Duinbeeld. Ferdinand Hart Nibbrig: Gezicht op Zoutelande (1911-1912)
Boudewijn Bakker en Rolf Roos
Ferdinand Hart Nibbrig, Gezicht op Zoutelande, 1911-1912
Olieverf op doek, 80 x 159,5 cm
Opschrift: r.o. Hart Nibbrig
Amsterdam, Rijksmuseum, inv.nr. SK-A-2540
Verwerving februari 1912 (Schenking van B. Hart Nibbrig, Hilversum)
Hart Nibbrig groeide op in het rommelige, rumoerige en snel veranderende Amsterdam zoals we het kennen van de impressionisten Breitner en Israels. Maar dat was niet wat hij zelf als kunstenaar zocht. Op de Rijksakademie leerde hij niet alleen heel goed tekenen maar ook een grote liefde voor wat zijn leermeester August Allebé noemde ‘waarheid’. Daarmee doelde Allebé niet op de impressionistische suggestie van het toevallige moment, maar op een weergave die steunt op de zorgvuldige studie van het wezen van het gekozen onderwerp. Zoekend naar een eigen manier om die ‘waarheid’ in het landschap te vinden raakte Hart Nibbrig geboeid door de mogelijkheden van het toen hoogst moderne pointillisme. Daarbij worden de primaire kleuren niet eerst gemengd maar rechtstreeks in talloze verfstippen op het doek aangebracht, waar ze zich voor het oog vermengen tot secundaire kleuren in vele nuances. Pointillistische schilderijen blinken uit door de zeer heldere, bijna lichtgevende, indruk die ze maken; sommige schilders gebruikten daarom liever het woord luminisme of ‘lichtkunst’. Dat was echt iets voor Hart Nibbrig met zijn grote liefde voor wijde, zonnige, golvende en kleurrijke landschappen zoals in het Gooi, waar hij ging wonen.
Maar Hart Nibbrig was geen doctrinaire pointillist, de ‘pointille’ wisselde hij naar believen af met streepjes of met bredere toetsen. Net als andere pointillisten streefde hij daarbij naar een bijna wetenschappelijke ‘objectiviteit’, die voortkwam uit een grote eerbied voor de landschappelijke werkelijkheid. Elke compositie werd daarom uitvoerig voorbereid met behulp van buiten gemaakte studies, voordat het schilderij in het atelier stap voor stap werd opgebouwd.
Het kunstwerk
In 1911 bracht Hart Nibbrig, aangespoord door de wat oudere luminist Jan Toorop, met zijn gezin de zomervakantie door in Zoutelande, dicht bij het schildersdorp Domburg waar ook Mondriaan en Jan Sluijters vaak kwamen werken. Hij werd toen zo getroffen door het schilderachtige dorp en de duinen in het glasheldere licht van de Zeeuwse kust, dat hij die winter nog een villa liet bouwen op de duinzoom. Vanaf toen verbleef hij elke zomer in Zoutelande, tot zijn dood in najaar 1915. Dit monumentale doek is een van de hoogtepunten uit het in die jaren ontstane werk. Hart Nibbrig moet getroffen zijn door het ongewone beeld van een hoge duinstrook die abrupt overgaat in een lage zanddijk, die zich verderop weer verbreedt en verhoogt. Deze plek bevond zich vlak bij zijn nog steeds bestaande villa Sandvlught aan Duinweg 18.
Topografische kaart, 1911 (detail)
We kijken hier in de lengterichting van het duin in noordwestelijke richting, waar de kust langzaam draait naar het oosten. Rechts beneden ons loopt de duinweg naar het dorp met aan het einde de kerk. Rechts daarvan zien we de korenmolen aan de Molenweg, die naar het noorden loopt. De huizen daarvoor staan aan de niet zichtbare Langendamscheweg, in de richting van Middelburg.
Het schilderij roept een stralende en wolkenloze dag op in juni of juli, als de zon ’s morgens vroeg al hoog aan de hemel staat in het noordoosten. Alleen enkele huisjes laten wat – vereenvoudigd aangeduide – schaduw zien. In de verte gaat het land bijna zonder overgang over in de lucht.

Job Graadt van Roggen, Zoutelande, 1912, olieverf op paneel, 26,9 x 43,6 cm Alkmaar, Stedelijk Museum
Het huis Sandvlught herkennen we duidelijk op een schilderij door zijn vriend Job Graadt van Roggen, die er in 1912 kwam logeren (afb.). Interessant is het grote verschil in stijl: Graadt van Roggen zou pas na deze zomer – blijkbaar gestimuleerd door zijn gastheer – ook zelf het pointillisme omarmen. Het grote panorama op Zoutelande moet deze nog in het zelfde jaar 1911 of niet veel later in zijn Larense atelier geschilderd hebben, want het doek werd in februari 1912 door zijn broer Barend geschonken aan het Rijksmuseum.
Natuur en landschap
De schilder heeft het landschap exact weergegeven, zoals vergelijking met de topografische kaart uit 1911 snel duidelijk maakt. Hij zat op het duin recht onder de letter Z van Zoutelande en keek noordwestwaarts. De huizen rechtsonder op het schilderij zijn op de kaart te traceren. Wel is opvallend dat de pieren in zee op het schilderij ontbreken. Waren ze bij hoogwater niet te zien?? De struiken net in de luwte van het hoge duin zullen vooral vlier zijn geweest, wellicht ook wat lage eiken.
In het hoog opgestoven duin dat deels over de zeewering bij het dorp ligt valt de aanwezigheid van helmgras op. Er lopen erosiepaadjes van badgasten doorheen maar op de voorgrond links lijkt er eerder sprake van helmaanplant.
Treffend is tenslotte de aanwezigheid van blauwe zeedistels hoog op het duin, op de voorgrond, in een zone waar zand nog neerkomt maar de dynamiek van weer en wind wel iets is getemperd. Het geel zal een mengeling zijn van de bloeiaren van helm met gele composieten van het buitenduin in de zomer: zeemelkdistel, schermhavikskruid, geen bitterkruid want dat ontbreekt op Walcheren. Het loont de moeite om de huidige plek te vergelijken met een eeuw geleden.

Zelfde plek, iets hoger gezichtspunt, 2017
Literatuur
Colen en D. Willemstein, Ferdinand Hart Nibbrig 1866-1915, cat. tent. Laren (Singer Museum ) 1996
Antoon Erftemeijer, Zó Hollands : het Hollandse landschap in de Nederlandse kunst sinds 1850, p. 72
Ineke Spaander, Reünie op ’t duin: Mondriaan en tijdgenoten in Zeeland, Zwolle 1994