Duinbeeld. Edgar Fernhout: Gezicht op Alkmaar (1956)
Boudewijn Bakker & Rolf Roos
Gezicht op Alkmaar

E. Fernhout. Panorama.1956
1956
Edgar Fernhout (1912-1974)
Olieverf op doek, 65 x 99,5 cm
Alkmaar, Stedelijk Museum, inv.nr. 020943
Kunsthistorie
Edgar Fernhout (1912-1974) werd als schilder opgeleid door zijn moeder Charley Toorop, de dochter van Jan Toorop. Het gezin had als thuisbasis de atelier-villa De Vlerken aan de Buerweg, aan de rand van het dorp Bergen, met een wijd uitzicht op duin en polderland.
Fernhout was als schilder gefascineerd door de fysieke werkelijkheid van natuur en landschap. Na langdurige verblijven in Italië, het Gooi en Amsterdam keerde hij in 1956, kort na het overlijden van zijn dominante moeder, voorgoed terug naar De Vlerken. Sindsdien legde hij zich volledig toe op de weergave van het landschap van zijn directe omgeving. In maar enkele jaren verschoof daarbij zijn principiële realisme naar een steeds verdergaande verzelfstandiging van licht en kleur. Een van de eerste werken waarin deze ontwikkeling zichtbaar wordt is dit schilderij, waarvan de compositie een variant is op het Gezicht op Alkmaar uit 1939 [zie Rijnders/Van der Berk, Fernhout, afb. 28]
Het uitzicht vanaf de duinen werd na zijn terugkeer uit Italië in 1939 een favoriet thema van Fernhout. Het Gezicht op Alkmaar uit 1939 is daarvan vermoedelijk het eerste voorbeeld. Juist in die tijd raadde Charley hem aan de oude Hollandse meesters te bestuderen, en wellicht is zijn voorkeur voor het hoge en wijde panorama als landschapstype mede geïnspireerd door de beroemde vergezichten van Jan van Goyen en Jacob van Ruisdael. Maar de uitwerking is fundamenteel verschillend: anders dan zij koos hij voor een uitgesproken koel palet van kleuren en een bijna onwezenlijke stilte, zonder mensen.
Tijd en seizoen
Met de najaarstinten in de boom links en in de bossages rechtsonder lijkt het werk diep in het najaar (omstreeks de derde week van oktober) te zijn geschilderd.
Locatie
(met dan aan Frits David Zeiler) We kijken vanaf de eerste duinenrij richting de Bergermeerpolder. In de verte links verschijnt Alkmaar aan de horizon. In de polder staan her en der enkele stolpboerderijen.
Op basis van de vegetatie met struikheide (donkerbruin) is het vrij zeker vanaf de duinen vanaf de Verbrande Pan of noordwaarts geschilderd, waarschijnlijk vanaf het ‘gemeenteduin’ (thans PWN): een hoog duin nabij het Kijkersduin, in het toenmalig gemeentelijk natuurreservaat, gelegen achter het verlengde Slangelaantje, tussen het Jachtpad en de zgn. Donkere Hoek. Vanaf het huis van Fernhout is dat een kwartiertje lopen.
Achter de duinen liggen allereerst op de randpolders, de Damlanderpolder en de Philisteinsche Polder. Daarachter beginnen de 450 jaar geleden drooggemalen Berger- en Egmondermeer.
Over het behoud van het uitzicht ter hoogte van De Voert is door kunstenaars en natuurbeschermers rond 1951 een verwoede strijd gevoed, die eindigde met het stopzetten van duinbeplantingen met dennen. Zie de online passage hierover in Duinen en mensen Kennemerland
Pas rond 2014 is begonnen met actief kappen van het laatste aangeplante naaldhout op de heuvels. Het gemeenteduin bleef bebossing bespaard.
Natuur en landschap
Zowel de west-oost als de noord-zuid as van dit landschap is bijzonder. De zichtbare west-oost as op de voorgrond toont het hoog opgestoven ‘jonge’ duinlandschap dat hier vanaf de late middeleeuwen tot ca 1500 omhoog kwam. Daarachter ligt de voormalige strandvlakte nu de polder. Op de horizon ligt een rij ‘oude duinen’: de lijn Alkmaar-Heiloo-Limmen, die ten tijde van Fernhout een bebost aanzien had – en nog steeds heeft. Het zijn de al vanaf de bronstijd bewoonde oude duinen op een voormalige strandwal, met rond 1950 zuidelijk vooral tuinderij, naar het noorden landgoed en stad.
Opvallend zijn op de voorgrond de vele open kale plekken, kenmerkend voor de naoorlogse jaren. Het is de tijd van voor de vergrassing door luchtvervuiling en wegvallen van de graasdruk door konijnen, veroorzaakt door diverse ziektes.
Rienk Slings memoreert hier dat “het jaartal 1956 3 jaar na de uitbraak van de eerste grote Myxomatose-golf is waarbij -naar men destijds zei- meer dan 99% van alle konijnen het loodje legde. De oppervlakte kaal zand is in dat licht bezien opmerkelijk. Het zou een illustratie kunnen zijn van het voedselarme karakter van het duinzand ter plekke. De vergrassing verliep daardoor trager dan meer zuidelijk. Maar natuurlijk kan ook de artistieke vrijheid een rol spelen. Gezien het patroon van de zandplekken met overal toch veel “groen” er doorheen geweven, denk ik toch aan de eerste verklaring, waarbij we als het ware getuigen zijn van de beginnende vergrassing.”
Het algemene beeld is dat van klassiek open duin, met als typisch lokaal accent de struikheide. Wie dit landschap van zuid (vanaf Het Woud bij Wimmenum), naar noord (boerderij De Franschman bij afslag richting Bergen aan Zee) doorkruist treft in het zuiden een nog kalkrijk milieu zonder hei en vanaf ca De Voert ook struikhei: de meest duidelijke illustratie van de zgn. ‘kalkgrens’ die Europa ter hoogte van Bergen in tweeën verdeelt.
Bijzonder detail: waar Fernhout schilderde, nabij het Bergerbos, is de enige plek in het Hollandse duin waar de boskrekel de avond vult met een ijl snorrend geluid. Hier te beluisteren.
Literatuur
Nico J. Brederoo, ‘Fernhout, Edgar Richard Johannes (1912-1974)’, in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn/BWN/lemmata/bwn4/fernher [12-11-2013]
Mieke Rijnders en Aloys van der Berk, In het licht van Alassio: Edgar Fernhout neo-realist, cat. tent. Arnhem 2002-2003
Het schilderij is nu te zien in de tentoonstelling Op ’t Duin, in het Haagsch Historisch Museum to 15 september 2015. Zie ook het begeleidend boek bij de tentoonstelling Op ’t Duin met 100 gedichten en 100 duingezichten.
Een kleine aanvulling: het jaartal 1956 is 3 jaar na de uitbraak van de eerste grote Myxomatose-golf waarbij -naar men destijds zei- meer dan 99% van alle konijnen het loodje legde. De oppervlakte kaal zand is in dat licht bezien opmerkelijk. Het zou een illustratie kunnen zijn van het voedselarme karakter van het duinzand ter plekke. De vergrassing verliep daardoor trager dan meer zuidelijk. Maar natuurlijk kan ook de artistieke vrijheid een rol spelen. Gezien het patroon van de zandplekken met overal toch veel “groen” er doorheen geweven, denk ik toch aan de eerste verklaring, waarbij we als het ware getuigen zijn van de beginnende vergrassing.