Bewijsvoering dioxines en tapuiten sluit zich
Rolf Roos
Uit Nieuwsbrief van het PWN over onderzoek (september 2014):
“Voor het achtste jaar hebben Herman van Oosten en Cees de Vries gegevens verzameld over de broedbiologie van de tapuiten in het Vogelduin. Er zijn 7 broedpogingen geweest, waarvan, mede dankzij nestbeschermers, zes succesvol. Drie tapuiten waren ongeringd en moeten dus geïmmigreerd zijn van elders, mogelijk uit de Kop van Noord-Holland. Van de 25 in 2013 geringde jongen werden er 6 in het Vogelduin teruggezien, één in de AWD en één op Ameland. Er zijn ook dit jaar (red: 2014) helaas weer dode eieren gevonden met embryonale afwijkingen duidend op dioxinevergiftiging.”
Wat is het grotere kader? Al jaren gaat het steeds slechter met de insectenetende tapuit die in konijnenholen in de duinen broedt. Enkele plekken waar er relatief veel zitten zijn de Noordduinen (ten zuiden van Den Helder), Vlieland en Terschelling. Een relatief goede plek in het zuiden is al jaren de locatie Vogelduin: de duinen ter hoogte van Camping Bakkum. Over de Noordduinen schreef Cees de Vries een verhaal in ‘Duinen en mensen Noordkop en Zwanenwater’ dat hier op deze site te vinden is. Over uitwisseling van tapuiten verscheen een natuurbericht.
Het door hem aangestipte raadsel (waarom daar relatief veel en zuidwaarts zo weinig tapuiten) lijkt nu opgelost. We citeren delen van de samenvatting van het rapport (van H.H. van Oosten en A.B. van den Burg) dat we als pdf ook integraal laten zien:
Recent zijn hoge concentraties gifstoffen, met name dioxines, aangetroffen in eieren van tapuiten. Eieren van tapuiten komen geregeld niet uit en er worden embryonale afwijkingen aangetroffen die mogelijk met dioxine vervuiling verband houden. Het huidige onderzoek toont aan dat dioxines, die in lage gehaltes voorkomen in organische bodems van natuurterreinen verspreid over heel Nederland, accumuleren in bodembewonende insecten die als prooi dienen voor vogels. Daarnaast zijn er hoge dioxineconcentraties aangetroffen in eieren van graspiepers en roodborsttapuiten, wat doet vermoeden dat een breed scala aan grond-foeragerende vogels blootstaan aan dioxineaccumulatie. De belangrijkste vervolg vragen zijn welke diergroepen (prooien en predatoren) kwetsbaar zijn voor dioxineaccumulatie en in welke ecosystemen deze accumulatie optreedt.
(1) Het blijkt dat dioxines inlage achtergrond gehaltes in alle onderzochte organische bodems voorkomen, maar dat ze accumuleren in bodeminsecten, zoals rozenkevers (Coleoptera: Phyllopertha horticola). De accumulatie is groter naarmate deze insecten langer in de bodem verblijven, zoals larven van kniptorren (Coleoptera: Elateridae). Bovengrondse herbivore insecten zoals sprinkhanen (Orthoptera)en rupsenvanvlinders (Lepidoptera) bevatten nauwelijks dioxines. Er zijn indicaties dat verschillen in de hoeveelheden bovengrondse (‘dioxinevrije’) en ondergrondse (‘dioxinerijke’) prooien tussen duingebieden en tussen jaren een belangrijke rol spelen in de mate waarin tapuiten blootstaan aan dioxinevervuiling.
(2) Bioaccumulatie leidt uiteindelijk tot hoge concentraties van dioxines in tapuiten en de eieren die zij leggen. (…)
(3) Tapuiteneieren van de populatie in de Kop van Noord-Holland bevatten 50% minder dioxines en PCB’s dan de tapuiten van het Vogelduin 40km zuidelijker. Zweedse tapuiten bevatten achtmaal minder gif dan tapuiten van het Vogelduin. Gezien de lagere graad van urbanisatie en industrialisatie in Zweden ligt dit in de lijn van verwachting.
(4) Ook andere vogelsoorten die insecten vangen op de grond staan bloot aan dioxines. Eieren van graspiepers en roodborsttapuiten bevatten vergelijkbare hoeveelheden dioxines als tapuiten. Dit duidt er op dat waarschijnlijk de hele groep van grondfoeragerende zangvogels blootstaat aan dioxines,via hun dieet. (…)
(5) Concentraties van dioxinesen PCB’s in rozenkevers, een belangrijke prooi voor tapuiten, verschillen niet significant tussen zeven bewoonde of verlaten tapuitenterreinen verspreid over Nederland (Zuid-Holland, Noord-Holland, Friesland, Drenthe, Noord-Brabant en Limburg). Hierdoor ligt de conclusie voor de hand dat tapuiten overal in Nederland bloot hebben gestaan, en nog steeds blootstaan, aan dioxines.
(6) In de Amsterdamse Waterleidingduinen bevatten recent gevormde bodems naar rato van het percentage organisch materiaal evenveel dioxines als oudere bodems. Gezien de sterke afname van dioxine-uitstoot sinds 1990 werden lagere gehaltes verwacht. De steekproefgrootte is beperkt en het is niet bekend of winderosie van lokale oudere bodems als vervuilingsbron dient, dus deze conclusie moet met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.
(einde citaat)
Elk onderzoeksrapport roept meer vragen op dan het beantwoordt maar de aanwijzingen dat dioxines (mogelijk samen met PCB’s) deze vogels de das omdoen zijn evident.
De vinger op de zere plek leggen is echter nog niet gebeurd: waar komen de dioxines vandaan ondanks de ‘lagere uitstoot de laatste jaren’. Voor de hand liggende bronnen als vuilverbrandingsinstallaties en hoogovens mogen nader onder de loep worden genomen. Of is het allemaal erfenis uit het verleden?? Antwoorden zijn dringend gewenst want als de bewijsvoering voor nadelen van enkele soorten rond is hebben we te maken met een veel breder probleem.