Afname van kruiden en vlinders door toename van damherten in de AWD
Joop Mourik
[overgenomen uit De Levende Natuur, juli 2015]
“Al jarenlang verbazen natuurliefhebbers zich in de Amsterdamse Waterleidingduinen over de bloemarmoede, eerst vooral van Slangenkruid en Gewone ossentong (Anchusa officinalis) in wegbermen, later ook van andere opvallende, gewoonlijk massaal bloeiende kruiden zoals Koninginnenkruid aan waterkanten.” Zo luidt een sleutelzin in een artikel in De Levende Natuur van deze zomer (juli 2015). De oorzaak: het damhert. Joop Mourik trekt op basis van 50 jaar vegetatiegegevens uit de AWD de conclusie dat de grote hoeveelheid damherten van de laatste jaren slecht uitpakken voor het duinlandschap, en dan met name voor grotere bloeiende planten en vlinders. We geven de hoofdlijn van het artikel weer in een aantal citaten (literatuurverwijzingen verwijderd). U kunt ook het hele artikel (pdf) lezen.
Het artikel gaat over voedsel voor rupsen en vlinders, met de nadruk op de specifieke relatie van de rupsen van vossen en grote brandnetel en de rupsen van oranjetipje en look-zonder-look. De relatie tot nectarplanten is veel minder specifiek en dus ook lastiger te relateren aan de achter- of vooruitgang van dagvlindersoorten.
Historisch overzicht
“Na de introductie van het Damhert in de jaren zeventig van de vorige eeuw, was het Damhert lange tijd in laag aantal in de AWD aanwezig. Vanaf de jaren negentig versnelde de groei exponentieel, van minder dan 10 dieren in 1990 tot ongeveer 150 dieren in 2000, 2200 in 2014 en ten minste 3000 in de voorjaarstelling 2015.
Met deze snelle aanwas nadert een gemiddelde dichtheid van 100 Damherten per 100 ha. In werkelijkheid zal het aantal dieren per biotoop en per seizoen variëren, omdat het Damhert flexibel is in het gebruik van bos- en struweelrijk landschap met graslanden en moerassen. In de AWD liepen de aantallen in 2014 uiteen van 25 dieren per 100 ha in het open landschap van de zeeduinen en het zuidwesten tot 200 dieren per 100 ha in de bos- en struweelrijke binnen- en middenduinen. Waarschijnlijk als gevolg van concurrentie is het Ree (Capreolus capreolus) tussen 2000 en 2015 in aantal afgenomen van circa 200 dieren tot sporadische waarnemingen.”
Een omheining om overlast (landbouw, tuinen, verkeer) tegen te gaan leidde sinds 2012 tot een hogere begrazingsdruk in het duin. De selectieve begrazing door vee en schapen, o.a. om Amerikaanse vogelkers tegen te gaan, is omlaag gebracht.
Een nauwgezette analyse van waarnemingsgegevens van hogere planten en vlinders maakt duidelijk dat de achteruitgang recent is, en dat het damhert de boosdoener is.
- vergelijking van plantensoorten waarvan bekend is dat het damhert ze laat staan (vanwege geur, stekeligheid enz.) met soorten waarvoor dat niet geldt, leert dat de laatste groep achteruit gaat, met name soorten met grote bladen en/of lange stengels (zowel algemene als zeldzame soorten)
- vergelijking van de Amsterdamse Waterleidingduinen met de rest van de duinen in Zuid-Kennemerland (waar damherten ontbreken) leert dat vergelijkbare trends geen sprake is. De opvallende achteruitgang van hoge bloeiende planten en dagvlinders vindt alleen plaats in de AWD.
De bevindingen samengevat
“Op hoofdlijnen zijn natuurlijke processen, landschap, flora en fauna in de duinen van heel Zuid-Kennemerland vergelijkbaar. Nieuw is de opkomst van het Damhert als grote grazer, het eerst in de bos- en struweelrijke zones die een volgende fase in de landschapsontwikkeling inluiden. Onder meer door beheer en door barrières zoals rasters en wegen, verschilt de dichtheid per deelgebied echter sterk. In de AWD is niet alleen de dichtheid van Damherten zeer hoog, maar is de druk van begrazing nog extra opgevoerd na de afsluiting in 2012. Vooral in de winter en het voorjaar, wanneer het voedselaanbod schaars is, wordt bijna elke groene spriet of opkomend blad direct geconsumeerd. Het gevolg is een drastische afname van planten in bloei, in aantal en onder de lokaal zeer hoge graasdruk ook in areaal. De afname treedt vooral op onder hoge bloemplanten van bossen, struwelen en zomen in de overgang naar graslanden en waterkanten, het voorkeursbiotoop van het Damhert. Simultaan met de achteruitgang van functionele waardplanten gaan bosrand bewonende dagvlinders Oranjetipje, Landkaartje, Dagpauwoog en Gehakkelde aurelia in de AWD in aantal achteruit, terwijl deze vlindersoorten in aangrenzende gebieden vooruitgaan. De geconstateerde veranderingen vertonen een treffende gelijkenis met het verlies van natuurwaarden als gerapporteerd uit experimenten met Damherten in hoge dichtheid in bos- en struweelrijke natuurgebieden in Engeland. De selectieve begrazing van jonge, voedzame plantendelen vereenvoudigt de verticale vegetatiestructuur en de soortensamenstelling. Dit leidt al snel tot achteruitgang, niet alleen van planten met hoge kruiden en struiken voorop, maar ook van insecten zoals vlinders, muizen en zangvogels.
De (..) besproken plantensoorten zijn lang niet allemaal zeldzaam in Nederland of typisch voor het duin. De meeste zijn wijd verspreid in de AWD, talrijk en constant (..). Vele zijn daardoor basisvoedsel voor diersoorten op elk niveau. In de AWD zijn alleen al meer dan 1300 soorten insecten, waaronder meer dan 850 soorten dag- en nachtvlinders en meer dan 100 soorten wilde bijen, direct afhankelijk van een rijk gesorteerde en vitale, d.w.z. bloem- en vruchtdragende flora. Het is opmerkelijk dat juist de bloemplanten, die de afgelopen vijftig jaar een wijde en min of meer stabiele verspreiding in de AWD hadden, de laatste jaren terrein verloren
hebben. Dit kan opgevat worden als een teken van ingrijpende veranderingen in de flora op grote schaal. Het van de algemene soorten uitgaande signaal geldt waarschijnlijk ook voor hoge bloemplanten met een klein of versnipperd areaal zoals typische soorten van de Habitatrichtlijn.”
Conclusie
“Onder voortgaande intensieve begrazing door Damherten zijn de vooruitzichten dat flora en fauna op de langere duur verder zullen verarmen en dat herstel langdurig zal uitblijven. Door competitie en voedselgebrek in de bos- en struweelzone zal het Damhert bovendien meer en meer uitwijken naar de open, kalkrijke Grijze duinen met duinberkenbosjes en ligusterstruwelen, waarvoor Nederland een belangrijke verantwoordelijkheid draagt voor natuurbescherming. Aan een snelle en forse reductie van de begrazing en dus de dichtheid is niet te ontkomen, ook voor het welzijn van de Damherten zelf.”
Zie hier een pdf van het hele artikel van Joop Mourik uit De Levende Natuur
Onheil over de Waterleidingduinen is te voorspellen. Volgens het recente nieuwe Faunabeheerplan neemt men ruim de tijd om de stand naar een lager peil te brengen(dat overigens nog veel te hoog is: 600 damherten).
In een verschrikkelijk traag tempo, liefst over vijf jaren uitgespreid, zal de zeer hoge stand, van heden 4000 dieren teruggebracht worden.
Dit betekent dat het huidige kleine restant aan bloemen zonder meer in zijn geheel zal verdwijnen. Inclusief vele bijzondere insectensoorten. Deze desastreuse gang van zaken is dus bewust gepland, aangezien men de gevolgen die ik hierboven schets ook zelf kan bedenken. Natuurmonumenten zit het faunabeheerplan voor.
De overbegrazing is de primaire verantwoordelijkheid van de onverschillige politiek van de stadjer. Niet één politieke partij heeft in Amsterdam iets op met het natuurbehoud of het -beheer.
Wat me nu echter hogelijk verbaast, niet één natuurbehoudsorganisatie houdt een campagne om de resterende biodiversiteitwaarden veilig te stellen. Tegen de vraatzucht van een hertenkamp. De duinnatuur van de Amsterdamse Waterleidingduinen wordt door het passieve gedrag van onze natuurbeschermers op de afvalhoop gegooid.
De dierenbeschermers uiten zich tenminste zeer actief, plannen plenty protestdemonstraties. En de natuurbeschermer? Bestaat ie nog?
Indien er functionerende ecologische verbindingszones zijn binnen een functionerende hoofdstructuur (van de 162 Natura-gebieden beheerplannen waren er bijvoorbeeld nog maar 6 af in augustus vorig jaar; over een wezenlijk (Europees) wildweb wordt nog amper nagedacht), waardoor de damherten in dit geval kunnen verplaatsen (vrije looproutes, contact met andere predatoren dan de mens) en de flora en fauna zich kan herstellen, en groeien, ontstaan deze problemen niet zo gauw. mvg,