Recensie: Is begrazing goed voor de dieren van het duin? Een dapper rapport helpt de discussie verder
Al sinds beheerders van de Zeeuwse Zeepeduinen in de jaren 80 er als een van de eersten mee begonnen, is er discussie over begrazing. De hamvraag: helpt begrazing nu tegen de oprukkende vergrassing van het duin of niet. En zo ja: hoe? Koeien, schapen of paarden, of een combinatie? Veel of weinig dieren per hectare, jaarrond of alleen in het seizoen? Een nieuw rapport inventariseert de gevolgen van begrazing voor dieren.
De eerste vraag is: waarvoor helpt begrazing? Dat de grazers de structuur van de vegetatie veranderen kan een kind zien. Bos wordt grasland als je er maar genoeg beesten in zet. Hoog gras wordt laag. Maar moeilijker is het antwoord op de vervolgvraag of karakteristieke planten en dieren in het duin er nu baat bij hebben of juist niet; en welke soorten wel en welke niet. Een rapport met de onmogelijke titel ‘Begrazingsbeheer in relatie tot herstel van faunagemeenschappen in droge duingraslanden, eindrapportage 2009-2013’ van Marijnen Nijsen e.a. schept duidelijkheid. Heel kort: afhankelijk van welke grazers in zet (runderen zijn het best) en afhankelijk van waar je bent (bijvoorbeeld de kalkarme wadden of het kalkrijke zuiden) heeft begrazing soms positieve gevolgen voor karakteristieke dagvlinders, maar soms ook niet. De blauwe kiekendief van de Waddeneilanden houdt duidelijk er niet van: begraasde plekken worden minder bevlogen en zijn als broedplek ongeschikt. We geven enkele conclusies en vooral beelden uit dit fraaie rapport dat simpel had kunnen heten: ‘Is begrazing goed voor de dieren van het duin?’ Want anders dan de titel doet geloven: het gaat niet alleen over graslanden maar ook over hoge en lage struwelen.

Figuur 3.1. Een aantal duinterreinen verdeeld in klassen per startjaar van begrazing. In 2011 vindt al in meer dan 80 Nederlandse duinterreinen begrazing plaats, met een totale oppervlakte van 12.120 hectare. Dit is ongeveer 32 van het Nederlandse duingebied.
Toename sinds 1990
Begrazing door vee was 40 jaar geleden vrijwel afwezig maar is booming vanaf de jaren 80. In de jaren 90 verdampte de terughoudendheid. Nu loopt er vee in bijna een derde van het duingebied. Volgens sommigen is de duinlandbouw van de 19e eeuw weer terug, maar in een ander jasje. In hebt rapport gaat het om gevolgen van al het gegraas. Niet elk terrein kon natuurlijk worden bekeken maar wel veel terreinen.
De kaart geeft aan waar men heeft gekeken.
In de onderstaande tabel staan de onderzochte gebieden en sinds wanneer en hoe ze worden begraasd.
Het rapport geeft een goede indruk van hoe complex de materie eigenlijk is: de invloeden van begrazing via allerlei routes op de dierenwereld.
Resultaten
Belangrijk in de analyse is de ‘autonome’ ontwikkeling: welke trend zou er zijn door de jaren, zonder begrazing (hiernaast). Die liegt er vaak niet om. Als j
e dan de mogelijke effecten van begrazing corrigeert voor die autonome ontwikkeling, krijg je de onderstaande grafiek (figuur 7.7). Alleen de scholekster uit onderstaand voorbeeld blijkt gebaat bij begrazing, maar bij de conclusies verderop is er een ruimer perspectief.
Broedvogels en konijnen
Samenvattend (figuur 7.6 hierboven) blijken weinig vogels baat te hebben en overwegen de negatieve trends. Maar nuancering is op zijn plaats. Afhankelijk van leefgebied en soort vee kan er wel degelijk een positief effect (voor de onderzochte dieren) zijn. We citeren hier de conclusies over broedvogels en konijnen in relatie tot begrazing uit het rapport.
Broedvogels van open duinen zijn gemiddeld sterk in aantal afgenomen sinds medio jaren tachtig. Ook Konijnen namen aanvankelijk sterk in aantal af, maar de stand heeft zich na 2003 hersteld en de aantallen lijken nu weer op het niveau te liggen van halverwege jaren tachtig. Broedvogels van ruigtes, lage struwelen en mozaïeken zijn gemiddeld juist in aantal toegenomen. Broedvogels van hoge struwelen en bosranden laten wisselende populatie-ontwikkelingen zien. De effecten van begrazing verschillen niet significant tussen broedvogels van de verschillende duinvogelgemeenschappen. Broedvogels van open duin reageren gemiddeld genomen negatief op de introductie van grote grazers, met name Bergeend, Wulp en Scholekster. Ook broedvogels van hoge struwelen reageren gemiddeld negatief op begrazing. Broedvogels van ruigtes en lage struwelen reageren nogal wisselend. Konijnen profiteren juist van begrazing: de aantallen nemen na introductie van grote grazers toe in vergelijking met onbegraasde gebieden. De effecten van begrazing zijn afhankelijk van de begrazingsvorm. De invloed van jaarrond begrazing met runderen is gemiddeld negatief voor open duinvogels en broedvogels van hoge struwelen. Het effect van ‘overige’ begrazingsvormen, meestal begrazing met alleen paarden of alleen schapen/geiten, is voor deze duinvogelgemeenschappen juist positief. Ook jaarrond begrazing met een combinatie van verschillende soorten grazers lijkt voor broedvogels van open duin een positief effect te hebben. De effecten van begrazing lijken bovendien significant te verschillen in afhankelijkheid van de graasdruk, al is enige verstrengeling met graasvorm hierbij niet uit te sluiten. Een relatief hoge graasdruk lijkt gemiddeld (licht) positief, vooral voor open duinvogels. Er is geen sprake van duidelijke regionale verschillen in de effecten van begrazing. Twaalf soorten reageren significant positiever op begrazing in de kalkarme duinen dan in de kalkrijke duinen. Voor negen soorten is dit juist omgekeerd. Waarschijnlijk als gevolg van het feit dat Konijnen tijdens de tellingen in veel proefvlakken niet of slechts in zeer lage aantallen werden waargenomen, werd geen sterke invloed van de abundantie van Konijnen op de effecten van begrazing vastgesteld. 13 soorten reageren significant positiever op begrazing naarmate hogere aantallen Konijnen aanwezig zijn. Voor zeven soorten is dit juist omgekeerd. ”
Vlinders
Kijken we naar andere dieren dan zijn (naast bodemfauna) de dagvlinders ook goed bestudeerd. En zijn er naast onvermijdelijke negatieve effecten enkele positieve voor de zgn. karakteristieke soorten. Men concludeert:
“De dagvlinders van open en halfopen duinlandschappen staan naar verhouding sterk onder druk: ze tellen relatief veel Rode Lijst-soorten en hun aantallen vertonen een overwegend dalende trend in tegenstelling tot de soorten van Struwelen en bossen. Over het geheel namen er in de periode 1992-2012 naar verhouding meer soorten in aantal af bij van Open duin (5 van de 7) en Halfopen duin (5 van de 9) en het minst bij de soorten van Struweel (4 van de 14 soorten). Begrazing heeft een positief effect op een deel van deze soorten. Een groter deel van de soorten van Open en Halfopen duinen profiteert van begrazing dan van soorten van Struwelen: 40% ten opzichte van 0%. De verschillen tussen begrazingsvormen waren noch op het niveau van de soortengroep noch op soortniveau duidelijk aantoonbaar. Het relatief kleine aantal monitoringroutes met een andere begrazingsvorm dan Jaarrond begrazing met runderen of paarden beperkte ook de mogelijkheden om dergelijke verschillen op te sporen. De effecten van verschillen in begrazingsdruk zijn alleen onderzocht in terreinen met Jaarrond begrazing door Runderen en Paarden. Slechts 5 soorten lieten een significant effect lieten zien. Vanwege de kleine steekproef moeten ook deze resultaten echter met de nodige voorzichtigheid worden beschouwd. Wel was het opmerkelijk dat de aantallen voor de drie soorten van Open en Halfopen duin hoger waren bij de laagste begrazingsdruk terwijl deze voor de twee soorten van Struweel juist lager waren bij de laagste begrazingsdruk. De effecten van begrazing zijn over de hele groep van soorten met gelijke habitatvoorkeur al met al niet bijzonder sterk. Wanneer echter ecologische soorteigenschappen worden bekeken, dan blijkt dat het belangrijkste effect via waardplantkeuze lijkt te werken: soorten die afhankelijk zijn van brede grassen of kruiden van voedselrijkere omstandigheden (en daar ook vaak overwinteren) lijken vaker negatieve effecten te ondervinden van de geïntroduceerde grote grazers. Soorten die afhankelijk zijn van kruiden van schrale omstandigheden of ook op smalbladige grassen kunnen leven worden niet, of juist positief door begrazing beïnvloed. “
Bloemen
Hoe verandert begrazing de vegetatie en het bloemaanbod (voor insecten). We citeren nog een passage:
“Als gevolg van begrazing neemt in beide districten de biomassa van vaatplanten (vooral breedbladige grassen) en strooisel af. De huidige vorm van begrazing is dus in staat om de verruiging van duingraslanden tegen te gaan en daarmee de habitatten grijze duinen (prioritair Habitattype 2130*) en duinheiden met kraaiheide en struikheide (prioritaire Habitattypen 2140* en 2150*) te behouden. Hierbij neemt de bedekking van smalbladige grassen in beide districten toe, maar de bedekking met korstmossen, houtige planten en mossen verandert niet of slechts marginaal. Het Waddendistrict kent een drie keer lagere kruidbedekking dan het Renodunaal district en zowel de hogere graasdruk als een langere graasduur heeft op de Wadden een negatief effect op de kruidbedekking. De kruidbedekking wordt in het Renodunaal district niet door begrazing beïnvloed, maar wel door de beschikbaarheid van calcium en N in de bodem, conform de bevindingen van Tahmasebi Kohyani et al. (2008). Begrazing heeft in het Waddendistrict een negatief effect op het bloemaanbod omdat het de kruidbedekking verder doet afnemen. Dit effect was significant in het droge seizoen 2010, maar in het meer gematigde seizoen 2011 niet. Het bloemaanbod in het Renodunaal district is hoger dan in het Waddendistrict, als direct gevolg van een hogere bedekking van kruiden. In het Renodunaal district is een klein positief effect van begrazing op het bloemaanbod gevonden in het gematigde seizoen 2011, maar niet in het droge seizoen 2010.”
Verschillen tussen districten
Dat brengt ons tot enkele slotopmerkingen. Belangrijk en verhelderend zijn de teksten en de beelden over verschillen tussen onze duingebieden Renodunaal district (de kalkrijke tot aan Bergen) Waddendistrict (de kalkarme vanaf Bergen noordwaarts):
“De fysio-geografische scheiding tussen het Waddendistrict en het Renodunaal district speelt een belangrijke rol in het aansturen van de vegetatie-samenstelling en de gevoeligheid van een duinsysteem voor verruiging. Een belangrijke conclusie uit dit onderzoek is dat zowel de manier waarop begrazing in kustduinen wordt ingezet als de uitwerking van deze begrazing op vegetatie en fauna verschilt tussen deze twee districten. Verschillen in N-gevoeligheid van duingraslanden Het belangrijkste verschil tussen de districten betreft de hoge hoeveelheid kalk en ijzer in de bodem in het Renodunaal district en relatief lage waarden van deze elementen in het Waddendistrict (Kooijman et al. 2005, 2014). Fosfaat (P) wordt sterk gebonden door calcium en in mindere mate ook door ijzer, waardoor duinen van het Renodunaal district vaak P-gelimiteerd zijn. In het Waddendistrict zijn zowel kalk- als ijzergehalte laag, waardoor vastlegging van P niet aan de orde is. De duinen in het Waddendistrict kennen hierdoor een hoge beschikbaarheid van P, waardoor de vegetatiegroei door de hoeveelheid stikstof (N) wordt gelimiteerd (Kooijman et al. 2005, 2009). Ook in dit onderzoek geven de lage N:P ratio’s van plantmateriaal in het Waddendistrict aan dat N daar een beperkende factor is. De duinen in het Waddendistrict zijn daarom gevoeliger voor hoge stikstofdepositie dan de duinen van het Renodunaal District. Samen met de afname van graaf- en graasactiviteit van konijnen, verstuiving en begrazing als gebruiksvorm leidt de N depositie tot verruiging van (half)open duinlandschappen. In het Waddendistrict heeft dit proces zich eerder en over een groot deel van de duinen voltrokken. In het Renodunaal district verloopt het verruigingsproces in kalkrijke delen van de duinen (H2120 en H2130) trager en is later op gang gekomen. Het middenduin is echter ook sterk verruigd, door verzuring van de bovenste bodemlaag en versnelde oplossing van calciumfosfaat in de bodem, waardoor de P die voorheen was vastgelegd beschikbaar komt voor de vegetatie (Kooijman & Besse 2002). Hierdoor werd ook hier de gevoeligheid voor N-depositie van de van oorsprong kalkrijke duinen sterk verhoogd (Kooijman et al. 1998, 2009). Dit proces speelt in delen van de Renodunale kustduinen en verloopt trager dan in het Waddendistrict. Verschillen in begrazingsvorm tussen de districten In de verschillende duindistricten zijn beheerders dan ook op een andere manier aan de slag gegaan met begrazing als maatregel tegen verruiging (hoofdstuk 3). In het Waddendistrict, waar verruiging eerder en intensiever speelde dan in het Renodunaal district, is gemiddeld eerder gestart en wordt er met een gemiddeld hogere druk begraasd dan in de duinen van het Renodunaal district. Daarnaast wordt er, voornamelijk vanwege verschillen in cultuurhistorische achtergrond, op de wadden vaker met gemengde kuddes (veelal runderen met schapen en/of paarden) begraasd en in de vastelandsduinen vaker met alleen runderen.”
Tenslotte
Zoek de verschillen en de nuances in onderstaande beelden. Men begrijpt: een simpel antwoord of begrazing ‘goed’ is bestaat niet. Het rapport helpt de discussie vooruit. Als het was voorzien van een goed leesbare samenvatting en als men zou gaan afzien van alleen in biologenland gebruikelijke hoofdletters en overbodig krom taalgebruik en tevens al die prachtige grazers en dieren zou afbeelden, zou het een mooi boek verdienen en breed mogen worden verspreid.
Ik ben te weinig thuis in dit deel van het begrazingsonderzoek om daar een waardeoordeel over te hebben, maar wat gesignaleerd wordt, herken ik wel. Het lijkt er bijna op dat vooral veel veranderen (vee van wisselende samenstelling) en kleinschalig rommelen het beste is.
Konijnen hebben de grootste invloed op het duin met graven en grazen en dan ook (vooral?) op kiemplanten van bomen en struiken) maar dan ongelofelijk subtiel. Vee is goed voor het duin en ook in zekere opzichten een drama voor het duin. Vee is ook niet nieuw in het duin (dat meldt je), maar wordt niet vergelijkbaar ingezet zoals de boeren dat vroeger deden (dat meldt je niet): jaarrondbegrazing heeft m.i. dan ook niets van een oud gebruik. Een boer van vroeger deed volgens mij gescheperde begrazing, want hij moest hooi (de beste stukken) overhouden voor het wintervoer.
En vee heeft geen betekenis in bijv. het laten ontstaan van zand, althans in Meijendel met de dichtheden van Meijendel (1:12-18). Er is geen significant verschil tussen het verdwijnen en weer verschijnen van zand. Ook is er geen significant verschil in het opkomen en weer ondergaan (!) van de duindoorn in Meijendel die in de 50-er jaren door myx zijn kans heeft gezien en weer min of meer massaal in stort.
Pingback: Duinen en mensen » Zijn beleidsplannen over de duinen leuk?
Pingback: Duinen en mensen » Van depopuleren tot rewilding
ik zag een ziek/mank vermagerd rund , afgedwaald van de rest.