Zeedorpen in kalkrijke duinen tekenden het landschap
Rienk Slings
Voor de al in de middeleeuwen ontstane zeedorpen van Scheveningen tot aan Egmond (in de kalkrijke duinen) is een model gemaakt van de verregaande invloed die de bewoners op het lokale landschap hadden; voor de effecten op de vegetatie verwijzen we naar ander artikel op deze site. Dit artikel beschrijft de gevolgen van eeuwenlang gebruik (1200-1900) op de vorm, de geomorfologie van de omgeving van deze dorpen.
(okt. 2015)
Aan de vastelandskust van de Hollanden liggen in de kalkrijke duinen zes zogenoemde zeedorpen: Egmond, Wijk aan Zee, Zandvoort, Noordwijk, Katwijk en Scheveningen, die konden ontstaan in een rustige periode rond 1200 toen de eerste periode in de vorming van onze Jonge Duinen ten einde liep. De gigantische zandverstuivingen van de 3 – 4 eeuwen daarvoor kwamen toen wat tot rust en konden plaatselijk en tijdelijk enigszins gecontroleerd worden door de bewoners. Dat dit niet altijd succesvol was blijkt uit het verdwijnen van het zeedorpje Berkheide, gesticht in 1396, ten noorden van Scheveningen en in zee of onder het zand verdwenen bij de extreem zware storm van 1 november 1570 (Allerheiligenvloed).
De bewoners van de zeedorpen leefden van de visvangst en van wat de omringende duinen konden leveren. In tijden van voorspoed werden de duinen minder intensief gebruikt, maar in perioden van rampspoed, zoals oorlogen, kapers maar ook tegenvallende visvangst werd er noodgedwongen roofbouw op de duinen gepleegd en strekte het invloedsgebied zich kilometers ver uit de duinen in. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het duinlandschap bij de zeedorpen door 7 eeuwen duingebruik een heel eigen karakter heeft aangenomen. Het was Henk Doing (zie zijn portret op deze site) die dit rond 1955 als eerste ontdekte. Hij zag dat niet alleen de begroeiing, maar ook de duinvormen, zelfs het hele grondplan van de duinen rondom de zeedorpen bij alle dorpen min of meer vergelijkbaar was. Op bijgaand schematisch kaartje staan de overeenkomstige karakteristieken getekend. Aan de hand van de legendanummering beschrijf ik vervolgens hoe de verschillende landschapsvormen tot stand zijn gekomen.
Nr. 7 – Ten oosten van de zeedorpen vind je een driehoekige of wigvormige laagte, bekend als de “zeedorpenwig”. Omdat de zeedorpen voor de vishandel afhankelijk waren van het achterland werden ze alleen daar gevestigd waar er geen hoog en breed duingebied tussen het dorp en het achterland lag en waar een goed afzetgebied was. In de eerste eeuwen van hun bestaan viel het met de verstuiving nogal mee, maar vanaf ca 1400 veranderde dat. De zee zette toen grote hoeveelheden zand op de kust af die in de vorm van paraboolduinen aan een reis door het bestaande duinlandschap begonnen en daarbij steeds groter (hoger en breder) werden (Nr. 5). De tweede fase van de vorming van de Jonge Duinen was begonnen en zou plusminus 2 eeuwen aanhouden. Dit gebeurde overal aan de kust, behalve aan de lijzijde van de zeedorpen, waar de bewoners het uit zee komende zand zo goed en zo kwaad als het ging vastlegden. Zo is het bekend dat in 1655 de Regenten van Egmond een jaarlijkse subsidie van maar liefst 400 gulden kregen toegezegd ter bestrijding van de verstuivingen die in die tijd nog overal langs de kust plaatsvonden. De zeedorpenwig werd zodoende “gespaard” voor wandelende duinen en de verbinding met het achterland bleef, als een geluk bij een ongeluk, intact.
De bebouwde kom van Wijk aan Zee lag knus tegen de zeereep aan gebouwd, maar toen het zand in grote massa’s aan kwam waaien was dat geen gelukkige plek. Met man en macht legde met dit zand steeds weer vast, met als gevolg dat het duin hier onnatuurlijk in de hoogte werd gedreven tot zo’n 40 meter. Dit was dan wel weer een handige plek voor een vuurbaak (elders vuurboet genoemd) die diende om de vissers bij nacht en ontij te laten zien waar hun dorpje was. Dit duin heet tegenwoordig dan ook het Vuurbaakduin, naar de in de jaren 1960 herontdekte fundamenten van dit gebouw. Elders, bijvoorbeeld Egmond en Scheveningen zijn grote delen van de kust, inclusief delen van het dorp en de duinen in zee verdwenen. Bij Egmond wel 800 meter. Het is dus moeilijk te zeggen of dit ook een algemeen zeedorpenkenmerk is. J. Stopendael Strandgezicht. 1795. “Gezicht voor Wyk op Zee by de Vuurbaek”
Omdat het achterland in vroeger eeuwen grotendeels uit onbegaanbare moerassen en kleddernatte weiden bestond waren de randen van de duinen de enige begaanbare noord-zuid verbinding. Het is niet voor niets dat de “Herenweg” (nr. 10) de oudste weg van West-Nederland is, die van Leiden [?] tot Alkmaar loopt. Ook deze weg droeg bij aan de bereikbaarheid van de zeedorpen. De echte snelweg was destijds het strand. Bij eb is dit uitstekend begaanbaar, zowel te voet als met voertuigen. Voor de zeedorpen was dit niet altijd een genoegen, want ook vijandige legers en bendes maakte van het strand gebruik en zo zijn de zeedorpen meermaals geplunderd.
Toen aan het eind van de tweede duinvormingsfase het duinlandschap in grote lijnen zijn huidige uiterlijk had gekregen en de grote paraboolduinen (nr. 5) tot rust waren gekomen (of gebracht) kon de zoetwaterlens onder de duinen zich opbollen tot hij aan de nieuwe situatie was aangepast. De waterstand in het achterland was destijds veel hoger dan nu waardoor de grondwaterlens nog eens extra kon opbollen. Bovendien waren de duinen veel minder begroeid dan tegenwoordig zodat er maar weinig neerslag door de begroeiing werd gebruikt en het meeste direct de bodem inzakte. De duinen waren daarom veel natter dan nu. Op veel plekken kwamen zeer natte duinvalleien voor en zelfs duinmeren, zoals op heel oude kaarten te zien is. Vanwege de zeer hoge grondwaterstand in de duinen ontsprongen er aan de duinvoet door duinbronnen gevoede meanderende duinbeken (nr. 1). Ook de duinvalleien en duinmeertjes van het midden- en zeeduin waterden via zulke duinbeken af op het strand via laagten in de toen nog geheel natuurlijke “gekerfde” zeereep (nr. 4). Waar het land voor menselijk gebruik te nat was, werden ook afwateringen gegraven of werden bestaande duinbeken “verbeterd”. Deze stromende, vaak rechte afwateringen heten duinrellen (nr. 2).
De zeedorpen hadden geen haven. De boten (pinken, bomschuiten of haringbuizen) werden met behulp van paarden hoog het strand op getrokken. Als men storm vreesde werden ze zelfs door een natuurlijke laagte in de gekerfde zeereep, een “schuitengat”, (nr. 3) de duinen in getrokken.
Zo’n 7 eeuwen lang waren de duinen meer of minder belangrijk voor de dorpseconomie. Er werd helm getrokken, plaggen gestoken, vee geweid, struiken gekapt, eieren geraapt, konijnen gevangen en bramen geplukt. In tijden van vrede en voorspoed beperkte deze invloed zich tot de directe omgeving van het dorp. Maar bij oorlog en rampspoed moest het duin bijna alles leveren wat het dorp nodig had. Tot diep in het duin was dan de menselijke invloed merkbaar. Door permanente door gebruik veroorzaakte verstuivingen ontstond vooral dicht bij het dorp het zogenoemde “chaotische windkuilenlandschap” (nr. 6), een wirwar van relatief kleine, maar wel hoge duinen en stuifgaten en duinvalleien daartussen. Heel anders dan de mooi in rijen geordende paraboolduinreeksen op grote afstand van de dorpen. In tijden van roofbouw ontstonden zelfs compleet vegetatieloze barchanen (nr. 9), de bijzondere vorm waarin zich het zand overal ter wereld ordent als er geen vegetatie bij de opbouw betrokken is. Een groot, hoog duin, met een geleidelijk oplopende loefzijde, twee van de wind afwijzende uitstulpingen en een hol gebogen zeer steile storthelling. Barchanen zijn nog te herkennen bij Egmond, Wijk aan Zee en Zandvoort.
Foto: Actieve Barchaan reist naar rechts. Slowinski NP, Polen. Daaronder een afbeelding van een Barchaan bij Zandvoort “de Kennemer Alpen”. Dit duin wandelde naar rechtsboven. Van links loopt het duin heel geleidelijk op tot een hoogte van zo’n 35 m. Na kamlijn stort het zand steil omlaag in een enigszins golvende storthelling. Dit is het zwarte deel. Er zijn hier meerdere “haken” te zien: de rode uitstulpingen naar rechts. Het is eigenlijk een reeks barchanen die zijn samengesmolten.
In het schematische dorp staat de kerk aan de zeezijde afgebeeld. Oorspronkelijk zal deze in het centrum of zelfs aan de oostkant gestaan hebben, zoals op een plattegrond van Wijk aan Zee uit 1539 te zien is. Door kustafslag en stuivend zand heeft men de huisjes steeds verder naar het oosten moeten verplaatsen, zodat uiteindelijk de kerk aan de westkant van het dorp overbleef (zoals nu in Katwijk) of zelf in zee is verdwenen, zoals in Egmond.
En de zo kenmerkende duinlandjes met akkertjes voor aardappelen en eigen groentes dan? Die waren er nog niet in 1700. Pas na ca 1850 ontstonden die. Wat wij dus nu een belangrijk zeedorpenkenmerk vinden is dus feitelijk, en zeker vergeleken met de bovenbesproken kenmerken een piepjong verschijnsel.