De Haagse Beek, een waterloop achter de duinen (deel 1)
Door: Aletta de Ruiter
Overgenomen uit Haagwinde 2009-04
De geschiedenis van de Haagse Beek is turbulent. Het onaanzienlijke stroompje heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de ontwikkeling van ‘s-Gravenhage. Graaf Floris V betrok in de dertiende eeuw zijn drinkwater uit de beek. Maar in latere eeuwen werd de beek het riool van de stad.
Misschien wel de meest opmerkelijke constatering voor de Haagse Beek is de ontdekking dat de beek helemaal geen beek is. De waterloop die eeuwenlang van Kijkduin dwars door de stad naar het Binnenhof kronkelde heeft wel een natuurlijke oorsprong, maar kent geen bron en eindigt nergens. Van origine is de beek een moeras waarin het uitzakkende water uit de Westduinen werd opgevangen.
Voor het gemak gaan we even tien eeuwen terug in de geschiedenis. Onder invloed van geologische en klimatologische veranderingen kwam het zand langs de kust in beweging. Bovenop de laatste strandwal stoof in korte tijd een hoge duinenrij op en de kust van Holland sloot zich. In de eeuwen daarvoor was de kustlijn gevormd door grillige, lage strandwallen. Er liggen meerdere strandwallen min of meer parallel naast elkaar met daar tussenin nog iets lager gelegen strandvlaktes. Bij storm liep het zeewater nog wel eens naar binnen en de buitenste strandvlaktes waren dan ook vaak zout.
Moeras tussen de duinen
Na de vorming van die hoge jonge duinenrij kon de zee niet meer binnenkomen en werd het kustland door de regenval langzaam zoet. In de jonge duinen ontstond een zoetwatervoorraad die langzaam uitsijpelde naar de ernaast gelegen lagere strandvlakte. Daar werd het drassig en er groeiden riet, zegges en veenmossen. Er ontstond een moeras, waarin het veenmos steeds hoger opklom. In de volksmond werd het Segbroek genoemd, naar de zegges die er groeiden op een plek waar uitzakwater aan de oppervlakte kwam (broek). Het opgehoopte regenwater kon niet weg omdat het Segbroek was omringd door hoger land. Aan de west- en noordzijde de hoge jonge duinen en aan de zuid-oostzijde -schuinweg naar de kust- weer een oude strandwal, de lage binnenduinen.
Toen graaf Willem II rond 1230 een plek zocht voor zijn nieuwe hof, koos hij een boerderij naast een natuurlijke duinplas (later vergraven tot Hofvijver). Schoon water is altijd een voorwaarde voor een goede vestigingsplaats. Maar nadat de hof met Ridderzaal was gebouwd, bleek al snel dat de duinplas niet over voldoende water beschikte om ook de slotgracht van water te voorzien. Zijn zoon Floris V zocht en vond iets verderop een veenplek die afgewaterd kon worden. Maar dit ‘Kleine Veentje’ bracht niet genoeg water op.
Bij de volgende zoektocht naar water kwam het Segbroek in beeld. Het was echter niet eenvoudig om dat water naar het Binnenhof te leiden. Daarvoor moest er door het binnenduin een diepe geul gegraven worden. Ter hoogte van de huidige Stadhouderslaan werd de eerste schop in het zand gezet. Uiteraard zocht men de weg van de minste weerstand en groef op plekken waar het duin het minst hoog was. We zien dan ook een flinke kronkeling in de afgelegde waterweg. Later leek het zelfs alsof die kunstmatige beek zichzelf een weg door de duinen had gebaand. Maar zodra de gravers de volgende strandvlakte hadden bereikt, ging het weer recht toe recht aan naar de Hofvijver. Daarbij aantakkend op de kanalen die al voor het eerste aftappunt gegraven waren.

De grote keizerlibel, komt voor bij stilstaand water in een omgeving met zandgrond
Deze indicatoren geven aan dat de huidige beek niet meer stroomt en ook geen kwelwater uit de duinen meer ontvangt
Moeraswater gaat stromen
Door het onttrekken van water richting gegraven Beek kwam er een stroom op gang. In het moeras van het Segbroek ontstonden op de laagste plekken kronkelende beekjes die op de kaart als twee aparte beken staan vermeld. Op de plek waar het moeras het langste nat bleef, tekende zich een meertje af. Op de kaart van Floris Balthasars uit 1611 is nog te zien hoe beken en meertje in natuurlijke vorm in het Segbroek ontstaan zijn.
De ontwatering van het veen had grote gevolgen voor de bodemgesteldheid. Het moeras verdroogde waardoor er inklinking plaatsvond. Dat maakte het Segbroek geschikt als weidegebied. De boeren die zich er vestigden, woonden zelf op het droge zand van de strandwal. Ze groeven dwarssloten om het veenweide-gebied verder te ontwateren. Op die manier werd het hele Segbroek in cultuur gebracht.
Tijdens dit menselijk ingrijpen werden de oorspronkelijke waterstromen aan banden gelegd. In 1712 blijkt het gehele land verkaveld en zijn de natuurlijke waterstroompjes vergraven tot de Beek. Op de beroemde kaart die Cruquius in dat jaar van deze omgeving maakte, is de westelijke beek, die aan de duinvoet lag, verdwenen. Het meertje, dat nu Segmeertje heet, is teruggebracht tot een vierkante vijver en ingelijfd bij het landgoed Meer en Bosch. Landgoed Houtrust ligt aan de voet van de Westduinen en Sorghvliet is door Jacob Cats aangelegd als toonbeeld van Hollandse tuinkunst. De Gouden Eeuw heeft zijn stempel gezet.
De stroom draait om
De natuur laat zich echter niet dwingen. Door de intensieve ontwatering daalde het maaiveld van de weilanden in snel tempo. De zuidzijde klonk meer in omdat het veenpakket daar dikker was dan in het noorden van het Segbroek. De loop van de beek kantelde en langzaam ging het water van noord naar zuid stromen. Omdat het water in het zuiden van het Segbroek geen kant op kon, kwamen de weilanden daar het grootste deel van het jaar blank te staan en het Hoogheemraadschap van Delfland kreeg al in 1630 de klagende boeren op de stoep.
Om de stroom weer te keren werd de beek in het noorden van Segbroek verder uitgediept. Het was een oplossing voor korte duur, omdat verder uitdiepen van de gegraven duinwetering dwars door de strandwal niet makkelijk was. Aanleg van stuwen om het waterpeil te reguleren hielp ook niet omdat het grondwater gewoon onder de stuw doorzakte. Het land klonk uiteindelijk zover in, dat het maaiveld onder beekniveau kwam te liggen en de beek daardoor helemaal geen afvoerende functie meer had. De enige oplossing was om de bedding van de beek te laten zakken. Opnieuw werd hij vergraven, maar lag toen zo laag dat het water stagneerde in de binnenduinen. Ten lange leste werd ook de beek in Sorghvliet en verder in de stad opnieuw dieper uitgegraven, waarbij aan het licht kwam dat veel grondeigenaren het onderhoud niet goed verzorgden.
Riool van de stad
De noodzaak van de wateraanvoer was inmiddels achterhaald, want de Hofvijver betrok zijn water al sinds 1345 van het Spui. De gegraven stadsbeek kreeg langzaamaan een heel andere functie die lijnrecht indruisde tegen het oorspronkelijke doel. Waren de graven van Holland in de dertiende eeuw op zoek naar schoon water, de bevolking van Die Haghe maakte binnen de stadsgrenzen een riool van de beek. Bij gebrek aan afvalophaaldienst werd alle vuilnis in het water gekieperd. De secreten werden zelfs boven de beek gebouwd. De Haagse Beek werd een bron van infecties en ziekten. Het stadsbestuur was er derhalve alsnog op gebrand dat er schoon water uit het Segbroek kwam, dit keer om de beekkanalen goed door te spoelen.
Deze problemen hebben tot aan het begin van de twintigste eeuw gespeeld. Toen heeft het gemeentebestuur een sanitatieplan voor de beek opgesteld en is het beekkanaal tussen Vredespaleis en Hofvijver volledig schoongemaakt en afgesloten. Slechts op enkele plekken is in de fundamenten nog de gemetselde loop van de stadsbeek terug te vinden.