1827: duineigenaren op Voorne verzetten zich tegen verplichte uitroeiing van konijnen
Voetnoot 1 bij het boek Duinen en mensen Voorne
Nico van der Wel
In 1826 besloot de regering middels een ‘Koninklijk Besluit’ tot de ‘uitroeying’ van het konijn. Duineigenaren op Voorne waren daar niet blij mee, getuige een document dat Bob Benschop van het Streekarchief onlangs opdiepte. Twee belangrijke duineigenaren vragen om een uitzondering. Ze willen ófwel dat de duinen van Voorne uitgezonderd worden, ófwel dat ze een schadevergoeding krijgen.
Eeuwenlang pachtten duinmeiers duinterreinen en vingen konijnen, voor bont en vlees. In de 18e eeuw werd deze ‘konijnenteelt’ minder rendabel, én minder populair. De dieren veroorzaakten schade aan landbouwgewassen aan de binnenduinrand en, door het gegraaf, aan de zeewering (verstuiving!). Ook stond het konijn symbool voor het feodale verleden: vanaf de middeleeuwen waren de duinen in handen van de graaf van Holland en Zeeland. Bestrijden of schieten was streng verboden, ook als de konijnen de duinen even verlieten om het gewas op je land op te eten. En natuurlijk mocht niemand een konijntje stropen, honger of geen honger (maar aan die regel hield natuurlijk niet iedereen zich).
In 1826 valt het besluit om de duinen te ‘depopuleren’ ofwel de konijnen uit te roeien. Het hier weergegeven document uit het Nationaal Archief maakt melding van dit ‘KB’.
Een uitzondering voor Voorne?
Op Voorne maken de Brielse duineigenaren Johannes van der Minne en Nicolaas J.C. Lette bezwaar. Van der Minne had in 1816 samen met zijn zakenpartner en schoonzoon Bastiaan J. Verhey bijna heel het duingebied van Voorne aangekocht. Lette had in datzelfde jaar Mildenburg en het aangrenzende zeeduin verworven.
De twee duineigenaren vragen om een uitzondering. Het verzoek wordt afgewezen, getuige deze mededeling aan de ‘Staatsraad Gouverneur van Zuid-Holland’. Wat zit hierachter? Wat voor belang hadden de duineigenaren bij de instandhouding van het konijn op Voorne? Om wat voor schade ging het?
Buitenplaatsen
Zowel Van der Minne en Verhey als Lette bezaten buitenplaatsen in of nabij Oostvoorne en exploiteerden die. Ze verkochten hakhout van hun landgoederen en uit de duinen. De houtverkoop bracht jaarlijks duizenden guldens op. In het seizoen konden boeren tegen betaling van ‘weiloon’ vee weiden op duingraslanden en duinvalleien.
Ook de jacht was belangrijk. De drie genoemde duineigenaren hadden de jachtrechten op hun duinterreinen en hadden ook een persoonlijke jachtvergunning. Bij de verpachting van kleine duinpercelen aan duinboeren was er altijd de voorwaarde dat de eigenaren de jachtrechten behielden. Particuliere jachtopzichters hielden toezicht op de duinterreinen, bestreden stropers en begeleidden jachtpartijen. Het ligt voor de hand dat ze zelf ook konijnen mochten schieten. Wellicht werd er hier en daar ook ouderwets aan konijnenteelt gedaan.
De jacht betrof naar alle waarschijnlijkheid een ‘informeel’ en bescheiden deel van de exploitatie, deels ook voor het plezier: geld ging stilzwijgend van hand tot hand of betaling ging in natura. Hoe deze combinatie van recreatieve jacht, konijnenteelt en handjeklap er precies uitzag weten we niet, vandaar dat hier vaak woorden als ‘wellicht’ en ‘waarschijnlijk’ vallen. Notariële akten ontbreken want de buit werd niet openbaar verkocht.
Van de precieze bedrijfsvoering van de landgoederen – boekhoudingen, belastingaangiften, jachtboeken – weten we dan ook weinig. Veel familiearchieven zijn verdwenen. Hopelijk komen het met redenen omklede verzoekschrift van de beide heren en de gemotiveerde afwijzing snel boven tafel – dat zou ons een uniek inzicht geven in duinbeheer en -exploitatie in de 19e eeuw. We zoeken verder.
————————————————–
Transcriptie van het afgebeelde document:
16 July 1827 no 73/A 2553
Aan den Heer Staatsraad Gouverneur van Zuid-Holland.
Ik heb de eer U. H. Ed. G. bij deze te informeren dat ten gevolge van het appointement van Zijne Majesteit van den 1e [?] dezer no 137 van den hand is gewezen het verzoek van J. van der Minne c.s. en Mr N.J.C. Lette van Oostvoorne, strekkende dat op hunne gronden niet mag worden toegepast het Koninklijk Besluit van den 1en Augustus 1826 no 12, betrekkelijk de uitroeying van het konijn of dat hun anders eene schadeloosstelling moge worden toegekend, zijnde het verzochte advies te dezer zaken uitgebracht bij U. H. Ed. G. Missive van den 18 april no 57/7102.
[Ondertekening]