Militaire kustverdediging voor 1940 (erfgoed-essay 7)
In Nederland hebben vooral vreemde mogendheden de kustverdediging grootschalig aangepakt: de Romeinen, de Fransen en in de Tweede Wereldoorlog de Duitsers. Daarbij gaat het vóór 1940 nauwelijks om het verdedigen van de kustlijn zelf. De bewoners van Nederland verdedigden hun territorium in de middeleeuwen en daarna tot ongeveer 1800 vooral op lokale of regionale schaal. Zij bouwden kastelen en forten op strategische plekken, legden vestingwerken aan rond hun steden, en linies of stellingen wat verder ervandaan. Versterkingen langs de kust beschermden meestal belangrijke havensteden verder in het binnenland.
[Noot van de redactie: dit is erfgoed-essay 5. Deze serie is tot stand gekomen met steun van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed]
De Romeinse Limes
De vroegste grensverdediging in ons land had een enorme schaal. De Romeinen hebben langs de Limes, de noordgrens van hun rijk die van Roemenië tot en met Engeland liep, een militaire zone aangelegd die ook ons land doorsneed. Die zone liep niet parallel aan de kust, maar haaks erop. In Duitsland en de Nederlanden vormde de toenmalige loop van de Rijn, een belangrijke verkeersader, die grens. Om die te verdedigen hebben de Romeinen langs de Rijn rond 80 na Chr. negentien legerplaatsen (castella) aangelegd, die door wegen werden verbonden. Daartussen stonden wachttorens, op lichtsignaal afstand van elkaar. Rond elke legerplaats ontstond een dorp met onder meer winkels, werkplaatsen en bordelen gericht op soldaten.[i]

De Brittenburg, Jacobus Schijnvoet, gravure 1711, naar tekening van Jan Goeree (bron: atlasvannoordwijk.nl)
Aan de kust in de uitwaaierende Rijnmonding bouwden ze als eind van de linie het Castellum Lugdunum, ofwel de Brittenburg.[ii] Bij het huidige Katwijk aan Zee kwam de ruïne ervan in zee te liggen doordat de kustlijn zich steeds verder terugtrok.
Noordelijker lag nog een fort vlakbij de kust bij Velsen, Castellum Flevum, hun meest noordelijke fort op het Europese continent. Wellicht was het een voorpost in het Friese gebied. Meer landinwaarts lagen het Castellum Praetorium Agrippinae bij het huidige Valkenburg, en de belangrijke (markt)plaats Forum Hadriani bij Voorburg. Bovengronds is de Limes vrijwel niet zichtbaar, maar ondergronds zijn resten aanwezig. Recente opgravingen in Leidsche Rijn laten zien dat het niet zozeer om een harde grens ging, maar eerder om een zone waarin uitwisseling – zoals handel – plaatsvond met de lokale bewoners. Vanwege de grote archeologische en historische betekenis wordt gewerkt aan de nominatie van het Nederlandse deel van de Limes als UNESCO Werelderfgoed; de delen van de Limes in Engeland en Duitsland gingen ons daarbij voor.
Ringwalburgen, kastelen, forten en vestingen (9e-18e eeuw)
Na de Romeinse tijd draaide de defensie zo’n 1000 jaar alleen om lokale verdediging. De meeste – nog bestaande – vroege kustverdedigingswerken liggen langs de zeegaten in Zeeland en op de Zuid-Hollandse eilanden. Al in de 9de eeuw werden hier – vermoedelijk door lokale heersers – ringwalburgen aangelegd om de plaatselijke bevolking een veilig heenkomen te bieden tegen invallen van de Vikingen. Die kwamen vanuit zee en hielden rooftochten op zoek naar voedsel voor hun strijders. Deze ‘vluchtburgen’ bestonden uit een cirkelvormige aarden wal met een houten palissade met vlechtwerk erop, en een gracht eromheen. Ze hadden een diameter van 200-300 meter en de wal was zo’n 12 meter breed en 3 meter hoog. De bevolking trok er alleen in tijden van gevaar naartoe. Toen vanaf de 10de eeuw de dreiging van de Vikingen afnam, ging de bevolking meer permanent binnen de wallen wonen. Ringwalburgen werden onder meer aangelegd bij Burgh op Schouwen (onbebouwd gebleven, goed bewaard en in 2007 deels gereconstrueerd), op Walcheren bij Domburg (deels opgegraven), bij Oost-Souburg (gedeeltelijk gereconstrueerd in 1994), en bij Den Burgh op Texel (in de plattegrond is de cirkelvorm herkenbaar). Al deze plaatsen danken uiteraard aan de burcht hun naam.[iii]
In de eeuwen daarna bouwden lokale machthebbers kastelen van waaruit ze een territorium trachtten op te bouwen. Dat ondermijnde het gezag van de graaf, de legitieme machthebber. Die kastelen werden op strategische – en vaak goed bereikbare – plekken gebouwd, vooral in het binnenland. Maar bijvoorbeeld in Noord-Holland stond er vóór 1500 een aantal kastelen en versterkte huizen langs de Herenweg, die parallel aan de kust op de strandwal liep (zie ook het erfgoed-essay over infrastructuur). Een aantal daarvan bestaat nog, zoals Huis ter Zanen en Huis ter Kleef in Haarlem, de ruïne van Kasteel Brederode bij Santpoort, Slot Assumburg en Huis Marquette bij Heemskerk en het Slot te Egmond. Ook in Zuid-Holland staan (resten van) kastelen op de strandwal, maar alleen in Zeeland liggen die vlakbij zee: Slot Moermond bij Renesse, kasteel Westhove bij Domburg en het Slot Haamstede. Daarvan is Moermond in middeleeuwse gedaante bewaard gebleven.[iv]
Als tegenwicht tegen dit soort lokale machthebbers gaf de graaf privileges aan de steden. Die werden gestimuleerd om vestingwerken aan te leggen, die in eerste instantie uit bakstenen muren bestonden. Zij kregen een permanente bezetting. De vesting werd gebruikt om zich te verschansen en als uitvalsbasis voor een aanval. Zo werden langs de Westerschelde in Vlissingen zeeversterkingen aangelegd bestaande uit verdedigingsmuren met bastions. Die zijn de eeuwen daarna steeds versterkt en verbeterd. Vlissingen was rond 1600 de thuishaven van de Zeeuwse admiraliteitsvloot. Fort Rammekens – het oudste bewaard gebleven zeefort van West-Europa – verrees iets verderop in 1547, ter bescherming van de havens van Vlissingen en Middelburg. Hier lagen tijdens de Republiek de grote VOC schepen aan de rede te wachten op gunstige wind. Het fort werd vele malen gewijzigd, maar behield wel de monumentale toegangspoort aan de achterzijde, met in de sluitsteen een kop en het bouwjaar 1547. Het fort is een ontwerp van de Italiaanse ingenieur Donato di Pellizo.
Aan de overkant van de Westerschelde, in Zeeuws-Vlaanderen, werden vanaf ongeveer 1570 de Staats-Spaanse linies aangelegd. Zoals de naam al zegt waren de linies en forten soms in handen van de Spanjaarden en soms in die van de ‘Staatsgezinden’, ofwel de opstandelingen tegen het Spaanse gezag. De strategische ligging ten opzichte van de Schelde – de toegang tot de haven van Antwerpen – maakte van het gebied een strijdtoneel. De aanleg van het fort Retranchement (of Cadsandria) waarbinnen naderhand een dorp ontstond, begon in 1604 en was bedoeld om de oever van het Zwin te beschermen. Het fort ligt niet ver van de kust.[v]
Meer naar het noorden lag een aantal fortificaties bij de grote zeegaten. Fort Den Haak bij Vrouwenpolder werd in 1588 gebouwd bij het Veersche Gat. Het fort is in het landschap nog redelijk herkenbaar. Restanten van een 18e-eeuws complex kustbatterijen liggen bij de vuurtoren de Stenen Baak. De werken werden aangelegd om de Brielse Maas te dekken. De bijbehorende kogelgloeioven (nu rijksmonument) was bedoeld om kogels vóór het afschieten te verhitten en zo brand te stichten.
Nog noordelijker werd rond 1575 de Schans op Texel opgeworpen ter verdediging van de Rede van Texel. Ook hier meerden grote VOC-schepen af, zowel bij vertrek naar ‘de oost’ als bij terugkeer; Amsterdam was natuurlijk de eigenlijke zeehaven. Ruim twee eeuwen later liet Napoleon aan weerszijden van de Schans twee kleinere steunforten aanleggen, fort Redoute en Fort Lunette. De schans zelf is in 1930 deels afgegraven voor een dijkversterking en recent gerestaureerd.
De ondiepe en gevaarlijke Hollandse kust tussen de Maasmond en het Marsdiep was nauwelijks geschikt voor een invasie, omdat alleen kleine vaartuigen er konden landen. Holland, als zeevarende natie met een sterke vloot, gaf er bovendien de voorkeur aan zich niet op het land te verdedigen, maar op zee. De vele schilderijen met zeeslagen zeggen wat dat betreft voldoende. Het meest kwetsbaar waren de druk bevaren Hollandse en Zeeuwse zeegaten. Hier werd in de 17de eeuw een aantal steden versterkt, zoals Brielle, nu een van de best bewaarde vestingen van Nederland.Rond de stad werden aarden wallen gelegd met daarin negen uitspringende en in een punt toelopende bastions en in de gracht vijf verdedigbare eilandjes (ravelijnen). De flanken van de bastions staan loodrecht op de wal, wat typerend is voor het Oud Nederlands vestingstelsel. Net als de aarden wallen in plaats van kwetsbare muren. Binnen de vesting stonden gebouwen die in gewone steden niet voorkwamen: wachthuisjes bij de poorten, de hoofdwacht, een kazerne, wapenarsenalen en kruitmagazijnen en barakken waar de gehuwde soldaten woonden met hun gezin.
Ook werd geïnvesteerd in de marinehavens Vlissingen en Hellevoetsluis. Een Britse reiziger schreef over Vlissingen: She [Vlissingen] is almost invincible by water, and by land she cannot so easily be attacked, being well defended by good walls, bastions and ditches.‘[vi]
Hellevoetsluis kreeg vanaf midden 17de eeuw vestingwerken, die naderhand ingrijpend werden vernieuwd. Feitelijk ging het niet om een echte stad, maar eerder om een militaire nederzetting, bestaande uit barakken rond een dok. De vesting werd aangepast toen de Marine in Hellevoetsluis behoefte kreeg aan een droogdok, dat door ir. Jan Blanken in 1802 werd ontworpen in een van de bastions.[vii] Tussen Brielle en Hellevoetsluis werd in de 18de eeuw een linie aangelegd, waarvan de westkant bij een aanval geïnundeerd kon worden.[viii] Hellevoetsluis werd beschouwd als een dusdanig veilige haven dat de meeste reizigers vanuit zee, vaak vanuit Engeland, hier aan land gingen[ix]. Zie hier voor meer informatie over infrastructuur van de kust.

Droogdok Hellevoetsluis met eerste schip, de Euridice, 1806 (uit: J. Blanken, de Physieke Existentie dezes Landes, p. 114)
Bataafs-Franse tijd (1795-1813)
In 1795 werd de Bataafse Republiek uitgeroepen, waarmee ons land in het kamp van de Franse republiek terecht kwam. Dat maakte permanente verdedigingsmaatregelen tegen Engeland noodzakelijk. Er werden kustbatterijen aangelegd bij Huisduinen en bij het Nieuwe Diep, bij Hoek van Holland, Hellevoetsluis, Brielle en Goeree. Desondanks slaagde eind augustus 1799 een korte Engels-Russische invasie bij Callantsoog, waarna de batterijen van Den Helder en de stad Alkmaar werden veroverd. De beslissende slag, bij Castricum op 6 oktober werd echter door de aanvallers verloren. Om een dergelijke aanval vanuit zee voortaan te voorkomen werd de Linie van Beverwijk aangelegd, die vanaf de kust bij Wijk aan Zee aansloot op een voorloper van de Stelling van Amsterdam. De linie bestond uit 26 driehoekige aarden lunetten, waarvan er vier zijn aangewezen als rijksmonument.
In zijn notities over de verdediging van Holland (1811) schreef Napoleon dat wat hem betreft de prioriteit lag bij Den Helder en Texel in het noorden (toegang tot de Zuiderzee), de Monden van de Maas, en de Scheldemonding (toegang tot Antwerpen) in het zuiden.[x] Hij gaf daarom opdracht in Den Helder een aantal forten op enige afstand rond de Marinehaven te leggen. De forten werden omgeven door bastions en ravelijnen. Ze kregen Franse namen als Lasalle, l’Ecluse en Dugommier. De oude schans op Texel ging deel uitmaken van dit begin van de Stelling van Den Helder. In het zuiden werden vooral Vlissingen en Breskens versterkt. Vlissingen kreeg een groots verdedigingssysteem, zowel aan de land- als aan de zeezijde. Aan de landzijde kon de vesting volledig worden afgesloten. De verdedigingswerken aan de zeezijde werden verbeterd en van kazematten voorzien en ook Fort Rammekens werd versterkt. Aan de overkant legden de Fransen westelijk van Breskens Fort Impérial aan, het latere Fort Frederik Hendrik. Daarvan zijn de grachten en een deel van de wallen bewaard gebleven.
Nederlandse kustverdediging vanaf 1813
Na het vertrek van de Fransen in 1813 moest het Koninkrijk der Nederlanden zijn eigen grondgebied verdedigen. De Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden (België) werden onder één kroon gebracht en zagen niet langer Engeland, maar Frankrijk als mogelijke agressor. Inspecteur-generaal C.R.Th. Krayenhoff zette in 1816 uitgangspunten op een rijtje om de verdediging van het nieuwe rijk op peil te brengen. Zwaartepunten lagen langs de oost- en zuidgrenzen, rond Amsterdam en Utrecht, langs de zeegaten in Zuid-Holland en Zeeland en alweer bij Den Helder.[xi] Hij schrijft dat sommige door de Fransen aangelegde of verbeterde werken konden worden overgenomen zoals de Vesting Brielle, Vesting Vlissingen (deels), Fort Frederik Hendrik bij Breskens en de Stelling van Den Helder, Andere werken moesten worden voltooid of nieuw gebouwd zoals de Vesting Veere, en de werken bij Delfzijl, en weer andere konden ‘aan de natuur overgelaten’ worden, zoals de Steenen Baak, de redoutes op Texel en de kleinere forten bij Den Helder. Hier werd Fort Dugommier door de aanleg van het Noordhollandsch Kanaal in tweeën gesplitst waardoor de forten West- en Oostoever ontstonden. De onderdelen van de Stelling werden pas nu daadwerkelijk verbonden door een – al eerder ontworpen – liniedijk (1825)[xii].
Vestingwet van 1874
Na de afscheiding van België in 1839 koos de Nederlandse regering voor een politiek van onthouding. In de decennia erna werden wel wat plannen gemaakt, maar tot uitvoering kwam het nauwelijks. Pas op grond van de Vestingwet van 1874 werden linies met daarin een groot aantal vestingwerken verbeterd of nieuw gebouwd. Het accent bleef daarbij liggen op de verdediging van het westen van het land (Amsterdam en Utrecht) tegen aanvallen vanuit het zuiden en het oosten. Langs de kust lagen zwaartepunten bij Den Helder, IJmuiden, Hoek van Holland en Vlissingen. Prioriteit kregen de (nieuwe) toegangen tot het hart van Holland: het Noordhollandsch Kanaal (1824), het Noordzeekanaal (1876) en de Nieuwe Waterweg (1872). Hier waren nieuwe verdedigingswerken nodig en werden kostbare pantserforten gebouwd. Achter de (giet)ijzeren bepantsering kon het geschut veilig worden opgesteld.
Vanwege het kanaal en de Marinehaven werd de Stelling van Den Helder op grond van de nieuwe wet ingrijpend uitgebreid en verbeterd. Ook werd het Fort bij IJmuiden gerealiseerd op de noordelijke oever van het Noordzeekanaal, als meest westelijk onderdeel van de Stelling van Amsterdam. Het fort sloot het Noordzeekanaal af en beschermde de sluizen. In de jaren dertig is het fort op een eiland komen te liggen door de aanleg van de nieuwe sluizen en de verbreding van het kanaal.
Aan de monding van de Nieuwe Waterweg werd vanaf 1881 het Fort op de Hoek van Holland gebouwd, ter verdediging van de toegang tot de Rotterdamse haven. Aan de kade verrees een – nog bestaande en monumentale – torpedoloods (1886). Ook werd de Stelling van de Monden van de Maas en het Haringvliet aangelegd, die gedeeltelijk uit oudere verdedigingswerken bestond. De vestingsteden Brielle en Hellevoetsluis werden, mét de ertussen gelegen linie, in de Stelling opgenomen, net als de 18de-eeuwse kustbatterijen bij de Stenen Baak. Ter bescherming van de linie werden in 1884 nieuwe forten gebouwd en ook het nieuwe kustfort bij Hoek van Holland werd deel van deze linie. Door verlegging van de Maasmond hebben het kustfort en de rest van de linie naderhand hun onderlinge verband verloren. Hetzelfde geldt voor de batterijen bij de Stenen Baak, die aan het Brielse Meer zijn komen te liggen.
Bij Vlissingen werd ter plekke van een fort uit 1854 vanaf 1913 de bouw van Fort De Ruyter weliswaar begonnen maar nooit voltooid. Ook op andere grootse plannen ter verbetering van de landsverdediging werd eerst bezuinigd, vervolgens werden ze vertraagd en tenslotte afgeblazen.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog bleef Nederland neutraal. Wel leerden de ervaringen van andere landen dat niet forten de toekomst hadden, maar linies van kleine verdedigingswerken.
Vestingwet van 1922
In 1922 werd het Nederlandse vestingstelsel nogmaals gereorganiseerd. De Vesting Holland werd het kerngebied van de Nederlandse landsverdediging. Daarvan lag het Westfront langs de Noordzeekust. Bij de aanleg werd zoveel mogelijk gebruik gemaakt van al bestaande werken, vooral rond IJmuiden, Scheveningen, Hoek van Holland en Den Helder.

Kaart met Nederlandse stellingen in 1940. Aan de kust: B = stellingen van de Afsluitdijk, C = stelling van Den Helder, O = Westfront Vesting Holland, K = zuidfront Vesting Holland, L = Linie van de Eendracht, M = Bathstelling, N = Zanddijkstelling (bron: Visser e.a.: Kazematten in het Interbellum, Stichting Menno van Coehoorn 2002
Een nieuw element in de kustverdediging was de in 1932 geopende Afsluitdijk. Die vormde vanuit militair oogpunt een groot risico, omdat de sluizen in de dijk het peil van het IJsselmeer reguleerden. Bovendien kon vanuit het noorden gemakkelijk worden doorgestoten naar Amsterdam. Daarom werden tussen 1930 en 1940 verdedigingswerken aangelegd bij de sluizencomplexen aan beide uiteinden van de Afsluitdijk, bij Kornwerderzand en Den Oever.
In mei 1940 werd de Duitse aanval richting Amsterdam bij Kornwerderzand afgeslagen. Jan van Dokkum, die als 19-jarige als mitraillist was opgeroepen, vertelt dat hij zich in de kazematten van Kornwerderzand meteen volkomen veilig voelde. De muren van de kazematten bestonden immers uit ruim twee meter dik gewapend beton. De Stelling werd zwaar onder vuur genomen, maar de Duitsers hadden op de kale dijk zonder dekking geen schijn van kans tegen de bijna 300 goed beschermde Nederlanders. Na een zwaar en oorverdovend vuurgevecht waren op de kazematten alleen wat zwarte plekken te zien. “Alles was intact en we waren er allemaal nog”, aldus Van Dokkum.[xiii] Helaas moesten ook zij zich vier dagen later, met de rest van het land, overgeven. Kornwerderzand is de enige plek in West Europa waar de Duitsers tot staan zijn gebracht. Na de capitulatie hergebruikten de Duitsers de Stellingen van de Afsluitdijk en voegden zij er betonnen werken aan toe. Inmiddels zijn de sluizen en kazematten rijksmonument en is het Kazemattenmuseum Kornwerderzand geopend.
Andere Nederlandse (nu nog bestaande) kustbatterijen uit het interbellum zijn de batterij Dishoek bij Vlissingen en kustbatterij V bij Hoek van Holland. ook deze beide complexen werden na 1940 door de Duitsers hergebruikt. Kustbatterij V kreeg nu de naam “Vineta”.
Conclusie
Het is interessant te zien hoe veel versterkingen meerdere malen zijn verbeterd en hergebruikt door andere machthebbers en binnen nieuwe militaire werken. Veel verdedigingswerken zijn immers op strategische plekken gebouwd, die in de loop der eeuwen onverminderd van belang zijn gebleven. Een mooi voorbeeld hiervan is de monding van de Westerschelde, de toegang tot Antwerpen. Hier werd het 16de-eeuwse Fort Rammekens eerst verbeterd door de Fransen en daarna opgenomen in de Atlantikwall, binnen het landfront Vlissingen. Bijna anderhalve eeuw eerder deden de Fransen iets dergelijks op Texel: ze namen de Schans bij Oudeschild (1574) op in hun Stelling van Den Helder, die op zijn beurt in de late 19de eeuw door de Nederlanders werd verbeterd en daarna door de Duitsers deel werd gemaakt van de Atlantikwall. Ook de kustforten van IJmuiden en Hoek van Holland werden binnen de Atlantikwall hergebruikt. De Duitsers bouwden bovendien bunkers en andere werken boven op oudere Nederlandse forten.
Literatuur
- Atlas van Historische vestingwerken in Nederland deel III b Noord-Holland, en deel IV provincies Zuid-Holland en Zeeland, uitg: Stichting Menno van Coehoorn, 1963/1970
- Beek & Kooiman Cultuurhistorie, Het post-militaire landschap 2.0, in opdracht van VROM – DG Ruimte, 2004 (niet gepubliceerd)
- Bosatlas van het Cultureel Erfgoed, Groningen 2014, deel ‘Verdediging’, pp. 186 – 207
- Colenbrander, B., MUST, Limes Atlas, Rotterdam, 2005
- Craandijk, J., Wandelingen door Nederland met pen en potlood, deel 4, 1879
- Doesburg, J. van, en P. Schut, ‘Burgen en burchten uit aarde en hout’, in: Op weerstand gebouwd, Zwolle 2004
- Herstel van de Stelling van Den Helder, H+N+S Landschapsarchitecten, Beek & Kooiman Cultuurhistorie, projectboek 2004
- Jan Blanken, de Physieke Existentie dezes Lands, essaybundel/catalogus Rijksmuseum Amsterdam, 1987
- ‘Militaire kustverdediging voor 1940’, in: Masterplan Kust en Erfgoed, Kiezen voor karakter: cultuurhistorie en erfgoed voor de kust, Rijksdienst voor het cultureel Erfgoed 2014, pp. 48 – 51
- Op weerstand gebouwd, Verdedigingslinies als militair erfgoed, uitg: Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zwolle, 2004
- Rolf, Rudi, Torens, wallen en koepels, Middelburg 2007
- Snoodijk, D., ‘De ondergrondse grens, Romeinse resten van wereldbelang’, Tijdschrift van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, nr.2, 2012, pp. 4-7
- Stockman, P., P. Everaers, Versterckt Zeeland, Provincie Zeeland 1999
- Valorisering van de Staats-Spaanse Linies, rapportage H+N+S Landschapsarchitecten en Beek & Kooiman Ciultuurhistorie, 2002
- Visser, H.R., en J.S. van Wieringen, Kazematten in het interbellum, Utrecht 2002
Websites
- http://www.atlasvannoordwijk.nl
- http://beeldbank.cultureelerfgoed.nl
- http://www.forten.info
- http://www.limes.nl
- http://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl
- http://www.npogeschiedenis.nl/geschiedenis/speler.WO_VPRO_042188.html (gefilmd interview)
- http://www.stellingvanamsterdam.nl/nl/meer-weten/de-stelling-door-de-tijd/1800-1850
- http://www.texel.net/nl/nieuws/2011-10-10-landing-napoleon-op-fort-de-schans
- http://www.zuidholland.nl/overzicht_alle_themas/c_landschap/c_cultureel_erfgoed_en_ erfgoedlijnen.htm
- http://www.zeeuwseankers.nl/nl-NL/thema/102/verdediging-en-strijd
Noten
[i] www.limes.nl, Bosatlas van het Cultureel Erfgoed, pp. 190-191
[ii] http://www.atlasvannoordwijk.nl/brittenburg.html
[iii] Van Doesburg, J., en P. Schut, ‘Burgen en burchten uit aarde en hout’, in: Op weerstand gebouwd, Zwolle 2004, pp. 54-61
[iv] Bosatlas van het Cultureel Erfgoed, pp. 192-193
[v] Valorisering van de Staats-Spaanse Linies, rapportage H+N+S Landschapsarchitecten en Beek & Kooiman Cultuurhistorie, 2002
[vi] Kees van Strien, Touring the Low Countries, accounts of British travellers 1660-1720, reisverslag van William Lord Fitzwilliam (1663), 1998, p. 350
[vii] Atlas van historische vestingwerken in Nederland, uitg: Stichting Menno van Coehoorn, deel IV, pp. 14-15 en Jan Blanken, de Physieke Existentie dezes Lands, essaybundel/catalogus Rijksmuseum Amsterdam, 1987
[viii] Beek & Kooiman Cultuurhistorie, Het post-militaire landschap, 2004, nr. 2.29
[ix] Kees van Strien, Touring the Low Countries, accounts of British travellers 1660-1720, 1998
[x] Rudi Rolf, Torens, wallen en koepels, Middelburg 2007, pp. 40-41. De hoofdstukken pp. 11-66 gaan deels over de kustverdediging in de Bataafs-Franse tijd.
[xi] Rudi Rolf, pp. 64-66
[xii] Herstel van de Stelling van Den Helder, H+N+S Landschapsarchitecten, Beek & Kooiman Cultuurhistorie, projectboek 2004
[xiii] http://www.npogeschiedenis.nl/geschiedenis/speler.WO_VPRO_042188.html