Duindieren in mineur
(redactie)
‘Veel kenmerkende broedvogels en dagvlinders van de duinen gaan achteruit, terwijl de hagedissen juist vooruit gaan,’ zo is te lezen in het onvolprezen compendium voor de leefomgeving afdeling duinen. Hier treft u de bron. We geven enkele citaten.
Interessant is dat er landelijk vaak enig herstel is maar dat het tij voor de fauna van de duinen, ondanks herstel van waterhuishouding, graven van valleien en allerlei begrazing niet is gekeerd. Nauwkeuriger analyse van de vele hoeraverhalen bij de honderden projecten in het duin lijkt meer dan ooit gewenst. Goede analyses worden op dezes site welkom geheten! Wellicht is de grootschalige verparking van de de duinen met massale recreatie en massa-evenementen aan heroverweging toe naast de klassieke boosdoeners als vermesting …
Gekeken is naar 22 inheemse soorten die alleen in de duinen voorkomen: 14 broedvogels, 7 dagvlinders en de zandhagedis. Informatie over de ontwikkeling van deze soorten vormt de basis van de indicator Trend fauna duinen.
‘Sinds 1990 laat deze indicator een matige afname zien (met een totaal van 58%), waarbij de trend de laatste tien jaar stabiliseert (maar waarbij de tendens nog steeds negatief lijkt). Als er naar individuele soorten wordt gekeken, blijkt dat er over de gehele tijdsspanne 13 soorten achteruitgaan en 6 vooruit. (..)
Veel vogelsoorten, waaronder vooral soorten van open duinen, zijn sinds 1990 achteruitgegaan. De zandhagedis is de enige reptielensoort die in grote delen van de duinen voorkomt en waarvan de aantallen sinds 1994 toenemen. Veel dagvlinders komen in 1992 minder voor dan halverwege de vorige eeuw en een aantal soorten gaat ook na 1992 nog verder achteruit. De meeste dagvlinders komen vooral in de droge duinen voor; vlinders van vochtige duinvalleien zijn al lang geleden vrijwel verdwenen.
De vogelstand in de duinen verandert onder meer door de toenemende vergrassing en verstruiking van de duinen. Lokaal speelt ook een verhoogde predatiedruk een rol door het verschijnen van havik en vos. In de droge duinen verdwijnen de voor vlinders belangrijke duingraslanden door de toename van hoge grassen en struiken, de reden voor de geconstateerde afname van deze soortgroep. Dit proces wordt veroorzaakt door het vastleggen van de duinen in het verleden waardoor de dynamiek is verminderd, de afname in de aantallen konijnen en wordt versneld door een te hoge stikstofdepositie.
De zandhagedis tolereert enige mate van verstruiking goed en verdwijnt pas bij verder gaande vergrassing en verstruiking. Een verklaring voor de toename moet gezocht worden in de warme zomers van de laatste jaren die gunstig zijn voor deze soort. Ook verdroging speelt een versterkende negatieve factor, waardoor het oppervlakte vochtige duinvallei is afgenomen en daardoor kenmerkende soorten van dit habitat.’
Een blik in de gedetailleerde resultaten laat onder andere zien dat de blauwe kiekendief en de grote parelmoervlinder in de laatste 10 jaar sterk afnemen. Een sterke toename is te zien bij boomleeuwerik en duinparelmoervlinder.
Dezelfde data zijn gebruikt door het Wereld Natuurfonds in haar Living planet report – natuur in Nederland. Duinen worden niet expliciet besproken in dit rapport, maar meegenomen bij de ‘open natuurgebieden’. Verder maakt dit rapport explicieter melding van ‘de’ grote boosdoener, de stikstofdepositie. Een paar toepasselijke citaten:
In de open duinen is de vergrassing als gevolg van stikstofdepositie extra groot doordat konijnen, van oudsher de natuurlijke begrazers, onder virusziekten hebben geleden. Op verschillende plaatsen is daarom vee ingezet. Dat helpt wel tegen vergrassing, maar toch keren typische diersoorten van duinen niet of nauwelijks terug.
Aan open natuurterrein gebonden vogels als tapuit en wulp nemen sterk af, terwijl struikvogels als grasmus en nachtegaal wat toenemen.
Vlinders gaan achteruit, omdat grassen en struiken hun voedselplanten en waardplanten hebben verdrongen. Vlindersoorten die als ei of rups overwinteren, ondervinden een tweede nadeel, want door vermesting schiet de vegetatie in het voorjaar sneller op dan vroeger en in een beschaduwde en dus koele omgeving groeien ze trager. De vlindergemeenschappen veranderen bovendien van samenstelling. Soorten met een voorkeur voor voedselarme omstandigheden, bijvoorbeeld heivlinder en zilveren maan, worden zeldzamer. (..)
Reptielen verdwijnen waar te veel struiken verschijnen; ze hebben zonnige plekken nodig om op temperatuur te komen en te blijven. Ze profiteren van het warmere klimaat. Daar staat tegenover dat ze grootschalige begrazing slecht verdragen.
Referentie: CBS, PBL, Wageningen UR (2015). Trend vogels, reptielen en dagvlinders duinen, 1990-2014 (indicator 1123, versie 13, 29 oktober 2015). www.compendiumvoordeleefomgeving.nl. CBS, Den Haag; Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag/Bilthoven en Wageningen UR, Wageningen.