Geologie en archeologie van de Kop van Schouwen ontrafeld
Op 22 september 2022 presenteerden Frans Beekman en Bert van der Valk hun overzichtsrapportage ‘Meeuwenduinen 2012-2021’ aan Han Polman, commissaris van de koning in Zeeland. Vele tientallen jaren archeologisch onderzoek werd hier samengevat en de ontwikkeling van het landschap is beschreven vanaf de prehistorie. We citeren uit hun in het tijdschrift Zeeland verschenen overzichtsartikel (red.)
Link naar overzichtspublicatie tijdschrift Zeeland in 2022 (31:1, pg. 3-11)
“De Schouwse strandwallenkust bouwde 3000 jaar geleden uit in noordwestelijke richting. Er zijn enkele bronzen voorwerpen bekend uit de late bronstijd-vroege ijzertijd. In de midden en late ijzertijd vanaf 500 jaar voor Chr. droegen de Oude Duinen open grasland, wel stonden er hier en daar bomen of struiken (berk, jeneverbes en eik). Het kustgebied raakte in die periode vrij dicht bevolkt, ook omdat achter de toenmalige lage duinen een onbewoonbaar veengebied lag. Het vrij intensieve landgebruik putte de bodem van de Oude Duinen op den duur uit. Na de landdegradatie trokken de mensen weg en herstelde zich het landschap. Gedurende meer dan vijf eeuwen ontstond een schraal duinbos waar roofwild en roodwild voorkwam (bruine beer, wild zwijn, otter, edelhert). Het lijkt dat deze ‘wildernis’ een (koninklijk?) jachtdomein was.
Het centrale deel van de huidige Westduinen was sinds de Romeinse tijd niet bewoond. Er was toen wel bewoning in de omgeving van het kleine fort Roompot. In de Merovingische tijd was er ook enige handelsactiviteit langs de Scheldemond. In de Karolingische tijd vanaf 750 was plaatselijk sprake van een dichtere bewoning, weerspiegeld in de import van aardewerk en maalsteen uit het Duitse achterland. Dit gebied en een handelsnederzetting aan de kust heette mogelijk villa Scaltheim, dat een keer in828 wordt genoemd en net als Walacria verdween door een stormvloed en wellicht door de Vikingen. Vanaf de 10e eeuw werd de bewoning dichter met opnieuw veeteelt en verspreid wat akkertjes met rogge. Er groeide struikheide en er werden schapen gehoed. In de 11e eeuw lag er mogelijk een dorpje met wat boerderijen op de punt van de Kop van Schouwen, dat we ‘Duundorp’ hebben genoemd.
Tussen 1000 en 1300 raakte de Oude Duinen voor een deel bedekt met Jonge Duinen. De ’verwoestijning’ ging geleidelijk, waarbij boerderijen en cultuurland werden opgegeven. De paraboolduinen werden door dichte beplanting vlak voor Haamstede gestopt. De groene valleien in het nieuw gevormde duingebied bleven belangrijk voor koeien en konijnen. De ‘wildernis’ in het centrale deel van de Westduinen bleef onbewoond en verdween ook onder de Jonge Duinen. De binnenduinen tussen Haamstede en Renesse raakten niet overstoven en daar bleef de oude bestaanswijze van extensieve veeteelt en roggeakkers op elzenmeten bestaan tot in de 20e eeuw.
Zowel geologisch als archeologisch is de Kop van Schouwen nu goed onderzocht en vormt het een relatief gaaf gebleven deel van de Nederlandse kust.”