Een halve eeuw Rita’s Duin bij Oosterend
Rita Ketner-Oostra
Naar slechts weinigen wordt een duin vernoemd. En als we al een persoonsnaam in het duinlandschap vinden, weten we meestal niet wie er achter zat. Lakemansvlak, Frederiksveld, Niels Blink. We hebben er geen idee meer van wie dat waren. Soms is een plek naar een overleden boswachter genoemd. Of een oude Heilige: Albertdal, of een edelman: Aelbrechtsberg. De meeste persoonsnamen in het duin zijn van vroegere boeren die er een landje hadden, van stuifdijkaanleggers of helmplanters. Jan Dirk z’n Dal, Kees Dekkershok etc. Biologen halen zelden de eeuwigheid van een vernoeming in de natuur. Maar er is een uitzondering: Rita’s Duin op Terschelling. Bijgaand een primeur: het verhaal van Rita zelf. Ze onderzocht het duin een halve eeuw, vanaf 1966. Hieronder haar relaas met eigen foto’s (tenzij anders aangegeven). Zoom in op de kaart en kijk mee met Rita naar de flora van dit landschap. Hoe een ogenschijnlijk tamelijk saai duintje op een ‘schoon’ waddeneiland onder de voet werd gelopen door luchtvervuiling en brand, en waarna graafwerk en ‘overpoedering’ weer tot een nieuwe situatie leidde. (red.).
Het begon in 1966
In de duinen ten noorden van Oosterend op Terschelling lag vroeger het biologisch onderzoeksstation Schellingerland 1, een voormalige Duitse namaakboerderij bij het bunkercomplex de Oostbatterij. Met andere studenten bracht ik daar in 1966 een vrolijke zomer door. Mijn afstudeeropdracht ging uit van het Instituut voor Systematische Plantkunde van de Universiteit Utrecht. In die tijd zonder computer bracht je voor het praktische werk minstens zes weken in ‘het veld’ door. Niet geklaagd: het strand was vlakbij. En mijn zus en vriendinnen mochten komen logeren.

Rechts de auteur, die in 1968 uitleg geeft aan studente Hanneke Baretta-Bekker. Foto Han Klein
Mijn opdracht was om van de droge duinen de korstmosvegetatie te beschrijven. Het ging om de op de grond groeiende soorten. Ik begon op een vlakbij het biologisch station gelegen groot loopduin. Zulke grote van elkaar gescheiden duinen zijn typerend voor oostelijk Terschelling. Wouter van Dieren beschreef in de 1930-er jaren het Terschellingse duinlandschap 2.. Grote onbegroeide loopduinen verplaatsten zich vroeger met de wind mee. Tot er eind 19e eeuw van de Staat geld voor helmbeplanting kwam die door de bevolking zelf werden uitgevoerd. Het vlakbij gelegen Jan Thijssensduin werd bijvoorbeeld door het gezin van Jan Thijssen met helm beplant.
Op de top van mijn 20 meter hoge onderzoeksduin staat ook in 2017 nog een betonnen paal met de letters R en D, van de RijksDriehoek-meting. Deze zijn later door mijn medestudenten gebruikt voor Rita’s Duin. Door de beheerder van het Biologische station George Visser kwam die naam weer terecht in het boek van Arjen Kok over Terschellingse veldnamen 3.

De kop van de paal van de RijksDriehoeksmeting. De paal in langzaam in de bodem opgenomen (door overstuiving?). Er resteert een ’tegel’ met R D is nog aangetroffen in 2017.
Op de 80 meter lange glooiende westhelling van mijn duin en op de veel kortere en steilere zuidhelling begon ik met stokken en touwen grote vierkanten van 4 bij 4 meter uit te zetten. Voor elk vlak schatte ik de hoeveelheid kaal zand, de groene planten, de mossen en korstmossen. Van die laatste beschreef ik de korstvormige soorten en de vele soorten Cladonia’s (rendiermossen NB geen mossen maar korstmossen). Op een ondergrond van kleine blaadjes ontwikkelen zich bekerjes en staafjes. Deze pionier-soorten op het kale zand zijn typerend voor het open kalkarme duinzand in het Waddengebied. De rendiermossen komen later in de vegetatie en hechten zich aan plantenresten.

Kortsmosrijke vegetatie. De polletjes zijn buntgras. 1966

Muurpeper en vals rendiermos
Na te zijn afgestudeerd op dit onderzoek kwam ik vanaf 1967 tot herfst 1972 opnieuw naar Terschelling, maar nu als medewerker van de eerder genoemde afdeling Vegetatiekunde. Het onderzoek werd uitgebreid naar de korstmosrijke duinvegetatie over het hele eiland. Ook begeleidde ik studenten die op de Waddeneilanden het vak vegetatiekunde kwamen doen. ’s Winters ging ik een week per maand naar Utrecht om hen bij het uitwerken van de veldgegevens te assisteren. Ik woonde namelijk sinds 1969 op Terschelling nadat ik was getrouwd met mijn vriend Pieter Ketner. Hij was als ecoloog aangesteld voor het IBP (Internationaal Biologische Programma) op Terschelling.
Onderzoek naar vergrassing op Rita’s duin in 1990
Vanaf 1975 waren de kalkrijke duinen aan de Nederlandse kust en ook de kalkarme duinen op de Waddeneilanden aan het veranderen in een golvende zee van grassen. Men nam aan dat stikstofrijke stoffen afkomstig van de toegenomen landbouw en verkeer de natuurlijke vegetaties beïnvloeden. Landelijk kwam onderzoek tot stand over ‘Zure regen’ en over ‘Stikstofneerslag via de atmosfeer’. Tijdens zomervakanties op Terschelling viel me al op dat de duinen er zo anders uitzagen dan in 1966. Ook de duinterreinen ver van de zeereep waren volledig bedekt met wuivende helm, zandzegge en duinriet. Mossen overheersten waar vroeger korstmossen groeiden. Eén daarvan was het in Nederland nieuw-ingekomen mos grijs kronkelsteeltje (een zgn. neofyt). Dit ook wel ‘tankmos’ genoemde mos had zich in het binnenland massaal op open zand gevestigd. Maar ook in de kustduinen was deze soort geleidelijk binnengedrongen.
In 1990 vroeg Ger Londo van het RIN (Rijksinstituut voor Natuurbeheer, nu Alterra) mij hoe het er met de korstmossen op Terschelling voorstond. Eind 1980-er jaren was namelijk mijn vroegere werk over de korstmossen op Terschelling uitgegeven als RIN-Rapport. Toen pas? Dat kwam omdat ons gezin een aantal jaren in het buitenland was geweest. In de zomer van 1990 heb ik toen het onderzoek uit 1966 herhaald. Mijn beschrijvende werk uit 1966 ging de basis vormen voor dit toegepaste onderzoek.

Westhelling in 1966 en met vergrassing in 1990
Op Rita’s duin heb ik vanuit een vast punt weer een groot aantal vierkanten ingemeten en de schattingen herhaald van het % kaal zand, groene planten, mossen en korstmossen. En ook om welke soorten het ging. Mijn kennis van de Cladonia’s liet ik van toen af aan controleren door de korstmossenexpert André Aptroot. Zo kon zichtbaar gemaakt worden wat er in 25 jaar veranderd was 4. Van belang daarbij is dat dit duin ver weg is van de dorpen en er geen invloed van toeristen waarneembaar was. De conclusie was: het pionier-gras buntgras was praktisch verdwenen en de totale bedekking van helm en zandzegge was toegenomen tot 80% (zie boven). Maar vooral de achteruitgang van de korstmossen op de westhelling was spectaculair: van 50% naar 3%. En in de moslaag groeide vooral de indringer grijs kronkelsteeltje (25%). Ook hier werd als oorzaak van deze veranderingen de landelijk sterk toegenomen stikstofneerslag aangenomen. Annemieke Kooijman met studenten van de Universiteit van Amsterdam deed daarvoor bodemonderzoek op Terschelling. Zij bewezen dat de stikstofneerslag vooral een enorm effect had op het uiterst voedselarme duinzand in het Waddengebied. 5 Vanaf 1991 was dit onderzoek onderdeel van het herstelprogramma EffectGerichte Maatregelen tegen verzuring en eutrofiëring van de droge duinen (EGM).
In de 1990-er jaren heb ik opnieuw de droge duinvegetatie over het hele eiland beschreven. Vergelijking met de vegetatie-opnamen uit de ’60-er jaren hebben de veranderingen zichtbaar gemaakt. Mijn oude en nieuwe opnamen zijn samengevoegd met het computer programma TURBOVEG. De ontwerper daarvan bij Alterra, Stephan Hennekens, hielp mij daarbij, evenals Karle Sýkora van Wageningen Universiteit. Het resultaat was een vegetatiekundige artikel over de grote veranderingen in de kalkarme duinen en de mogelijkheden van beheer. 6
Door de inzet van Hans Boll van Staatsbosbeheer Fryslân kwam in 1995 het groene licht om een groot MONITOR-programma voor vegetatie en bodem van de Terschellingse droge duinen op te zetten. Het doel was om de teruggang van de biodiversiteit te volgen, vooral het effect van vergrassing en vermossing op de korstmossen. Van west naar oost heb ik proefvlakken uitgezet: voor een deel in nog niet vergraste situaties. Maar ook in de jongste duintjes bij paal 26 waar ik korstmossen als pioniers verwachtte.
Bovendien werden in een aantal terreinen beheer-experimenten ingezet zoals het plaggen van het mos grijs kronkelsteeltje. In proefvlakken niet ver van de zeereep werd de invloed van overstuiving op de vegetatie gevolgd. Het hieronder volgende onderzoek na brand ging er ook deel van uit maken.
Onderzoek na brand op Rita’s duin (1993-2001)
In het vroege voorjaar van 1993 leek een telefoontje van Harry Horn (destijds hoofd van Staatsbosbeheer op Terschelling) eerst alarmerend. Mijn vergraste duin was volkomen afgebrand bij een duinbrand. Een jongen had in de zeereep met een aansteker gespeeld. Door een sterke landinwaartse wind had de sterk verdroogde vegetatie vlam gevat en mijn duin bleek niet meer te redden.

De westhelling van het in maart 1993 afgebrande Rita’s Duin. (Foto Maaike Veer)

Dezelfde helling 3 maanden na de brand met opnieuw helm en zandzegge.
Opnieuw heb ik die zomer een groot aantal van aaneengesloten vierkanten ingemeten en beschreven. Er werden in totaal 52 vierkanten gevolgd, namelijk in de lengte 26 vierkanten van 4 meter lang en in de breedte twee vierkanten breed. De nieuwe factor was: de hoeveelheid as per vierkant. Om de verandering in soorten te volgen werden ook kleinere proefvlakken gevolgd.
Vervolgens ben ik zeven zomers naar Terschelling gegaan en heb de beschrijvingen herhaald. Dat was steeds in dezelfde periode van de voorzomer om ongeveer dezelfde ontwikkeling van de grassen en de overige groene planten aan te treffen. Mijn dochters vonden het nogal verdacht dat ik altijd in juni tijdens het culturele festival Oerol op Terschelling moest zijn. Ja inderdaad, ik heb er veel try-outs en avondvoorstellingen kunnen meemaken. De eerste jaren verbleef ik op het Biologische Station dat in 1993 naar Midsland was verhuisd. Maar toen dat het basiskantoor voor Oerol werd, mocht ik logeren bij onze vrienden Martha en Sil Roos in Lies.
Maar of het afbranden van vergraste duinen weer kaal zand met korstmossen kan terugbrengen? Niet dus. Terwijl de as en het kale zand geleidelijk verdwenen werd het duin al weer snel bedekt met een zee van grassen. Eerst verschenen er de typische mossen na brand, zoals purpersteeltje en later vestigde zich opnieuw grijs kronkelsteeltje. Met hulp van Karle Sýkora en Marianne van de Peijl zijn de oude en nieuwe gegevens statistisch bewerkt, met als resultaat een artikel over het effect van brand. 7
Mijn advies is om na brand de duingrond zo kaal mogelijk te maken. Het minder zure onderliggende zand kan dan weer gaan stuiven. Buntgras en korstmossen krijgen dan een kans zich te vestigen. Eenzelfde conclusie kwam uit de monitoring van de proefvlakken tussen Hoorn en Oosterend. Overstuiving met zand houdt daar de biodiversiteit in stand.
Onderzoek van begrazing op Rita’s duin (2002-2013)
Een nieuw tijdperk brak aan: hoe kunnen de duinen ‘verjongd’ worden of minstens hun soortenrijkdom aan planten behouden? Sinds 1998 was ik lid van het OBN-deskundigenteam ‘Droge duinen en stuifzanden’ waar veel mogelijkheden tot verjonging van de duinen revue passeerden. We keken vooral ook naar betaalbaarheid, waarbij begrazing de minst kostbare bleek. Ook op Terschelling werd daartoe in 2002 overgegaan. Staatsbosbeheer maakte in de vergraste duinen ten oosten van de Badweg van Oosterend een begrazingseenheid met paarden en koeien.
Ook Rita’s Duin viel binnen zo’n begrazingsgebied. Om toch mijn langdurige onderzoek te kunnen voortzetten werd een gedeelte van de westhelling afgebakend met prikkeldraad.
Binnen deze omheining van 16 bij ruim 70 meter viel een deel van de oorspronkelijke vierkanten die voor het brandonderzoek in gebruik waren. Daar werd dus de invloed van begrazing uitgesloten. Ten noorden ervan werd een reeks aaneengesloten vierkanten ingemeten om de invloed van de begrazing zichtbaar te maken.
Publiek! Het opnemen van de gegevens en ook die van de kleinere proefvlakken deed ik nu minder vaak dan tijdens het brandonderzoek. Was het in 2005 of 2010? Een achttal nieuwsgierige paarden kwam aanhollen. Ik zat binnen de omheining maar mijn rugzak met brood lag er buiten. Tot mijn schrik roken de paarden dat en begonnen er aan te rukken….brood in plastic, niet goed dus. Dus ik kroop bliksemsnel onder het draad door en begon tegen de paarden te roepen. Ja, met dezelfde woorden of het stoute kinderen waren: ”Niet doen, pas op!!” Gelukkig hielp dat en in galop vertrokken ze.
Verandering in de milieuomstandigheden
Na enkele jaren bleek er vanaf het strand en de voorduinen enorm veel vers zand te verstuiven. Dit was het resultaat van het dynamisch kustbeheer door Rijkswaterstaat. Sinds 2010 vond er zandsuppletie voor de kust tussen Hoorn en Oosterend plaats en werden de duinen niet meer met helm beplant 8. Dit instuivende zwak kalkhoudende zand (0,6% CaCO3) werd een extra milieufactor, zowel binnen als buiten de omheining. Alle proefvlakken werden rijker aan korstmossen (11 soorten in totaal). Sommige soorten zijn kenmerkend voor zwak basische of neutrale bodem (gewoon schildmos, zomersneeuw en vals rendiermos). Andere soorten zoals open rendiermos voor meer zure bodem; zie de soortenlijst in het (korst)mossentijdschrift Buxbaumiella). 9

Omheining op de westhelling in 2013. Vanuit de voorduinen instuivend zwak kalkhoudend zand.

Centraal vals rendiermos (donkergrijs) is kenmerkend voor zwak basisch zand; er boven: open rendiermos (lichtgrijs) en gewoon klauwtjesmos, beide voor zwak zure bodem.
In alle vierkanten ontwikkelden zich ook veel mossen. Door het instuivende zand en de zilte zeewind was het ‘tankmos’ grotendeels afgestorven. Het zandhaarmos ontwikkelde zich daarna en ook gewoon klauwtjesmos. Dit lijkt een normale vegetatieontwikkeling in de droge duinen. Er was ook wel invloed van konijnen maar de hoeveelheid konijnen wisselde nogal door de jaren heen. Door hun gegraaf ontstonden er open plekken wat weer gunstig was voor de bloemplanten waaronder duinviooltjes.
Maar helm en zandzegge nemen duidelijk af door begrazing. Dit was de conclusie bij de afsluiting van het project in 2013. Binnen de omheining stond namelijk veel vitale helm. Dit was in 2017 nog duidelijker te zien.

Veel helm binnen de omheining in 2017.
Waar ging het mij uiteindelijk om?
De invloed van stikstof bleek in de 1990-er jaren zo schrikbarend dat ook in de landelijk politiek de bakens verzet werden. Projecten van het Overlevingsplan Bos en Natuur (OBN) kwamen van de grond om de biodiversiteit in Nederland te waarborgen. Als onderzoeker wilde ik mijn steentje daaraan bijdragen. Mijn opleiding in de vegetatiekunde gaf mij die kans. Mijn interesse en kennis van de korstmossen kwam goed van pas omdat korstmossen uitstekende indicatoren zijn voor veranderingen in het milieu. In het voorgaande noemde ik de inspirerende mensen waardoor ik aan de slag kon. Maar helaas: de invloed van stikstof op de natuur is nog steeds groot, minstens zo groot als in de 1990-er jaren. Het vermogen van de natuur tot herstel wordt echter zichtbaar bij goed beheer.
rita.ketner.oostra@gmail.com maart 2018
Literatuur
1 De geschiedenis van dit biologisch station is te vinden bij: Van der Maarel, E., Sterk, A.A., Lensink, B.M. en Freijsen, A.H.J. 2011. De Stichting Wetenschappelijk Duinonderzoek. Het Nederlandse duinonderzoek in historisch en internationaal perspectief. KNNV Uitgeverij, Zeist.
2 Van Dieren, J.W. 1934. Organogene Duenenbildung. Proefschrift Universiteit Amsterdam
3 Kok, A. 2009. Aastermiede & Wachthuusplak. Veldnamen op Terschelling in duin en polder. Uitg. Van Gorkum, Assen.
4 Ketner-Oostra, R. 1993. Buntgrasduin op Terschelling na 25 jaar weer onderzocht. De Levende Natuur 94 (1): 10-17.
5 Kooijman, A.M., A. van Hinsberg, H. Noordijk, M. van Til & C. Cusell, 2010. Stikstofdepositie in kalkrijke en kalkarme duinen: gaat het wel zo goed? De Levende Natuur 111 (4): 166-170.
6 Ketner-Oostra, R. & K.V. Sýkora, 2000. Vegetation succession and lichen diversity on dry coastal calcium-poor dunes and the impact of management experiments. J. Coastal Conservation 6: 191-206.
7 Ketner-Oostra, R., van der Peijl, M.J. & Sýkora, K.V. 2006. Restoration of lichen diversity in grass-dominated vegetation of coastal dunes after wildfire. J. Veg. Science 17: 147-156.
8 Ketner-Oostra, R. & K.V. Sýkora, 2012. Effect van overstuiving op korstmosrijke duinen op Terschelling. De Levende Natuur 113 (4): 167-173.
9 Ketner-Oostra, R. 2014. Herstel van korstmosrijke duinen op Terschelling door beheersingrepen. Buxbaumiella 99:1-13.
4, 5, 8 en 9 te downloaden: www.natuurtijdschriften.nl
6 en 7 staan als artikelen in mijn proefschrift als Hoofdstuk 2 en 4. Dit is te downloaden: www.primolibrary-wur.nl/Library Catalogue. Vervolgens via Search: edepot.wur.nl 18487
Met plezier gelezen. De groeten aan Pieter.
Mijn grote waardering voor dit grondige overzicht van ecologische gebeurtenissen op “mijn” Terschelling waar ik op de Boschplaat onderzoek deed enige jaren voordat jij en Pieter op het eiland begonnen. Mocht je mij iets kunnen vertellen over veranderingen op de Boschplaat dan houd ik me aanbevolen.
vr. gr. Nol Freijsen
Wat een mooi artikel. Het komt me allemaal zo bekend voor: 1970, alsof het nog maar enkele jaren geleden is dat ik een van je studenten mocht zijn. Wij hebben toen die naam bedacht ja : Rita’s duin, waar ik zoveel maanden de zeemeermin op jouw duin mocht spelen voor de langs rijdende huifkarren !