Dwars door de duinen van landgoed Voorlinden
Aletta de Ruiter
Overgenomen uit Haagwinde 2010-04
Een wandeling door de Zuid-Hollandse duinen lijkt zo gewoon. Het is per slot van rekening toch onze voortuin? We klimmen op een duintop, waaien er lekker uit, genieten van de vogels, hollen met de kinderen of de hond en gaan moe, maar tevreden weer naar huis. Maar heeft u het landschap van de duinen wel eens goed bekeken? En wist u dat daar een heel verhaal achter zit?
Een wandeling door het landgoed Voorlinden in Wassenaar geeft een goede mogelijkheid om op korte afstand dwars door de geschiedenis van het duinlandschap te kruisen. De oprijlaan start tussen twee pilasters naast de portierswoning aan de Buurtweg. Die weg ligt zelf nog op de strandwal van Wassenaar, maar direct achter de ingang lopen we een veenweidegebied in. Hier treffen we een ondiepe strandvlakte waarop veenmoeras is ontstaan. Om dat moeras geschikt te maken als weiland groeven onze middeleeuwse voorouders met de hand een veenwetering en dwarssloten. Die verkaveling ligt er heden ten dagen nog net zo bij. Op Voorlinden is het eind van de veenwetering vergraven tot kronkelende vijver. Zo’n waterpartij diende ‘s winters als ijsleverancier. Meestal stond er een ijskelder in de buurt, waar de ijsbrokken tot ver in de zomer bewaard werden. De primitieve voorloper van de ijskast.
Voorlinden komt als landgoed al in 1584 in de boeken voor. Het is dan nog een welvarende boerderij. Pas toen aan het begin van de 19e eeuw de romantische tuinmode uit Engeland overwaaide ontstond de typische landgoedstijl die we nu nog overal terugvinden. Uit die tijd dateert de vijver. Dankzij de natuurlijke oevers huizen er veel watervogels en gezien de aanwezigheid van broedende ijsvogels zit er ook voldoende vis in de vijver.
De oprijlaan wordt geflankeerd door beuken. Die wortelen dwars door het veen op de onderliggende zandbodem, maar iets meer naar links staat een rijtje elzen die het juist moeten hebben van de vochtige veenbodem. In de winter is dit een dorado voor meesachtigen. die zich tegoed doen aan het zaad in de elzenproppen. Na ca 250 meter klimt de laan iets omhoog en komen we op drogere grond. Hier ligt een zandtong tussen de weilanden die de eigenaren slim hebben benut voor de oprijlaan. Die was vroeger natuurlijk niet geasfalteerd en een karrespoor op zand is heel wat comfortabeler dan een pad door het veen. In het voorjaar komen we hier de eerste stinzenplanten tegen zoals bosanemoon, vingerhelmbloem, boshyacint en narcissen.
Links van Voorlinden liggen de sportvelden van de Roggewoning. Ook daar lag vroeger een boerenbedrijf en de naam doet al vermoeden welk gewas er geteeld werd. Om die rogge kans van slagen te geven heeft men in de negentiende eeuw de velden aan de duinvoet afgegraven en geëgaliseerd tot vlak boven de grondwaterstand. Dat is op Voorlinden niet gebeurd en daarom zit er nu een hoogteverschil van enkele meters tussen de twee percelen.
De oprijlaan maakt een bocht naar links om door te zetten in een boog naar rechts. Halverwege krijgen we zicht op het enorme landhuis dat hier pas staat sinds 1912. De architectuur is Engels en zeer afwijkend van het traditionele witgepleisterde landhuis dat eeuwenlang het domicilie van de eigenaren was.
De laan loopt onder aan de duinvoet door als werkpad naar de bijgebouwen, een wagenschuur en twee cottages. Op Voorlinden worden nu nog wat paarden gehouden, het huis werd tot kort geleden gebruikt als opleidingscentrum van de KPN, maar is nu verhuurd als luxe partycentrum.
Ongemerkt loopt de weg iets omhoog en zijn we weer op een strandwal terecht gekomen. Het ritme van het landschap gaat opvallen. Strandwallen met bospercelen worden afgewisseld met veenweidegebieden. Dit patroon herhaalt zich enkele malen vanaf Voorburg tot de kustduinen.
Als we door het binnenduinbos van de strandwal lopen, kruisen we een laatste sloot. Het is de kwelsloot waarin het uitzakwater uit de hoger gelegen jonge duinen wordt opgevangen. Het bos erachter heeft hoge oude bomen. Beuken, eiken en berken wisselen elkaar af. In de onderbegroeiing staat hulst, die kan goed tegen de schaduw. Klimop is ook zo’n schaduwplant en hier zien we hem zowel kruipend op de grond als klimmend in de bomen; een teken dat de bodem nog redelijk voedselrijk is. Verder staan er veel varens. De grond is vrij vlak en bedekt met een dikke strooisellaag van afgevallen blad. Dit is kenmerkend voor een strandwallenbos. De bladeren verteren slecht omdat de bodem geen kalk meer bevat. Die is in de loop der eeuwen uitgeloogd door de lichtzure neerslag die altijd in regenwater zit. De vegetatie die we hier aantreffen verdraagt dan ook een zuurdere bodem. We treffen op de strandwal geen specifieke duinsoorten.
En dan gaat het pad opeens steil omhoog en beginnen de jonge duinen. Aan de beschutte boskant staat er nog veel bos op de helling, maar wie goed oplet, merkt op dat er ook andere soorten staan. De eik houdt stand, maar groeit hier kronkeliger dan in het oude duinbos, De beuk blijft achter en de esdoorn neemt toe. In de onderbegroeing verschijnt vlier en lijsterbes. Er zijn maar weinig gebieden waar het jonge duin zo duidelijk en nog zichtbaar over de strandwal heenloopt. Op de meeste grensgebieden is de duinvoet afgegraven en is de geleidelijke overgang verdwenen. Op Voorlinden kunnen we die grens langs het gehele duinbos volgen. Het is een licht slingerende lijn die in het zuiden meer landinwaarts ligt en richting noorden langzaam naar de kust afbuigt.
Eenmaal boven aan de helling is het contrast groot. Waar het bos ophoudt, ligt kort duingras en een stuifkuil met kaal zand. Pas verderop staan weer opgaande struiken en boompjes, maar veel kleiner en duidelijk onder invloed van de elementen. Alle takken wijzen, gedwongen door de striemende westenwind die over de vlakte komt aanstormen, naar het oosten.
Het gras wordt kortgehouden door de konijnen en reeën, de stuifkuil krijgt van de wind geen kans om dicht te groeien. Kortom de dynamiek spat van het landschap af.
Dit zijn de kalkrijke jonge duinen waar kardinaalsmuts, sleedoorn, duindoorn, duinroos, kamperfoelie, vlier, bosrank, teunisbloem, toorts en meidoorn elkaar om een plekje beconcurreren. Ook de soortenrijkdom in het gras valt op. Op de bodem geen dikke laag van bladeren, maar wel overal bodembedekkers met mossen en korstmossen, behalve daar waar de wind het zand doet stuiven. Dit duingrasland is typisch voor het habitattype grijze duinen, waar we in Nederland erg zuinig op moeten zijn. De typering grijs duin is eigenlijk vreemd gekozen, je zou eigenlijk moeten praten over bloemrijke duingraslanden. Tijdens mijn bezoek echter deed het duin zijn naam eer aan. Op 28 november hing de eerste vorst in de lucht en lag er een lichte rijplaag over alle struiken en kruiden. Nog onbekend met de sneeuwlaag die er een week later zou liggen, genoot ik van mijn eerste winterse duinwandeling van dit jaar.