Inspectie van de duinen van Voorne in 1827: een ooggetuigenverslag
(door Nico van der Wel)
Op zaterdag 22 september 1827 vertrekt Daniël Gevers van Endegeest om 9 uur ’s ochtends vanuit Brielle per koets met vier paarden richting de Stenen Baak. Hij maakt een dagreis door de duinen van Voorne, onderdeel van een inspectie van de hele Nederlandse kust die een paar weken eerder begonnen was in Bergen (NH). In zijn journaal tekent hij zijn bevindingen op. Het weer was slecht.
Gevers meldt veel duindoorn, veel duingrasland met veel konijnen maar ook veel stuivend zand. Ook bezoekt hij de omgeving van het Windgat, met een breed en deels begroeid strand (‘groene strand’) en stukken duin die beweid worden. Geen woord over bloemen – hij was geen botanicus maar jurist, en in september bloeit er weinig meer.
Gevers, een 34-jarige rijksambtenaar, heeft een onderzoeksvraag: is de Franse manier van vastlegging van de duinen, door aanplant van bomen, ook toepasbaar in het ‘Koningrijk der Nederlanden’ (dus inclusief België)? Vooraf stuurt hij vragenlijsten rond en overal spreekt hij met lokale bestuurders. De belangrijkste erfenis voor onze tijd bestaat uit de kaarten die hij laat maken: de eerste gedetailleerde landschapskaarten van het Nederlandse duingebied – de prachtige Voornse kaart vindt u hier, en natuurlijk op het schutblad van Duinen en mensen Voorne. Zijn reisdagboek is ook interessant: een ooggetuigenverslag over de Nederlandse en Vlaamse duinkust van 1827, waarvan we hier het Voornse deel doornemen.
Het Zwijnshoofd te Brielle
“Zaterdag 22 september 1827. Te Brielle gelogeerd in het Zwijnshoofd bij kastelein Kruimel. Gedéjeuneerd met Theodore. Om 9 uur met een wagen met 4 paarden naar Steenen Baak, Oostvoorn, Rocanje, Hellevoetsluis.”

Pand waar in 1827 logement het Zwijnshoofd gevestigd was. Adres: Maarland Zuidzijde 24, Brielle. Het is een rijksmonument (foto: RCE)
De dag ervoor was Gevers van Den Haag door de duinen van Delfland naar Maassluis gereisd. Daar “het schip Adonis niet gevonden, dus overgevaren, en om 7½ uren aan Den Briel”. Logement het Zwijnshoofd lag aan de haven (het Maarland). Hij was toen al ruim twee weken op reis. Zijn journaal begint op 6 september in Bergen, van daaraf ging het via Petten naar Den Helder, Texel, Vlieland (“met heerlijk weder gezeild naar het Vlieland”), Terschelling en Ameland. Daarna op 18 september per zeilboot via Harlingen over de Zuiderzee naar Amsterdam, waar hij ’s avonds om 8 uur aankomt – tegenwoordig een vakantietocht. Een dag later gaat het vanaf Haarlem in twee dagen naar Den Haag.
Slecht weer
“De geheelen dag door slegt weder en regen – om 6 uren te Hellevoet – het schip gevonden, aan boord gegaan en gegeten.”
Het verslag van Gevers over zijn dag op Voorne is rommelig en moeilijk leesbaar. Het zijn snelle krabbels, hier enigszins geredigeerd. Dat past natuurlijk bij een vermoeiende negen uur lange tocht: 20 kilometer of meer per koets over stranden, duinpaadjes en onverharde wegen, bij slecht weer. Andere dagverslagen in zijn journaal tonen een goed leesbaar handschrift en zijn uitgebreider en informatiever. Wellicht hadden de Voornse bestuurders de vragenlijst niet van te voren teruggestuurd of niet goed ingevuld? En tja, het slechte weer, de derde week van een lange reis, diverse overnachtingen op het water, hobbelende koetsen.

Gezicht op Oostvoorne vanaf de Koepel Zeeburgh in 1802. Let op de open koets met twee paarden en het boerderijtje op de achtergrond. Gevers reisde waarschijnlijk (hopelijk voor hem) in een gesloten koets. Collectie Natuurmedia
Heemraadshuisje = Koepel Zeeburgh
“Bij de Steenen Baak beginnen de Duinen, smal & laag, zij worden wat breder, doch zijn weer smaller echter hooger bij Zeeburg of het heemraadshuisje, en zijn tot een weinig bezuiden daarvan goed bebost – vooral, ‘t geen wij nergens zoo hebben gezien, met kattendoren aan de buiten zijde langs het water – dezen daar ruim zoo menigvuldig als de helm – ook aan de zee zijde vermengd met Bramen en Rozenbottels. (..) Tot bezuiden heemraadshuisje ook wel bezet met helm, en beplant met stroo aan de zee zijde – dit geldend langs alle de duinen – door het heemraadschap van Voorn.(..) De Plaats van Oostvoorn gedeeltelijk op helling van Duin, en toch hout goed gegroeid.”
Hoe keek Gevers naar het landschap? Wat wij nu natuur noemen was hem en zijn tijdgenoten gewoonweg niet bekend. Bovendien was hij jurist en geen botanicus. Met kattendoorn bedoelt hij duindoorn, en op Voorne noemt hij verder liguster, helm, gewone doorn, rozenbottel, braam. De duinen van het Kruiningergors zijn ‘smal en laag’; opvallend dat hij de statige Koepel Zeeburgh enigszins oneerbiedig ‘Heemraadshuisje’ noemt.
Zijn hoofdonderwerp is verstuiving. In zijn eindrapport zet hij het probleem flink aan: de duinen moeten niet terugkeren tot hun natuurlijke staat, ”tot dien namelijk van eene alles vernielende verhuizende Zand Woestijn”. De buitenste duinhelling “ligt overal wit, waar ze niet bijna jaarlijks wordt bepoot. De Noordzijde van het land van Voorne bij het Heemraadshuisje, waar liguster en vooral kattendoorn dien buitenrand bedekken, levert welligt de eenige uitzondering hieraan op.” Blijkbaar was het duin rond Oostvoorne toen ook al vrij rustig.
Het konijn en ook beweiding maken het zand los, waardoor stuifgaten kunnen ontstaan. En landelijk beleid (niet een term uit die tijd) voor een veilige kust ontbreekt. Zijn recept: de kust moet vastgelegd, het konijn moet maar beter uitgeroeid, beweiding liever niet. Over bebossing twijfelt hij, en hij ziet op de Plaats van Oostvoorne (Mildenburg) goed gegroeid hout op een duinhelling. In zijn eindrapport vermeldt Gevers dat de Generale Dijckage jaarlijks 500 gulden uitgeeft aan helm- en rietbeplantingen, veel minder dan bijvoorbeeld Goeree en Schouwen.
Overigens was Gevers niet tegen landbouw in de duinen. Hij schreef er in de jaren 1820 veel over en was rond 1830 zelfs een van de ‘projectleiders’ van de stichting van een groot landbouwbedrijf in het duin bij Castricum (met ondersteuning van Koning Willem I).
Brielse notabelen bezitten de duinen van Voorne
“Na heemraadshuisje wordt het Duin breder en ook hoger en eindigt tot niet aan de Kwak. Tot zeekere witte paal een weinig bezuiden Zeeburg: aldaar begint [het duinbezit van] de Heer Lette, heer van Oostvoorne en Burgemeester aldaar tot 7 à 8 minuten zuidwaarts van het vuure [vuurbaken], daarin is veel verstuiving. Vandaar behooren alle de duinen aan de heeren van der Minne en Verhey van Brielle, tot aan de Kwaksche Duinen, eigenaar Lavenant.”

Duinbezitters in 1832: v.l.n.r. Verhey, Hoijer en Lette (familiearchief, RKD, Historisch Museum Den Briel). Beeld ontleend aan Duinen en mensen Voorne
Het duingebied dat Gevers op die vrijdag vanuit zijn koets bekijkt is grotendeels in bezit van het tweemanschap Bastiaan Jacob Verhey en zijn schoonvader Johannes van der Minne (ruim 1150 ha). Willem Hoijer en consorten bezitten 200 hectare, N.J.C. Lette bezit Mildenburg en het aangrenzende stuk duin bij Oostvoorne (samen ruim 75 ha). De duinen zijn nog grotendeels kaal, maar vooral van de Oostvoornse Heveringen is een flink deel min of meer in cultuur gebracht.

Categorieën voor de grondbelasting in de duinen van Voorne in 1832. ‘Hevering’ slaat hier niet op het gebied de Heveringen, maar op een type duingebied, waarschijnlijk kopjesduinachtige, meest lager gelegen stukken duin die niet geëgaliseerd en ontgonnen waren maar wellicht wel afgeheind. Beeld ontleend aan Duinen en mensen Voorne
Dit is allemaal terug te zien op de kaart van Gevers. Hij maakte de kaarten overigens niet zelf (hoewel hij heel goed kon tekenen), dat deden landmeters en cartografen. Gevers’ project viel middenin de jaren 1815-1832, de periode waarin kaarten werden gemaakt voor het eerste Kadaster. Voor heel Nederland werd voor het eerst heel precies en uniform vastgelegd wie wat bezat en wat het rendement was, zowel in dorpen en steden als op het platteland en de woeste gronden. De kadastrale percelen zijn ook op de duinkaarten van Gevers ingetekend, een onschatbare bron van informatie over het duinlandschap anno 1827. Kadastrale percelen werden ingedeeld in categorieën, als basis voor de grondbelasting. Een eigenaar van strand of duin betaalde hooguit 1 gulden per hectare, voor weiland was de afdracht ƒ 15,- en voor bijvoorbeeld een tuin of een boomgaard ƒ 30,- of meer per hectare. Het duin van Voorne zoals Gevers het afbeeldt, is bijna 1600 hectare groot. Dat is exclusief een deel van de Oostvoornse Heveringen (het deel ten oosten en ten noorden van de Eendenkooi). De belastingcategorie ‘strand’ beslaat 72 procent en is belast met een kwartje per hectare. Dit betrof strand, maar ook meer landinwaarts gelegen delen. Waarschijnlijk was het echte ‘woeste grond’: spaarzaam begroeid of kaal, met stuivend zand.
Geweldige verstuiving, vee, konijnen
“Verderop tot end voorbij het Pesthuis geweldige verstuiving der Buiten Duinen, en Binnen Duinen zeer laag, beweid met vee en vol Konijnen. Sterk bezet met Kattendoorn en gewone Doorn, vooral bij Windgat.”

Aan het eind van het Kreekpad ligt een klein landgoed met daarop het Pesthuis (foto 1980). Het eerste huis op deze plek was van 1856. Zo’n 135 meter noordelijk hiervan stond vroeger een ‘echt’ quarantainehuis van de haven van Hellevoetsluis. Dat stamde van begin 19e eeuw en werd in 1862 afgebroken. Bron: Streekarchief Voorne-Putten.
Het enige dier dat hij noemt is het konijn, in zijn eindrapport noemt hij “het land van Voorne daarmede zeer bevolkt vooral langs den voorkant.” Hij is voor totale uitroeiing, maar kijkt een paar dagen later op Schouwen vreemd op als hij hoort dat men daar beweiding met vee en konijnenteelt een goede combinatie vindt. En wat de uitroeiing betreft maakt hij in zijn eindrapport een uitzondering voor Vlieland en Terschelling “om de min gegoede ingezetenen niet van het enige versche vlees te beroven dat voor hen gedurende een groot gedeelte van het jaar verkrijgbaar is.” Tegelijkertijd staan burgers overal langs de kust een goed beheer in de weg: ze vernielen de helm “om er matwerk van te maken, of zij komen ruigte en struikgewassen voor hun gebruik uittrekken, somtijds stikken ze zoden uit en de gegeven toestemming tot dit een of ander ontaart meermalen tot een volkomen misbruik.”
Schapen, Schaapskooi,
“Aan dit Windgat veel Rozenbottels en gewoone witte Dorens. Aldaar weidt jongvee, en veel konijnen. Voor eenige Jaren schapen geprobeerd – doch ze gingen allen bijna dood. De weinig overgeblevenen aan het ongeile voedsel gewoon geworden, hebben zich vermenigvuldigd, en hun Jongen zijn geacclimatiseerd. De nieuwe kudde weer tot 100 gebragt.”
Willem Hoijer en Johannes van der Minne vertellen Gevers in de koets of misschien tijdens een wandeling over de pogingen om het voormalige gors het Windgat te exploiteren. Hoijer had, samen met anderen, sinds 1808 een deel (bijna 37 ha) in eeuwigdurende erfpacht. In ieder geval vanaf 1816 veilt Hoijer jaarlijks ‘hak van hout staande op de stoven in zijn bos genaamd het Windgat’.
Opvallend is dat het Windgat van Hoijer een vrijwel rechthoekig bosperceel is, keurig opgedeeld in 27 regelmatige vakken (zie detailkaart hieronder). Eromheen liggen flinke percelen met onregelmatige vormen. Vrijwel al dat land inclusief de Schaapskooi en de kleine percelen ernaast, zijn van Verhey en van der Minne. Waarschijnlijk is dit ook allemaal deel van het voormalige Windgat-gors en is dit het terrein waar de poging tot schapenhouderij is gedaan. Het ligt voor de hand dat de Schaapskooi zijn naam daaraan te danken heeft. Alleen het grote perceel tussen het bos en de Noorddijk staat in het kadaster als weiland (belast met 15 gulden per hectare). Op een paar bosperceeltjes na krijgt de rest van deze percelen de belastingcategorie ‘hevering’ (3 tot 8 gulden per hectare; ze liggen dus niet in het gelijknamige gebied!). Waarschijnlijk waren dit duingraslanden, misschien omheind. Ter vergelijking: de Middelduinen op Goeree werden ook beweid en hadden een vergelijkbare grondbelasting maar waren, en zijn nog steeds, kopjesduinen.
Uit vergelijking met oudere kaarten blijkt dat de kust hier sinds 1700 is aangegroeid. De St. Pietersdijk, in 1682 voor het laatst doorgebroken, lag oorspronkelijk in de zeewering en verbond de noordelijke en zuidelijke duinenrij. In 1827 is ligt er ‘ineens’ een groot extra duingebied aan de buitenzijde van de Pietersdijk, deels dus groen en beweid. De Westplaat is dan een stuk kleiner dan op oudere kaarten.

Windgat en omgeving 1827 – uitsnede uit de Gevers-kaart. Het bos is ongeveer 20 jaar oud, eronder (perceel 50) en weiland en verder grillig gevormde percelen waar beweiding mogelijk was (‘hevering’ ofwel licht beweid duinterrein), ook achter de Pietersdijk (gelegen in perceel 15). Perceel 12 was ‘strand’ ofwel echte woeste duingrond. Rechtsonder het bosperceel ligt de Schaapskooi. De kleine percelen links zijn in 1827 in bezit van Bouwen Langendoen, die er ook woonde (nu omgeving Kreekpad). Perceel 15 bevat o.a. het Pesthuis en de huidige Vogelwei. Geheel rechts de grens met Rockanje, de grenspalen zijn niet meer te vinden.
Het groene of begroeide strand
“Bij de zuidwestpunt van het Eyland zeer breed strand, voorheen een weide, door hooge vloeden en zeeën allengs verzand zoodat de heeren Hoijer & van der Minne, eigenaars der duinen, op die hoogte dat kale strand in erfpacht hebbende, thans weigeren de jaarlijksche som te voldoen, zoodat het weer tot Domein zal terugkeeren.”
Voorne was dus flink aangegroeid en dat nieuwe land, een groen strand van ruim 300 hectare, viel volgens de wet toe aan de Staten van Holland. Het is ongeveer waar nu het Breede Water ligt, en had het (deels) de naam ‘het Groene Strand’ gekregen. In 1815 sloot de beheerder van het bezit van de weduwe van Leyden een erfpachtovereenkomst af voor dit hele gebied. De pachtsom was 60 gulden per jaar voor 25 jaar, waarna het eigendom zou worden.
Gevers noteert twijfels bij Johannes van der Minne: beweiding van dit ‘groene of begroeide strand’ blijkt een stuk minder goed te gaan dan verwacht, o.a. door stormvloeden. De heren overwegen om de pachtsom niet meer te betalen en het gebied zo terug laten vallen aan Domeinen. In 1832 blijkt uit het eerste kadaster dat ze het toch hebben aangehouden.
Na Voorne: Goeree, Zeeland, Vlaamse kust
“Donderdag 4 oktober van Antwerpen per stoomboot naar Rotterdam om 8½ uren.”
Vanaf het Windgat gaat het via Rockanje naar Hellevoetsluis, waar hij het schip Adonis wél vindt – maar over dit hele traject noteert hij niets. De volgende dag vaart hij naar Goeree. Na Zeeland staat ook de Vlaamse kust nog op het programma, want België valt in 1827 nog onder het ‘Koningrijk der Nederlanden’. Op 1 oktober bezoekt hij als laatste de kuststrook tussen Oostende en De Panne (aan de Franse grens), maar maakt geen aantekeningen in zijn dagboek. Een dag later reist hij naar Brussel. Op 4 oktober vertrekt hij vanuit Antwerpen naar Rotterdam met een ultramodern vervoermiddel, een stoomboot van de Nederlandsche Stoomboot Maatschappij uit Rotterdam, opgericht in 1823. Hij rondt zijn eindrapport in 1828 af.
Na zijn duinproject heeft hij een voorspoedige loopbaan. Hij wordt heer van Endegeest, bezit het gelijknamige landgoed en, via zijn vrouw, ook het kasteel Marquette in Heemskerk. Vanaf 1838 is hij lid van de Tweede Kamer, later kamervoorzitter en in de jaren 1850 zelfs even minister van Buitenlandse Zaken. Rond 1850 is hij nauw betrokken bij de droogmaking van de Haarlemmermeer, daarna leidt hij nog een reorganisatie van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

De ‘Wilhelmina’ door J.C. Schotel (1823). Dit was in 1822 het eerste stoomvaartuig dat in Nederland een regelmatige verbinding verzorgde, de veerdienst over het Hollands Diep bij Moerdijk. Ontwerper was G.M. Roentgen, toen 27 jaar oud. In 1823 richtte hij de Nederlandsche Stoomvaart Maatschappij en opende o.a. een lijndienst Rotterdam-Antwerpen, waarmee Gevers in oktober 1827 reisde. Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam
Bronnen
- H. A. Boerboom (zonder datum). Begroeiing en landschap van de duinen onder Scheveningen en Wassenaar van omstreeks 1300 tot heden – een historisch-vegetatiekundige studie. Laboratorium voor plantensystematiek en -geografie van de Landbouwhogeschool te Wageningen
- Giebels, Ludy (2002). Hollands water – het hoogheemraadschap van Rijnland na 1857. Matrijs
- Graaf, H. van der (1990). De exploitatie van de duinen van Voorne tussen 1903 en 1940. Particuliere uitgave, o.a. te raadplegen in Streekarchief Voorne-Putten
- Roos e.a. Duinen en mensen Kennemerland. Natuurmedia (deze site)