Haagse Beek, speelbal van menselijk ingrijpen (deel 2)
Overgenomen uit: Haagwinde 2010-02
Zoals Londenaren trots zijn op de Thames en Parisiens op hun Seine, voelen Hagenaars zich thuis bij hun Haagse Beek. Maar de mythe van die waterstroom als meanderend beekje moet soms wat worden bijgesteld. De Haagse Beek is mensenwerk en blijft maar met moeite gevuld met water. In de loop der geschiedenis is er dan ook heel wat afgesold met De Beek.
In een vorige aflevering van Haagwinde is de geologische oorsprong van het waterstroompje al ter sprake gekomen. De Beek ontstond op het moment dat de graven van Holland in de 13e eeuw de duinrellen in het Segbroek gingen aftappen ten behoeve van een gevulde slotgracht rondom het Binnenhof. Daarvoor moest ook een kanaal door de duinen en de stad worden gegraven. Tussen Segbroek en Hofvijver ligt immers nog een uitloper van de jonge duinen (nu Zorgvliet) en ook de oude strandwal van de Laan van Meerdervoort. Die barrière kon in de dertiende eeuw uitsluitend met behulp van een schop worden geslecht.

18e Eeuws landschap
Zicht op Den Haag vanuit Het Kleine Veentje
Het Segbroek lag een duinrij verder,
maar was vergelijkbaar.
Aquarel van B.J. van Hove
In de Middeleeuwen
Het nut van een waterafvoer uit het Segbroek was tweeledig. Het Hof kreeg schoon duinwater en het veen van Segbroek werd geschikt als weidegebied. Om de watertoevoer te stimuleren werden dwarssloten gegraven. Het veen werd daardoor droger en er ontstond compactere veengrond. Maar die ontwatering had ook een nadeel. Veengrond bestaat namelijk uit plantenresten die langzaam verteren zodra er zuurstof bijkomt. De drooggelegde weilanden kwamen door bodemdaling dus steeds lager te liggen en in de loop der tijd kon het water vanwege het hoogteverschil niet meer uit het Segbroek wegstromen. Om het water toch richting Binnenhof te kunnen afvoeren, zat er niets anders op dan ook de bedding in het duin te verlagen. Opnieuw moest de schop er aan te pas komen. Dat proces heeft zich tussen de dertiende en zeventiende eeuw een flink aantal keren herhaald, waarbij de waterloop vaak naar een andere lage plek werd verlegd. Er was geen sprake van een lieflijke waterstroom. De Beek was niet meer dan een gegraven afvoersloot die gevuld werd door afstromend kwelwater uit de duinen. Het keur van Delfland schreef de maat voor: 10 voet breed en 3 voet diep (3m x 0,9m). Om de afvoer van het water te stimuleren werden er allerlei kunstgrepen uitgevoerd. Vooral in het natte Westerkwartier van Segbroek probeerden de boeren door middel van molentjes hun land droog te malen. Om die aan te mogen leggen, moest er toestemming zijn van het Hoogheemraadschap van Delfland. In het archief vinden we naast de aanvragen ook heel wat bezwaren van ingelanden die protesteerden tegen de molen van de buren omdat ze dan zelf kans liepen op natte voeten.
Gouden eeuw
In de Gouden 17e eeuw werd het drukker langs de Haagse Beek. Welvarende Hagenaars die in de zomer de drukte en stank van de stad wilden ontvluchten, kochten een stuk land en stichtten een buitenplaats of landgoed. Ook langs de Beek op de grens van zand en veen ontstonden grote en kleine landgoederen. Met de loop van het water mee troffen we Meer en Bosch, Houtrust, Valkenbosch, Sorgvliet, Buitenrust en Rustburg. Er tussenin lag een veelvoud aan boerderijen met illustere namen als Wijndaelderswoning, Clooterswoning, De Wildhoef, Bosch en Daal, Berg en Dal, Hanenburg en Kranenburg. Alhoewel het klassenverschil groot was, hadden de bewoners een ding gemeen. Ze betrokken hun watervoorziening allemaal uit de Beek. Aan dit deel van de Beek werd de kwaliteit van het water zeer gewaardeerd hetgeen tot uitdrukking komt in het bovenstaande gedichtje van Jacob Cats, de eigenaar van landgoed Sorghvliet.
Cats gebruikte het water van de Beek niet alleen voor consumptie maar ook om zijn landgoed te bevloeien. Er moet in die tijd dus flink wat water uit het Segbroek afgestroomd zijn. De Beek in Sorghvliet is meerdere malen vergraven, maar kent ook natuurlijke kronkelingen. De waterstroom heeft de zandige oevers op sommige plaatsen flink uitgesleten.
Afsnijden om door te stromen

1843 De Beek loopt bij Landgoed Buiten-
rust langs de Scheveningseweg naar het Willemspark en mengt daar met het water dat als versiering rondom en dwars door het wandelpark ligt.
Het water rondom de Alexanderkazerne wordt dan via de Singelgrachten en Schelpkade aangevoerd.
De capaciteit van De Haagse Beek was volstrekt onvoldoende om dit te vullen.
Boven de Alexanderkazerne zijn dan nog tuinderijen. Rechtsboven zien we de net aangelegde Katholieke begraafplaats aan de Kerkhoflaan. (kaart:Gem.Archief)
Het bleef sukkelen met de waterstroom van de Beek. Het Segbroek kampte met natte voeten en de stad had gebrek aan schoon water. Bij een inspectie bleek dat veel aangelanden op het zand het onderhoud van de beek verzaakten of het water voor eigen profijt met stuwen vasthielden. In de stad trof men vooral veel vuil dat de doorstroming belemmerde. Vanaf dat moment werd een jaarlijkse schouw ingesteld. Ook gaf Delfland al in 1620 toestemming om een molen te bouwen ten behoeve van de doorspoeling. Het stedelijk deel van de Beek kreeg extra water vanuit de singelgracht.
Tijdens de aanleg van de Scheveningseweg in 1664/65 werd al besloten om een deel van de Beek in te korten om zo het schoot (stroom) te verbeteren. Opnieuw wordt er gegraven, ditmaal vanaf de tol van de Scheveningseweg tot halverwege de Zeestraat, waar werd aangesloten op de oude bedding van een eerder gegraven kanaaltje uit Het Kleine Veentje. Dit zorgde voor een afsnijding van de omloop die langs de Laan van Schuddegeest (huidige Javalaan) liep. De Beek had veel te weinig capaciteit om ook daar de tuinderijen te bedienen.
Afzanding en droge grond
In het midden van de negentiende eeuw veranderde de situatie in Segbroek van nat naar droog. Oorzaak was verlaging van de grondwaterstand door afzanding van de binnenduinen. Dat zand werd gebruikt voor de stedelijke uitbreidingen. Het was de tijd van de industrialisatie en de Haagse bevolking groeide explosief. Handelaar in zand was Koning Willem II, toenmalig eigenaar van veel landgoederen en woeste grond in de duinen. Om het zand af te voeren waren de zanderijvaarten gegraven. Bij boerderij Hanenburg kwam een stoomgemaal dat de Valkenboschvaart aansloot op de Beek. Dit keer niet om water uit de polder te malen, maar om het gedurende de droge zomermaanden de Beek in te pompen. Om het ingelaten water op het juiste peil te houden werden toen van overheidswege stuwen in de Beek aangebracht. Tot op de huidige dag wordt de Beek gebruikt als waterbuffer om, al naar gelang de weersomstandigheden, het omliggende land nat of droog te houden.
In tweeën geknipt en afgesloten
De aanleg van het Verversingskanaal in 1888 was voor de Beek een drastische ingreep. Het kanaal knipte de waterstroom bij Houtrust zonder pardon in tweeën. Wel is er een duiker onder het kanaal aangelegd om de verbinding technisch in stand te houden, maar visueel en ook ecologisch is er vanaf die tijd sprake van twee waterlopen. We spreken van de bovenloop m.b.t. het Segbroekgedeelte en van de benedenloop als het over het stuk tot de Scheveningseweg gaat. Grappig genoeg is de geologische situatie precies andersom, want door de bodemdaling in het Segbroek ligt de bedding daar nu lager. Rond 1911 besluit de gemeente om het stadse deel van de Beek tussen Scheveningseweg en Hofvijver te saneren. De vervuiling van het water was zo ernstig dat het een gevaar vormde voor de volksgezondheid. In 1917 is de afsluiting voltooid en eindigt de Beek bij het Vredespaleis. De Hofvijver werd al sinds de 14e eeuw via andere waterlopen van water voorzien.
Afbraak en herstel
Waren door de eeuwen heen alle werkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van een goede waterdoorstroming, in de 20e eeuw werden er graafwerkzaamheden verricht die de Beek juist droog zetten. In de Tweede Wereldoorlog groef de bezetter een anti-tankgracht dwars door de bedding. Een diepe en brede zigzaggracht liep van Kijkduin tot het Catshuis. De tankgracht werd gevuld met water uit de Beek en de Valkenbosvaart. De Beek raakte daarmee totaal ontluisterd. Na de oorlog werd de anti-tankgracht gevuld met het puin van de afgebroken huizen en kreeg de Beek in het Segbroek een geheel nieuwe bedding met verbrede vijvers. Om te voorkomen dat het water zou wegzakken naar de poreuze ondergrond, werd de bodem afgedekt met een 30 cm dikke kleilaag. De veengrond van het Segbroek blijkt in de loop der eeuwen vrijwel geheel te zijn verteerd. De Beek ligt daar nu in de zandige ondergrond van de oude strandvlakte. De voormalige duinrel loopt nu slingerend door het stadslandschap van de wijk Segbroek en heeft een plantsoenfunctie gekregen. Ook de wateraanvoer is veranderd. Een gemaaltje zorgt voor een permanente aanvoer van water uit het Verversingskanaal. Dat is helaas boezemwater met een andere kwaliteit dan het kwelwater dat oorspronkelijk uit de duinen stroomde. Echter door de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs een groot deel van het water mogen we toch constateren dat de Haagse Beek ecologisch waardevol is en in hoge mate bijdraagt aan het imago van Den Haag als groene stad achter de duinen.
Pingback: Duinen en mensen » Gered uit archieven en laden, mei 2015