Duinbeeld. Jan ten Compe(1755): Het Haagse Bos
Jan ten Compe, In het Haagse Bos, 1755, olieverf op paneel, 45,3 x 61,7 cm
Opschrift: J. ten Compe f. 1755
Den Haag, Haags Historisch Museum, inv.nr. 14-1939
Door Boudewijn Bakker & Rolf Roos
Het kunstwerk
Het Haagse Bos ligt al vijf eeuwen vlak ten noorden van het oude Den Haag, tussen de Benoorden- en de Bezuidenhoutseweg, achter de Koekamp en het Malieveld. Veel kunstenaars hebben sinds de zeventiende eeuw in het Haagse Bos getekend. In de achttiende eeuw gebeurde dat vaak voor verzamelaars van topografische kunst. Schilderijen zijn veel zeldzamer; dit is zelfs het enige geschilderde Haagse Bos uit die tijd dat nu nog bekend is. De Amsterdammer Jan ten Compe schilderde het voor zijn stadgenoot de verzamelaar Pieter Willemsz Calkoen. Ten Compe was opgeleid als behangselschilder, maar hij heeft zich al vroeg toegelegd op de topografie. Daarbij liet hij zich inspireren door de zeventiende-eeuwse meesters Gerrit Berckheyde en Jan van der Heyden (zie duinbeeld Het landgoed Elswout (ca 1660)). Hij gold als een van de beste schilders van zijn tijd. In de jaren 1745-1755 werkte hij vaak in Den Haag.
De veilingcatalogus van 1781 schrijft over Het Haagsche Bosch onder andere: ‘het geboomte is los en fraay, en natuurlyk van koleur’, en [het is] ‘met heeren en dames […] eigenaartig gestoffeerd en zeer uitvoerig geschilderd.’ En over de pendant, Een weg naar Scheveningen: ‘de verscheidenheid van geboomte en kruiden, zyn hier in wel waargenoomen, […] en het is in alles uitvoerig en meesterlyk behandeld.’ Deze beschrijving geeft mooi aan wat Ten Compes publiek in zijn kunst en kennelijk ook in het onderwerp zelf waardeerde, met name veel variatie in elk opzicht en een nauwkeurige observatie en gedetailleerde weergave van de natuur. Interessant is met name de verscheidenheid van bodem en vegetatie: een rechte wandelweg met meest deftige Hagenaars en opzij daarvan een soort picknickplek in een duinachtig geaccidenteerd terrein met een poel op de voorgrond, begroeide en onbegroeide stukken zandgrond, en verschillende soorten zeer precies geschilderde planten, struiken en bomen.
Uur en seizoen
Het is het begin van de zomer en het moment is midden op de dag.
De locatie
Het achttiende-eeuwse bosbeeld was mede het gevolg van de functie van het bos als jachtterrein voor de Hollandse graven en later de Habsburgers en de Oranjes (dit eindigde pas na de zeventiende eeuw) en van het eeuwenlange bosbouwkundig gebruik waarbij o.a. eiken werden geoogst als timmer- en brandhout. Omstreeks 1500 was nog sprake van ‘de wildernisse van den Haghenhout’. Het bos werd door de eigenaren eeuwenlang met opzet onbebouwd gelaten maar wel met zorg onderhouden, bevolkt met allerhande wild en beplant met verschillende soorten bomen, waaronder steeds ook eiken en beuken.
Het bestond uit een hoge en duinachtige zandstrook op de ‘oude duinen’ en daarnaast een lage veenachtige strook aan de landzijde. Al vroeg is men begonnen de veelal kale duinen af te graven en met dit zand de uitgeveende lage delen op te vullen, zodat het bos landschappelijk gezien meer een eenheid werd. Maar het eigenlijke bos was toch vooral aan de hoge duinzoom te vinden, zoals een kaart uit 1786 laat zien. Het lage deel (beneden op de kaart) met het zeventiende-eeuwse Huis Ten Bosch bestaat aan de zuidoostzijde (links op de kaart) uit deels nog zeer natte weilanden en plantages (pas in de 19de eeuw is het waterpeil van het bos losgemaakt van dat van Delfland). We zijn hier kennelijk in het hoge en nog steeds duinachtige deel, bij een van de lange lanen die het bos in de lengte doorsneden. Het lagere deel bleef ook na de verhoging van het waterpeil heel vochtig en weinig boomrijk. Hier zijn in de negentiende eeuw de grote vijvers aangelegd.
G. van der Linden, Het s’ Haagsch Bosch, 1786, pen in bruin, 61 x 99 cm (detail; het noorden is boven). Den Haag, Haags Gemeentearchief, ident.nr z.gr. 0601.
In de zeventiende eeuw lagen er nog steeds grote onbegroeide stukken duin tegen het beboste deel aan, zoals de ets met jagers door Roelant Roghman (uit een serie van zes over het Haagse Bos) laat zien. Waarschijnlijk zijn we hier in de buurt van de Benoordenhoutseweg (ook Ten Compe, hoewel een eeuw later, suggereert dat links buiten beeld een veel opener duinterrein begint).
Roelant Roghman, Duinen bij het Haagse Bos, ets, uit de reeks Verscheijde ghesichten in ’t Haechsche Bos, 1640-1650, 20,6 x 26,1 cm. Amsterdam, Rijksmuseum, inv.nr. RP-P-OB-4287X
Ook Roghmans tijdgenoot Jan de Bisschop, een Haagse advocaat en briljant amateurtekenaar, had duidelijk oog voor de ruige kanten van het bos, dat in zijn tijd nog steeds voornamelijk als jachtgebied fungeerde.
Jan de Bisschop, Een pad in het Haagse Bos, 1660, pen in bruin, penseel in bruin en grijs, 9,4 x 15,8 cm (???). Den Haag, Haags Gemeentearchief, ident.nr. kl. A 211
In de tweede helft van de zeventiende eeuw werd het bos steeds ruimer opengesteld voor Haagse burgers, terwijl het zich tegelijkertijd langzaamaan ontwikkelde van jachtbos tot wandelpark. Op het schilderij van Ten Compe is die transformatie voltooid.
Natuur en landschap
Wat toont het schilderij? We zien een bosrijk gebied met laag reliefrijker stuk (links op de voorgrond) en ook mogelijk een wat hoger terreindeel, aan de overzijde van het pad dat het bos in voert. Het gaat om lage duinen, conform het landschap (duizenden jaren oude, afgevlakte en vaak ook vergraven duinen).
De bomen zijn duidelijk eiken en wel relatief jonge, dunne bomen. Alleen aan de overkant van het pad schemeren dikkere bomen door, die ook beuken zouden kunnen zijn. De dunne eikjes net achter het kleurig geklede groepje centraal in het werk lijken op rommelige rijtjes te staan. Mogelijk een voorbeeld van een eikenbezaaiing: een manier om bosaanplant op open plekken weer te stimuleren. De relatieve jeugd van de bomen lijkt een weerspiegeling van de houtexploitatie. De ijle staande hoge bomen zijn mogelijk een restant van een kapvlakte, enkele jaren na het uitkappen van de dikkere bomen die geoogst zijn. Het zijn de ‘overstaanders’ die over 40-50 jaar aan de beurt zijn om te kappen.
Hoewel de natuurlijke begroeiing met fijne streken gedetailleerd lijkt, zijn herkenbare soorten bij dit bostype op oudere, zure grond (b.v. varens) niet als zodanig herkenbaar. Alleen een tak met bruine eikenbladeren midden op de voorgrond is evident.
De vrij kolossale rozetplant rechts onder in de schaduw heeft het blad van een distel, maar welke soort is niet te zien. Voor de schrale bosgrond is de begroeiing relatief weelderig, wat correspondeert met het idee van een opengekapt bosdeel. Maar echte kapvlakteplanten (vingerhoedskruid, wilgenbosjes, boskruiskruid) zijn niet herkenbaar aanwezig.
Literatuur
Charles Dumas, Haagse stadsgezichten 1550-1800. Topografische schilderijen van het Haags Historisch Museum, Zwolle 1991, p. 138-139, 177-186
J. Kuyper, ‘Het Haagsche Bosch’, in Haagsch Jaarboekje (1897), p. 270-312
F.B. Löhnis, Het Haagsche Bosch, Den Haag 1898
Online:
Esther Vogelaar (2012): Bosgeschiedenis van het Oude Duinlandschap in politiek, sociaal en economisch perspectief; MSc thesis Bos- en natuurbeheer Leerstoelgroep Bos- en natuurbeleid FNP – 80436 WUR
Bosgeschiedenis oude duinen.