóór het eigenlijke rapport gereed was, een eigen verslag aan de Permanente Commissie op 29 februari 1828. We gaan op deze geschillen verder niet in.[9]

Franse duinkaart blad no. 3, detail ‘Dit punt H is de plaats alwaar de nieuwe werken de naam hebben
bekomen van: La Dune des Pays-Bas’.
Duinrapport 1828
Na een inleiding op de totstandkoming van het rapport volgen vier ‘pointen’: opname der duinen in Frankrijk, opname der Nederlandse duinen, het onderzoek naar de mogelijkheid de Franse wijze van bewerking in Nederland toe te passen en de middelen om die toepassing tot stand te brengen. Het rapport volgt daarmee het onderzoek in 1827. Bij het uitvoerig onderzoek in de departementen Gironde en Landes gaat het over het vastleggen van de zand en de aanleg van dennenbossen, beginnend naast het strand.[10] Bij de opname van de Nederlandse duinen valt in het rapport de thematische behandeling op. Het is niet een beschrijving van de verschillende duingebieden van noord naar zuid, maar telkens een onderwerp dat voor de hele kust wordt behandeld. Het gaat hierbij om een achttal thema’s, zoals de afneming van het strand, de toestand en kosten van de beplanting, de verstuivingen, de konijnen en het vee. Gevers geeft voor elk thema een overzicht met diverse plaatselijke voorbeelden en geeft zo een goed algemeen overzicht. Gevers van Endegeest acht helmbeplanting onvoldoende om het stuivend zand te stoppen. De verstuivingen zijn volgens hem, hoe geweldig op sommige plaatsen ook, niets in vergelijking met Frankrijk. De genomen proeven zijn in Nederland te beperkt geweest en ook niet lang volgehouden. Bij de verschillende thema’s wordt een treffend beeld van de duinen in 1827 gegeven. Gevers waarschuwt voor het terugkeren naar onbeheerde duinen als een ‘alles vernielende zandwoestijn’. Voor lokaal historisch-geografisch onderzoek is dit deel van het rapport een belangrijke informatiebron, zoals bijvoorbeeld al is gedaan voor de Vlaamse duinkust.[11] Het overmatig gebruik van de duinen door konijnen, koeien, schapen wordt een belangrijke oorzaak van de verstuiving genoemd, waarbij nog het uittrekken van helm voor het maken van touw en matten, het plaggen en het verzamelen van huisbrand (ruigte, hout) komt. De zandpaden worden niet afgedekt. Het zijn niet de konijnenholen die het duin aantasten, maar het graven naar konijnen door de mens, ‘hetwelk somtijds naar het maken van loopgraven gelijkt en het onbezorgd blijven liggen van dien raauwgemaakte grond’. Bij een mogelijke toepassing van de Franse wijze wordt nagegaan waaraan de uitnemende groei van de dennen op de Franse duinen moet worden toegeschreven. Gevers wijst op de losheid van het zand en de merkbare vochtigheid, gecombineerd met een gunstig klimaat. Het voordeel van beplanting ‘bij grote klompen’ geeft beschutting aan de bomen. Gevers vindt dat ook in de noordelijke streken een duinbebossing mogelijk is. Bij het laatste punt in het rapport gaat het om de voorgestelde maatregelen in Nederland. Er wordt onderscheid gemaakt tussen ‘zeewerken’ en ‘binnenwerken’. Op de eerste 500 meter duin langs het strand moet men de duinen beschermen met helm en rijshout. De binnenwerken bestaan uit de aanleg van dennenbossen. Voorwaarden is het onder één bestuur brengen van de duinen. Deze wens komen we overigens een eeuw later ook tegen bij dr. Jac. P. Thijsse met zijn voorstel tot één groot natuurpark[12]. Gevers vindt dat de konijnen moeten worden vernietigd. De bebossing moet kunnen worden afgedwongen. Elk jaar zou circa 1500 hectare moeten worden aangeplant en dat zou totaal drie miljoen gulden kosten. Na 40 jaar is het bos hakbaar en kan een opbrengst van meer dan 5 % geven. Het voorstel is een proef in het groot gedurende een reeks van jaren te nemen, waarbij Gevers dacht aan de duinen bij Wassenaar of Schoorl. Bij de laatste plaats is inderdaad op de Scheiblink in 1828 een proef van 4 hectare gedaan met een groot aantal zaden, zelfs uit Amerika. De bezaaiing is door overstuiving verloren gegaan. De minister van Waterstaat besliste in 1831 het rapport van Gevers en Dechesnes ‘tot gunstiger tijden aan te houden’ en dat betekende opname in het archief.
Franse duinkaart
In Frankrijk wordt tijdens de eerder beschreven inspectiereis gebruik gemaakt van een gedrukte kaart uit de ‘Nouvel Atlas de la France’ door A.M. Perrot en J. Anpick uit 1826. [Zie afbeelding] Later wordt besloten tot de vervaardiging van een gedetailleerdere kaart van de twee bezochte departementen Landes en Gironde. Daarvoor worden door landmeter Jan Kros. plaatselijke kaarten overgetrokken en op één schaal gebracht. De twee hoofd ingenieurs van de departementen staan de kaarten welwillend af en maken desgevraagd ook extracten van die gedeelten waar beplantingen waren aangelegd. Landmeter J. Kros trekt de kaarten onderweg over en vult ontbrekende details aan: ‘die onderscheidene stukken zijn hier, onder ons opzigt tot eender schaal [1:50.000] herleid en tot een geheel gebragt.[13] Met het geheel wordt uiteraard bedoeld de ‘Algemeene kaart der Fransche Duinen in VIII bladen’ aanwezig in de teruggevonden portefeuille [de oorspronkelijke bijlage 3 van het rapport]. De Franse duinkaart geeft in donker groen de vanouds bestaande bossen en in lichter groen de nieuwe bezaaiingen weer. In de lichtgroen gekleurde bezaaiingen staat in een minuscuul cijferschrift het jaartal van aanleg van de bossen. De kleine groen geschrapte bosjes langs de schermen bij de zee (zie afbeelding La Dune de Pays Bas) tonen de helmaanplant. De valleien of pannen in de duinen zijn zeer fraai weergegeven in gemengd oker en groene kleur. Opvallend is ook de gedetailleerde weergave van de vele meren en moerassen in het Franse duingebied. Wellicht dat deze kaart ook als onopzettelijk toegepaste thematische kartografie kan worden gezien. [14] Ook voor de topografische details en toponiemen is deze kaart een rijke bron, maar uiteraard slechts beperkt tot de kust. Landmeter J. Kros wijst er in de verklaring op de kaart op dat hij zoveel mogelijk de in druk uitgegeven modellen van generaal de Man heeft gevolgd ‘met het zeer nuttige oogmerk om in het algemeen, alle geteekende kaarten op eene éénvormige wijze opgewerkt te hebben’. Kros doelt hierbij op de zogenaamde Tafel der Karakters van M.J. de Man[15], een gedrukt cahier met voorbeelden van letterschrift en losse modeltekeningen uit 1825 ‘ter verkrijging van meerdere uniformiteit in het Topografisch teekenen voor de Genie’. Met dit knappe staaltje van vroege Noord-Nederlandse lithografie zijn de tekenaars Etiennez en Carbentus van het Topografisch Bureau belast . [16] Deze namen zien we –samen met derde tekenaar Verbeke – terug op negen bladen van de Nederlandse kustkaart. De Commissie de Man werd bij K.B. van 14 November 1820 ingesteld om in navolging van Frankrijk te onderzoeken hoe een topografische kaart van het hele land zou moeten worden samengesteld. Het project was onderhevig aan de rivaliteit tussen twee afdelingen van het Topografisch Bureau met enerzijds J.E. van Gorkum en anderzijds M.J. de Man Na de Belgische Opstand gaat het geheel in de doofpot. De berekeningen bladindelingen en modellen dienen uiteindelijk wel weer als grondslag voor de TMK.[17]
Nederlandse duinkaart
De peilers voor de samenstelling van de Nederlandse duinkaart zijn de kadastrale kaarten en de bijbehorende leggers. Al vanaf 1813 vindt in Nederland de systematische landelijke opmeting van percelen ten behoeve van de grondbelasting plaats. De eerste kadastrale kaarten (door het kadaster ‘plans’genoemd) zijn de zogenaamde minuutplans, variërend van schaal 1:1250 tot 1:5000. De eindresultaten van de schattingen en metingen van het kadaster zijn in 1832 per kadastrale gemeente in leggers, de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels (OAT’s ) vastgelegd. [18] Het kadaster komt weliswaar pas in 1832 gereed, maar ten tijde van de vervaardiging van de duinkaart in 1828 zijn de minuutplans en OAT’s voor bijna alle gemeenten vervaardigd. Bij de datering van de kaart moeten wel enkele kanttekeningen geplaatst worden. Bijna alle bladen zijn gedateerd december 1828, maar op 4 februari 1829 biedt Gevers aan de Gecommitteerden der Permanente Commissie van het Amortisatie syndicaat voor het werk der duinen ( kortweg de commissie) het blad Cadzand aan en zegt dat hij binnenkort de bladen van Vlaanderen hoopt toe te zenden. Het laatste blad Walcheren wordt op 25 mei 1829 aan de commissie aangeboden. Opvallend dat dit nu juist de bladen zijn vervaardigd door Kros, de eindverantwoordelijke voor de kaart. Zoals gezegd zijn in deze periode de werkzaamheden van het kadaster al grotendeels voltooid. Volgens Gevers ontbreken alleen de gegevens van vijf gemeenten in West-Vlaanderen, het grootste gedeelte van de duinen tussen Schoorl en Den Helder en de Waddeneilanden. De gemeenten in West-Vlaanderen worden voor dit doel bijgemeten. Voor het ontbrekende gedeelte in Noord Holland wordt de nieuwe kaart van der uitwaterende sluizen van Kennemerland gebruikt en een zestal kaarten die als bijlagen dienen bij een Prijsverhandeling voor de Maatschappij ter Bevordering van de Landbouw.[19] Waar deze kaarten zijn ingepast is dat op de duinkaart duidelijk aangegeven. Voor de Waddeneilanden krijgt Gevers de beschikking over een aantal ‘zeer goede kaartjes van de jaren 1794, 1809 en 1810, door de administratie des Waterstaats aan ons overhandigd; alles toegelicht door onze aantekeningen bij de lokale opneming in eenige daartoe gedane metingen’. Deze kaarten worden uiteindelijk niet gebruikt voor de duinkaart op schaal 1:15.000, maar daar lag een heel praktische reden aan ten grondslag. In de inleiding wijst Gevers op de zeer welwillende medewerking die hij heeft gekregen bij de vervaardiging van het rapport en de kaarten, maar uit een andere bron blijkt dat Gevers niet te spreken is over de medewerking die hij van de kant van het kadaster krijgt: In een brief gedateerd 4 februari 1829 biedt hij de kaart van Cadzand aan bij de Gecommitteerden van de Permanent Commissie met de daarbij behorende Tabel [extracten uit de OAT’s ] ‘Binnenkort hoop ik u de kaarten van Vlaanderen toe te zenden ‘U.W.EG. zult wel gelieven in aanmerking te nemen, dat de reden waarom de kaarten nog niet gereed zijn buiten mijn vermogen liggen, vooreerst omdat de ingenieurs verificateurs op ene onbegrijpelijke wijze traag zijn geweest met de opzending eenige van de aan heb gevraagde extracten en ten tweede omdat de tekenaars der kaarten, daar ze andere bezigheden hebbenen als ambtenaren, aan dit duinwerk slechts den tusschen tijd kunnen besteden.’[20] De kaartbladen zijn gemaakt door verschillende personen, die niet voorkomen in het Repertorium van Kaartmakers.[21] Zo zijn de bladen van Goeree tot aan Zandvoort van de hand van tekenaars van het Topografisch Bureau. Het betreft eerste tekenaar F. Etiennez, tweede tekenaar H. Carbentus en derde tekenaar E.J. Verbeke. [22] Daarnaast zijn een aantal bladen door een aspirant constructeur genaamd P.I.L. Quant vervaardigd. J. Kros neemt zelf ook een aantal kaartbladen voor zijn rekening en is eindverantwoordelijke. De kaarten van Texel, Vlieland, Terschelling en Ameland ontbreken in de portefeuille. Bij nadere bestudering blijken deze nooit vervaardigd te zijn. In de aanbiedingsbrief van 30 maart 1828 staat dat de kaart niet volledig is omdat ‘de kaarten waaruit ze moeten worden te samengesteld, gedeeltelijk te laat ingekomen zijn’. [23] In een serie aanbiedingsbrieven gericht aan de commissie schrijft Gevers op 25 februari 1829 dat hij van de eilanden alleen gedrukte kaartjes opstuurt maar dat ‘het voornemen was eerst geweest om de kaarten tot grondslag te nemen om voor de eilanden te vervaardigen, gelijk aan alle overige tot ons rapport behoorende. Dan bij nader inzien zouden daarmede te veel tijd en kosten zijn verloren gegaan.’ [24]Vermoedelijk is het kostenaspect de belangrijkste reden voor het ontbreken van de kaarten van de Waddeneilanden. Want van de totale kosten voor de vervaardiging van het rapport zijnde f 3899 nemen de kaarten, inclusief de opnemingsreis van J. Kros, ƒ 2500, voor hun rekening.[25] Het is interessant om de duinkaart te vergelijken met de Topografische en Militaire Kaart van het Koninkrijk der Nederlanden (de TMK) die tussen 1850 en 1864 in druk wordt uitgegeven en ook op de kadastrale perceelstructuur is gebaseerd. Voor dit doel is zowel uit de duinkaart als uit de TMK een fragment (Katwijk) gelicht (zie afbeelding) . Om de schaal van de duinkaart zo dicht mogelijk te benaderen is gekozen voor het veldwerk op schaal 1:25.000. Zonder diep in te gaan op de verschillen kun je constateren dat de duinkaart het goede van twee werelden in zich verenigt: de juridische grenzen van percelen, de bebouwing en perceelnummers aan de ene kant en topografische details en toponiemen – die boven de TMK uitstijgen – aan de andere kant.
Conclusie
Dit artikel beschrijft twee teruggevonden duinkaarten van Nederland en Frankrijk vervaardigd in de periode 1827-1829. Gedurende lange tijd zijn historisch geografen niet van het bestaan van deze belangrijke kaarten op de hoogte geweest. Slechts de zeer oplettende lezer van de catalogus van het bibliotheek van Financiën uit 1908 had op de gedachte kunnen komen om deze kaart in verband te brengen met de archieven bij het Nationaal Archief in Den Haag en het Oud Archief Rijnland in Leiden. Het duinrapport in combinatie met de bijlagen, met name de omvangrijke en gedetailleerde manuscriptkaarten, geven een prachtig tijdsbeeld van de gehele Nederlandse kust (Vlaanderen, Zeeland, Holland) vlak na de Franse tijd. Helaas is geconstateerd dat van de Waddeneilanden nooit manuscriptkaarten zijn vervaardigd. De kaart leent zich voor nader onderzoek en tentoonstellingen in Nederland, België en Frankrijk en wellicht ook voor een facsimile-uitgave in de toekomst. De achterliggende statistische gegevens, en het handgeschreven duinrapport mogen dan zeker niet ontbreken.
Summary
This article describes two recently found maps of the dunes of The Netherlands and France dating from the period 1827-1829. Historical geographers have long been unaware of the existence of these important maps of the dune area. Only quite attentive readers of the 1908 catalogue of the library of the Ministry of Finance could have linked these maps to the records held at the National Archives at the Hague and of the Rijnland Water Board at Leiden. The report on the dune area, combined with the appendices, notably the elaborate and detailed manuscript maps, offer a stunning portrait of the entire Dutch coast (Flanders, Zeeland, Holland) after the Napoleonic era. The maps are suitable for further research and for exhibitions in The Netherlands, Belgium and France, and perhaps also for future facsimile publications. Such exhibitions and publications would certainly have to include the underlying statistical data as well as the handwritten report on the dunes.
Kaarten
Een overzicht van de kaarten. Klik op de kaarten voor vergroting.
Van zuid naar noord: 10 Zeeuws Vlaanderen, 4 Walcheren, 5 Schouwen, 8 Voorne, 9 Goeree, 3 Hoek van Holland-Zandvoort en 6 Zandvoort-Huisduinen.
[expand title=”Deel 2, formele beschrijvingen, illustraties” tag=”h2″] Beschrijvingen van Verslag, kaarten en bijlagen [in kader] Duinverslag Verslag van de H:H: Mr D.F. Gevers, Referendaris bij den Raad van State en Dechesnes, Inspecteur der Wateren en Bosschen te Luik, wegens het door hen gedaan onderzoek naar de mogelijkheden om de wijze van bevestiging en beplanting der Fransche Duinen gelegen tusschen de rivieren de Adour en de Gironde, langs den Golf van Gascogne, toetepassen op die in Nederland. / D.F. Gevers ‘s-Hage, 30 maart 1828. 259 pag. 21 x 33 cm handgeschreven, gebonden, halfleer Met thematische inhoudsopgave Met Franse vertaling van 394 pagina’s en geleidebrieven Nationaal Archief, Amortisatiesyndicaat 1823-1841 toegang 2.08.30.04 , inv. nr. 1515 Franse duinkaart Algemeene kaart in VIII bladen der duinen langs de Golf van Gascogne van de Mond der Adouer tot aan dien der Gironde in het Koninkrijk van Frankrijk. Behoorende bij het verslag van H.H. gecommitteerden tot het onderzoek naar de mogelijkheid om de wijze van bevestiging der Fransche duinen toe te passen op die in Nederland; onder het bestuur van H.H. gecommitteerden voornoemd uit onderscheiden plans te zamengesteld en geteekend door J. Kros opziener van Rijnlands werken in’t kwartier van Spaarndam. – schaal 1:50.000. – dec. 1827. – 1 kaart: handschrift, pen waterverf. – 8 bladen geplakt op linnen; 46 x 480 cm Nationaal Archief, Domeinkaarten afkomstig van het Ministerie van Financiën 1813-1935, 4.FIDZ inv. nr. 870 Nederlandse duinkaart Algemeene Kaart in 35 bladen van de Duinen en Duingronden langs de Noordzee in het Koningrijk der Nederlanden behoorende bij het Verslag van de H.H. Gecommitteerden tot het Onderzoek naar de Mogelijkheid om de Wijze van bevestiging der Fransche duinen toe te passen op die in Nederland, den 30 Maart 1828. / Onder het bestuur van H.H. Gecommitteerden opgemaakt en geteekend door J. Kros, Opziener van Rijnland te Spaarndam. – schaal 1:15.000. – December 1828. – 1 kaart; handschrift, pen, waterverf. – papier op linnen. Bijlage no. 9 Kaart der Nederlandsche Duinen (in grote portefeuille): Samen met bijlagen 3, 4, 5 en 6. N.B. Deze Bijlagen zijn in eene Portefeuille vereenigd. Nationaal Archief, Domeinkaarten afkomstig van het Ministerie van Financiën 1813-1935, 4.FIDZ inv. nr. 870 Gedeelte A. Van de grenzen tot aan Ostende in III bladen, door P.I.L. Quant Aspt Constructeur, december 1828. – 3 bladen; 48 x 226 cm. Gedeelte B. Van Ostende tot aan het Zwin in III bladen, door P.I.L. Quant Aspt Constructeur, december 1828.- 3 bladen; 48 x226 cm. Gedeelte C. Het land van Cadzand in 1 blad door J. Kros, december 1828. – 1 blad; 46,5 x 83,5 cm. Gedeelte D Het Eiland van Walcheren door J. Kros, december 1828. – 3 bladen; 92 x 129 cm. Gedeelte E Schouwen door J. Kros, december 1828, 2 bladen; [Afmetingen!] Gedeelte F Het eiland van Goedereede in 1 blad, door Etiennez, Carbentus en Verbeke, december 1827. – 1 blad; 47 x 84 cm. Gedeelte G Het land van Voorne door Etiennez, Carbentus en Verbeke, december 1827. – 1 blad; 47×84 cm. Gedeelte H Maas – Zandvoort in 7 bladen door Etiennez, Carbentus en Verbeke dec. 1827. – 7 bladen; 46,5 x 418 cm. Gedeelte J Van Zandvoort tot aan Den Helder in 7 bladen door P.I.L. Quant, december 1827. – 7 bladen; 46,5 x 464 cm. Gedeelte K Texel 2 bladen [niet vervaardigd] Gedeelte L Vlieland 1 blad [niet vervaardigd] Gedeelte M Terschelling 2 bladen [niet vervaardigd] Gedeelte N Ameland 2 bladen [niet vervaardigd] [/expand] [expand title=”Lijst van bijlagen bij het verslag” tag=”h2″] 1.Memorie van de heer Bremontier omtrent de duinen, bepaaldelijk omtrent die tussen Bayenne en de mond der Gironde. Nationaal Archief (NA), Amortisatiesyndicaat 1823-1841, toegang 2.08.30.04, inv. nr. 1516. 2. Opgave van hetgeen omtrent de duinen is geschreven, en enige verdere vermelding dienaangaande. [Uittreksels van eerdere publicaties over duinbeplanting] [NA 2.08.30.04, 1516] 3. Algemeene kaart in acht bladen van de Franse duinen, tussen de Adour en de Gironde. waarbij behoort een kleine gedrukte kaart bevattende dezelfde uitgestrektheid. NA, Inventaris van Domeinkaarten afkomstig van het Ministerie van Financiën 1813-1935, 4.FIDZ inv. nr. 870 en 4.FIDZ inv. nr.5A [gedrukte kaart zie afbeelding] N.B. de gedrukte kaart is uit zijn context geraakt en opgenomen in de serie FIDZ. 4. Tekening van een jong dennenboompje en van een jonge bremplant nog geen jaar oud zijnde. NA, 4.FIDZ inv. nr. 5B 5. Tekening van een werktuig om vooren in het land te maken voor het zaad en van een ander werktuig om ze weder toe te halen. NA, 4.FIDZ inv. nr. 5C 6. Tekening van de wijze van ophaling van een scherm en van de wijze om schermen te stellen tot bevordering eener kunstmatige verstuiving (beide betrekkelijk de Franse Duinen). NA, 4.FIDZ inv. nr. 5 7. Bijzonderheden omtrent de berekening van kosten der werken in de Franse duinen. NA 2.08.30.04, inv. nr. 1516 8. Verzameling van de extracten uit de aanwijzende tableaux van de eigenaars, soorten van grond en grootte der percelen, voorkomende op de kaart der Nederlandse duinen. NA, 2.08.30.04, inv. nr. 1516 9. Algemeene Kaart van de Nederlandse kust langs de Noordzee van de grenzen van Frankrijk tot aan Ameland NA, 4.FIDZ, inv. nr. 870 10. Onderzoek van de bestanddelen van enige monsters zand uit onderscheiden plaatsen der duinen zo in Nederland als in Frankrijk. NA, 2.08.30, inv. nr. 1516 11.Doos met 28 monsters zand van onderscheiden plaatsen zowel uit de Franse als Nederlandsche Duinen. NA, 2.08.30, inv. nr. 1516B 12. Berekening van kosten der werken welke bij de toepassing op de Nederlandse duinen in aanmerking komen; en daartoe behorende bijzonderheden. NA 2.08.30, inv. nr. 1516 13. Afschrift van een Keizerlijk Decreet van 14 december 1810. NA 2.08.30, inv. nr. 1516 14. Lijst van bijlagen. NA 2.08.30, inv. nr. 1516 [/expand] [expand title=”Literatuur” tag=”h2″] Beekman, F. De Kop van Schouwen onder het zand. Duizend jaar duinvorming en duingebruik op een Zeeuws eiland, Utrecht, 2007. Brémontier, N.T. Mémoires sur les Dunes. Et particulièrement sur celles qui se trouvent entre Bayonne et la pointe de Grave à l’embouchure de la Gironde, Parijs, 1797. Catalogus van de bibliotheek van het Departement van Financiën. – ’s-Gravenhage, 1906. Donkersloot-de Vrij M., Repertorium van Nederlandse kaartmakers 1500-1900, Utrecht, 2003. Fokker, A.J.F. Schouwen van 1600-1900. Geschiedkundige bijzonderheden uit authentieke bronnen in chronologische volgorde verzameld, Zierikzee, 1908. Gevers, D.T. Verhandeling over het toegangbaar maken van de duinvalleijen langs de kust van Holland, Amsterdam: D. Veelwaard, jr., 1826. Onderdeel van de reeks ;’Verhandelingen uitgegeven door de Maatschappij ter bevordering van den landbouw te Amsterdam’. Keverling Buisman F.en Muller E. , Gids voor de raadpleging van hypothecaire en kadastrale archieven uit de 19e en eerste helft van de 20e eeuw, ’s-Gravenhage, 1979. Koeman C., Geschiedenis van de kartografie van Nederland; zes eeuwen land- en zeekaarten en stadsplattegronden, Alphen aan den Rijn, 1983. Kops J. , Tegenwoordige staat der duinen van het voormaalig gewest Holland. Algemeen rapport der Commissie van Superintendentie over het onderzoek der duinen, Leiden, 1798-1799. Linden , J.A. van der Topographische en Militaire Kaart van het Koninkrijk der Nederlanden, Haarlem, 1981. Meijer R., Eene goede Lytographische Drukkery bij het Topografisch Bureau, in: Caert-Thresoor, 19e jaargang, 2000, nr 4 93-104. Nix J.C., Jhr. Mr. D.T. Gevers van Endegeest en de Belgische Opstand. Tekeningen van een Haagse Schutter 1831-1833, Alphen aan den Rijn, 1983. Riemens H., Het Amortisatiesyndicaat, een studie over de staatsfinanciën onder Willem I, Amsterdam, 1935. De Smet J. , Onze duinen in 1828, in: Biekorf, herfst 1961, 257-266. Steijn J.A. van , Duinbebossching, Wageningen, 1933. Thijsse J.P., Waar wij wonen, Verkade-album, Zaandam, 1937. [/expand] [expand title=”Noten” tag=”h2″] [3] Van der Woud 1998, 219-220. [4] Kops 1798, 64. [5] Nix 1983. [6] Brémontier 1796. Zie lijst bijlagen nr. 1. [7] Archief Hoogheemraadschap van Rijnland, Leiden, Verzameling Gevers van Endegeest, GE 13-16, Stukken betreffende het onderzoek van en het verslag over de duinbeplanting, 1827-1828. [8] Fokker 1908, 423; 637-641. [9] Samenvatting rapport Dechesnes in: Van Steijn 1933, 38-43. [10] Zie verder: Van Steijn 1933, 30-32; 101-120. [11] De Smet 1961. [12] Thijsse 1937, 29. [13] Duinverslag, NA, toegang 2.08.30.04, inv. nr. 1515, inleiding 11-12 [14] Koeman 1983, 241 [15] Koeman 1983, 194-195; Meijer 2000, 98-99 [16] Meijer 2000, 99 [17] van der Linden, 20-21 [18] Keverling Buisman en Muller, 1979 [19] Gevers, Verhandeling, 1826 [20] Nationaal Archief, Den Haag Amortisatiesyndicaat 1823-1841 (toegang 2.08.30.04), inv. nr. 1514 Stukken (exhibita) betreffende het onderzoek van Gevers en Dechesnes naar de exploitatie der duinen in Frankrijk en Nederland, alsmede proeven tot ontginning van duingronden, 1826-1831, 1 pak [21] Donkersloot-de Vrij, 2003 [22] Meijer, 2000, 102. [23] NA, toegang 2.08.30.04, inv. nr. 1514 [24] NA, toegang 2.08.30.04, inv. nr. 1514, omslag diversen [25] NA, toegang 2.08,30.04, inv. nr. 1514, Permanente Cie, 7 april 1829 [/expand]
zou graag informatie over de vindplaats van kaart no.5 behorende bij de “Verhandelingen over het toegangbaar maken van de duinvalleien” op pag. 318-319 en 320 wordt deze kaart vermeldt bij de “Verhandelingen van eigenaren”.
In afwachting en vriendelijke groet.
L.Driessen
Pingback: Duinen en mensen » De kaart van Gevers: Bloemendaal en Velsen
Pingback: Duinen en mensen » De kaart van Gevers: Bergen en Schoorl
Pingback: Duinen en mensen » De kaart van Gevers: Amsterdamse Waterleidingsduinen
Pingback: Duinen en mensen » De kaart van Gevers: Heemskerk, Castricum en Egmond
heel bizar dat de kaart is gepubliceerd met een opdruk in grote letters met (C)national archief. Is dat archief niet gewoon openbaar en is het materiaal niet gewoon open?