Heimans: Een heel klein zwart kereltje doorzoekt de boschjes van de duinen achter Bergen en vindt koraalwortel.
Bert Buizer
Uit: Bergen aan Zee: natuur en landschap in archieven
In 1958 besteedde bioloog Fop. I. Brouwer (1912 – 1991) in ‘Leven en werken van E.Heimans en de opbloei der natuurstudie in Nederland in het begin van de twintigste eeuw’ (Wolters, Groningen) aandacht aan de kennismaking en vriendschap tussen Frederik (Fré) van Eeden jr. en het bekende natuurschrijversduo Heimans en Thijsse. Via hun gezamenlijke uitgever Versluys te Amsterdam maakten ze kennis met elkaar:
Overmorgen moeten wij, mijn vriend Thijsse en ik, naar Bussum….Versluys zegt, dat U gaarne kennis met ons zou maken, wat ons heel veel genoegen deed te hooren….tegen één uur (kunt) u een heel klein zwart kereltje, dat ben ik, en een lange vlasbaardige vent met een plantentrommel gewapend, aan Uw woning verwachten….
En zo komt Eli Heimans (1861-1914), de Amsterdamse hoofdonderwijzer met een brede belangstelling voor planten, vogels en geologie, in beeld. Samen met Thijsse en J.Jaspers richtte hij in 1896 het nog steeds bestaande tijdschrift De Levende Natuur op. Het was op een woensdagavond in mei 1902 dat hij van de heer A.H.Bijleveld te Alkmaar een poederdoosje toegezonden kreeg. Het bevatte een afgebroken bloeitop van een orchideeënstengeltje, geelgroen en zonder blad, gevonden in de Berger duinen. Naar Heimans vermoedde was het de koraalwortel, een bijzondere orchideeënsoort.
Op zondag 1 juni van dat jaar trok hij met samen met zijn 13-jarige zoon Jacob – de latere hoogleraar botanie – in gezelschap van Bijleveld de duinen in. Daar, in de duinen ten zuiden van het huidige Bergen aan Zee, werd de vondst – nieuw voor Nederland! – gedaan:
“Wie ons dien snikheten Zondag door de duinen achter Bergen gevolgd was en de boschjes had zien doorzoeken, stuk voor stuk en stelselmatig en dat na een marsch van een paar uur in de heete zon, die zou stellig niet willen geloven dat wij zochten naar een onooglijk, geel stengeltje…..En wie de schreeuw ‘Ik heb hem’ …had gehoord…zou gemeend hebben dat er op zijn minst een goudmijn was ontdekt….” (De Levende Natuur 7:80-82)