Duinvalleieilanden of: Hollands vulkanisme
Met streepje is het woord ‘duinvallei-eiland’ iets leesbaarder. Maar er zijn zo weinig woorden met twee keer ‘ei’ achter elkaar, dat we het een keertje zonder doen. We kiezen een nieuw woord voor een nieuw milieu, tevens thuishaven voor een zeer rijke flora die ‘normaal’ ergens anders groeit.
(Met dank aan Anneke Brouwer en Kees de Kraker)
Duinvalleien liggen normaal tussen twee hogere duinruggen in, een enkele is slechts door een laag rijtje duinen van het strand afgesnoerd. En als zo’n duinenrij ontbreekt, spreekt men van een ‘strandvlakte’ waar de zee bij springtij nog wel eens overheen spoelt. Ik wil hier duinvalleien aanstippen die niet omringd zijn door zand of duin maar door water. Zout water. Als een eiland. Een merkwaardig geval. Je ervaart helemaal geen vallei, het is geen laagte tussen hogere zandruggen, maar het is wel vlak en heel bizar: de vele planten die er groeien zijn wel degelijk typerend voor duinvalleien. Wie armbloemige waterbies vindt naast groenknolorchis, moeraswespenorchis en parnassia weet normaal wel hoe laat het is.

Surtsey 1963
Om een duinvalleieiland (onbewoond, met ook na 20-30 jaar vaak maar enkele soorten zoogdieren die met menselijk transport, zwemmend of over ijs arriveerden) te begrijpen moeten we eerst kort naar IJsland. Een van de meer spectaculaire nieuwe eilanden die voor de kust bij Reykjavik op 30 november 1963 ontstond, was Surtsey. De zee begon eerst lokaal te koken en daarna kwam stomend en sissend een zwart eiland omhoog. Een maagdelijke plek waar als altijd de natuur kan toeslaan: mossen, later zaadplanten en vogels waren er als de kippen bij zodra de grond een beetje afgekoeld was. Als natuur iets doet, is dat wel zich ontwikkelen.
Om in ons land een duinvalleieiland te krijgen, moeten we ook in zee beginnen. Omdat, zoals een Franse schrijver opmerkte, de wereld overal door God is geschapen behalve in Holland, waar de mens alles zelf maakt (tot aardbevingen aan toe), hebben we bij ons het vulkanisme ingewisseld voor een overheidsdienst: ‘Rijkswaterstaat’. Ze asfalteren op verzoek half Nederland, maar doen ook heel mooie dingen als deltawerken en stormvloedkeringen. In het grote spel van geven en nemen tussen landbouw, visserij en natuurbeschermers bleef het Grevelingen tussen Schouwen-Duiveland en Goeree Overflakkee na afdamming door de Brouwersdam toch zout. De grote kolkende zeearm met dagelijks twee keer eb en vloed werd een zout meer. Hier won niet het landbouwbelang, maar stond natuur centraal. Zout, niet zoet, sinds een besluit uit 1984. Naar later bleek ook goed voor de oesterteelt en de mosseltelers. En tegenwoordig ook voor kreeftenvangers. Langs de oevers geen riet maar onder water leven allerlei wuivende zeewieren, zeeanemonen en veel krabben. Door het zout hier geen wolken muggen zoals rond het IJsselmeer.
Men moest na de afsluiting van het Grevelingenmeer wel kiezen voor een bepaalde hoogte van het meerpeil. Dat werd ca. 2 decimeter onder NAP. Hoog genoeg om nog makkelijk water te kunnen spuien of inlaten, maar wel zo laag dat de zandige getijdeplaten van de voormalige zeearm permanent boven water kwamen te liggen. Zo ontstaan bij ons eilanden: door een bestuurlijke afweging, een ‘peilbesluit’. En daar lagen ze dan: zandig, eerst geel en weldra groen in de Zeeuwse zon: de Hompelvoet, de Veermansplaat en enkele andere platen. Geen onbenullige onbewoonde eilandjes, maar lappen van een paar honderd hectare. Ze vielen voor het beheer toe aan landrot Staatsbosbeheer die voor een mooie mix koos van beweiding met vee (koeien en paarden), maar in zulke dichtheden (want meer dieren betekent simpel geen bos) dat de openheid vrijwel geheel bleef (Hompelvoet) of deels wel bosvorming kon plaatsvinden maar een groot deel open bleef (Veermansplaat). Er is ook allerlei maaibeheer en soms hooilandbeheer, afhankelijk van de eisen die broedvogels of specifieke planten hier stellen. Hier geen Oostvaardersplassenachtige wildernismythe met uit de pan rijzende aantallen grazers of (indien geen beheer) een wilgen-duindoornbos zo ver de einder reikt. Holland mag dan ‘houtland’ betekenen, in het westen houdt men vooral van vrij en ruim zicht. En hier en daar een bosje voor de beschutting.
Een kleine ronde
Eind juni 2015 bezeilen we de Grevelingen en landen op de enige aanlegsteiger van de Hompelvoet (behorend tot Goeree en dat is Zuid-Holland). Veldleeuweriken zingen als veldleeuweriken en beloven een laag begroeid en open land met veel kruiden en half hoog gras, scholeksters roepen, meeuwen klagen. Een tureluur vlucht weg. Wie aan land komt, moet goed schoeisel aan vanwege de vele schalen en pootresten van krabben die door zilvermeeuwen aan land zijn gebracht en op de oevers zijn verorberd. De geur van rottend wier brengt je onmiddellijk naar de Wadden. Ver weg ligt een vogelwachtershuisje.
Op de uiterste punt van de Hompelvoet ligt een fijn bosje dat door een hek van een open en beweid gebied is gescheiden. Een recreatiehoekje met wat vuurresten van eerdere recreanten. Wie alleen aanlandt zoals wij waant zich Robinson Crusoë. Het geel hier is van ratelaar en kleverige ogentroost, een nieuwkomer uit het zuiden met bijna citroengele lipbloemen, die zich hier duidelijk erg thuis voelt. Meer geel is van een gentiaantje, bitterling en scherpe boterbloem. Op het recreatieveldje bij de steiger, waar je maximaal 3 dagen mag aanmeren, groeit meteen een kleine batterij aan elders zo bedreigde plantjes dat er meestal geen recreatie mee te combineren is: moeraswespenorchis, parnassia en zeegroene zegge: duinvalleisoorten. Eerst noem ik het (ook door de geur van zee en wier) nog een kwelder, want die liggen toch aan zee (en we willen simpele etiketten) en er staan ook kwelderzegge en wat andere zoutplantjes, maar als we een kleine ronde wagen vallen de soorten van door zoetwater (hier regen) gevoede duinen op. Zo’n duinvalleieiland heeft veel te bieden.
Voorbij een hek voor het uitgestrekte veld dat we vanwege de broedvogels pas na 15 augustus mogen betreden weten we dat er in het vroege voorjaar tussen de lage kruipwilg duizenden harlekijnen bloeien. Nog spectaculairder (en na 15 augustus): bijna niet te tellen, volgens Kees de Kraker (2015) zelfs tienduizenden herfstschroeforchissen. Die kenden we alleen met enkele tientallen van duinvalleitjes de Westduinen op Goeree, en nu staan we midden op een eiland in een binnenzee. Als het milieu deugt kan het gebeuren dat een zeldzaamheid ineens weer algemeen is. Een eruptie aan zeldzaamheden, door geen onderzoeker voorspeld.
We varen verder en doen een aangelegd eilandje met drie kleine haventjes aan tegenover Den Osse: de Ossehoek. Het is opgehoogd met lokaal kalkrijk zand, verzoet en in de laagtes groeit tussen reukgras en geelhartje volop rietorchis. Ook tientallen bijenorchissen rijzen hier statig en grootbloemig op. Een zuidelijke winnaar. Sinds kort zichzelf bestuivend en rap noordwaarts oprukkend.
Voor het eerst in 61 jaar zie ik (na aanwijzen van mijn scherp-ogige metgezellin) een roomwitte orchidee. Geheime locatie: in een grazige baai langs een aangelegd speelstrandje aan de rand van een bosje. De kleur is als de nachtorchis maar de bloemvorm is onmiskenbaar een moeraswespenorchis, een albino. Ja, ze waren al bekend, ze waren al gespot door de wetenschap, maar om ze te zien moesten we in de avond rondscharrelen op het duinvalleieiland Ossehoek. 13 witte exemplaren telden we, opvallend genoeg was de stengel een stukje korter dan de ‘gewone’ moeraswespenorchis die naast wit ook roze en groene tinten in de bloem heeft. De reis waard. Maar er is meer.
Met halve wind weten we 2 uur later de Veermansplaat te bereiken. Vanuit de verte aan de zuidzijde heel bossig met wilg en duindoorn en wilde rozen, maar aan de noordwestzijde staat vee en is de zeer natte plaat kortgrazig, sappig, erg nat. Vlakbij de enige aanlegsteiger domineert een zout accent met diverse kwelderplantjes maar zeer rap is het weer duinvallei: een zeer jonge (want in deze hoek vrij hoge graasdruk met dito hoefgetrappel en daardoor veel verjonging). Het boeket: witte waterpunge, fraai duizendguldenkruid en even onooglijk als delicaat: groenknolorchis: altijd twee licht groengele blaadjes met daartussen 1 bloeistengel en 2-5 bloempjes. Alleen veel in ons deel van Europa en op dit grootste bolwerk van deze soort staan er enkele tienduizenden, veel meer dan op de andere beroemde hotspot: de Hors van Texel. Kees de Kraker schreef me: “De Veermansplaat wordt niet zwaar begraasd, maar juist heel extensief (34 Shetlandertjes en 5 koetjes dit jaar op een gebied van meer dan 300 ha.). Probleem is om runderen voor seizoenbegrazing te pakken te krijgen. De runderen verwilderen hier al snel en laten zich niet meer vangen, waardoor er ’s winters veel dood gaan. Dat de Shetlanders de omgeving bij de aanlegsteiger flink begraasd hebben, heeft te maken met winterse bijvoedering. De grote aantallen Groenknolorchis op de noordkop worden vooral veroorzaakt door geleidelijke uitbreiding van de zoetwaterbel op de laag gelegen delen. Open trappen van oudere vegetaties is gunstig, maar dat gebeurt nu juist te weinig, de Shetlanders begrazen liever de jonge zilte en brakke vegetaties.”

Groenknolorchis naast zilte rus; recreanten deren de flora niet maar voor diverse kustvogels blijft afsluiten noodzakelijk.
Om het af te ronden: hier en daar een enkele vleeskleurige orchis tussen de door vretende bekken en striemende, zoute wind en aanvullend maaien geschoren kruipwilg, mooi kort en ineengedoken en aan de randen van begroeid ‘duintjes’ (van enkele decimeters hoog) staat rondbladig wintergroen met hoog oprijzende bloemstelen. We varen weg van dit duinvalleieiland en beseffen dan pas dat er enkele zeer kenmerkende planten ontbraken. Want waar was de knopbies? We keren volgend jaar terug.
( O ja, ook geen rugstreeppadden gezien.)
Bronnen
Wikipedia: goede tekst herfstschroeforchis
(incl. link naar pdf)
- Kees de Kraker (2015) Grevelingenverslag (Onderzoek aan flora en fauna van de Hompelvoet en andere gebieden in de Grevelingen in 2014). Uitgave Sandvicensis Ecologisch adviesbureau. Burgh
- Slim (1987) Natuurlijke ontwikkelingen en het beheer op de zandplaten in de Grevelingen. De Levende Natuur 88 (3): 119-125
Naschrift
Uit onderzoek (De Kraker, 2015) blijkt dat voor herfstschroeforchis en groenknolorchis de grootste Europese populaties zich respectievelijk op de Hompelvoet en de Veermansplaat te bevinden. Nu besloten is dat er weer gedempt getij komt (eb en vloedbeweging – de getijslag – van ca 50 cm) zal de natuur zich weer moeten aanpassen. Een beweging van soortenrijk duinvalleieiland naar verruigde duinrietweide is dan niet ondenkbeeldig. Of dit met een sisser afloopt of vulkanisme in natuurland betekent zal de tijd leren. Het neemt enkele decennia om tot volle wasdom te komen en dat zal bij een ander peil niet anders zijn. Vanuit natuurbeschermingsperspectief wordt een getijslag van 25 cm bepleit maar dat spoort weer niet met de behoefte aan getij voor de getijdencentrale.
De vroege ontwikkelingen in dit gebied werden geboekstaafd door Pieter Slim in De Levende Natuur (1987). Hij meldde de kolonisatie van de zandplaten door bruine rat, noordse woelmuis, haas, konijn en bosmuis. Mollen zaten overigens volop op de (opgehoogde) Ossenhoek, 2015. Dwergmuis wordt voor de Hompelvoet gemeld door de Kraker (2015). Een schitterend klein verhaal over dynamiek bij zoogdieren ontlenen we aan pagina 39 van zijn geweldig informatieve rapport:
“De eerste Noordse woelmuizen verschenen in de winter van 1982-83 op de Hompelvoet. In 1984 en 1985 zaten er overal Noordse woelmuizen, maar na de komst van de Hermelijn (over het ijs) in de winter 1985-86 nam de populatie sterk af. Zeven jaar later stierf de Hermelijn uit, maar na vier jaar arriveerden nieuwe dieren over het ijs van de laatste elfstedenwinter. Sindsdien bleef de populatie van de Noordse woelmuis op de Hompelvoet klein en met het verdwijnen van ruigte door toegenomen maaibeheer en begrazing bleef het voorkomen sindsdien vrijwel beperkt tot de randen van het (duindoorn)struweel. Tussen het uitsterven van de eerste populatie Hermelijnen en de komst van de volgende nam de populatie Noordse woelmuis weer wat toe.”
En op pagina 40, over de hermelijn (waarschijnlijk een eenzaam exemplaar): “Het jaarlijkse winternest onder een stapel palen bij de vogelwachterswoning werd in 2013 niet meer aangetroffen, wel werden verspreid over de Hompelvoet nog sporen gevonden, maar veel minder dan in andere jaren en zichtwaarnemingen ontbraken. In heel 2014 is slechts 1x een spoor gevonden (op Noord) dat aan een Hermelijn is toegeschreven. Verder ontbreekt elke waarneming. Het feit dat Bruine ratten die samen met Noordse woelmuis de belangrijkste prooidieren vormen, al enkele jaren toenemen, wijst er op dat de Hermelijn zich de laatste jaren niet meer heeft voortgeplant. Uitsterven zoals in 1993, kan zomaar gebeuren.”
Nieuwe kolonisaties en lokaal uitsterven van planten en dieren gaan voort. Zo meldde de Kraker ook de aankomst (in 2010) en uitbreiding van hondsviooltje, een soort van al wat oudere, licht vochtige duingraslanden op de Hompelvoet. Fraai is dat nieuwe platen niet alleen door plant en dier maar ook door onze taal worden gekoloniseerd. Zie helemaal onderaan het kaartje met nieuwe namen, 1996.
En over de missende knopbies: altijd al schaars geweest in de Delta (anders dan op de Wadden) en alleen bekend van Goeree en Voorne.
Pingback: Duinen en mensen » De geur van hersftschroeforchis (reportage)
Pingback: Duinen en mensen » De geur van herfstschroeforchis (reportage)