Rolf Roos & Nico van der Wel

Bloeiende Duinen 2024 is een excursie-programma met uitbreidingen van de hotspot-wandelingen uit het boek Bloeiende duinen. We gaan naar Texel, Wijk aan Zee, IJmuiden en Oostvoorne.  Ook organiseren we twee nieuwe routes op Goedereede.

In het veld zullen we de natuurlijke uitgangssituatie (o.a. reliëf, kalkgehalte, waterhuishouding) en het historisch gebruik (o.a. jacht, aanplant, landbouw) schetsen om de ecologie van het landschap in de vingers te krijgen. We vertellen aan de hand van aangetroffen soorten het eigen verhaal van het bezochte duingebied.

  • Tijd: zaterdag- of zondagmiddagen van 12.00-17.00u
  • Max. aantal deelnemers: 20
  • Deelnemers zorgen zelf voor vervoer naar de startplek en proviand, tenzij anders vermeld
  • Mensen die zich hebben opgegeven (via de winkel van Natuurmedia) krijgen een week van te voren de locatie van de startplek door. We lopen alleen langs openbare routes.
Zondag 28 april Goedereede-Havenhoofd-Bokkepolder: voorjaarszang & voorjaarsbloemen
Zaterdag 8 juni TEXEL: Kreeftepolder en Hors
Zaterdag 22 juni WIJK AAN ZEE: Vuurbaakduin
Zaterdag 6 juli IJMUIDEN: Kennemerstrand
Zaterdag 24 augustus OOSTVOORNE: Parnassiavlak
6 oktober Goedereede-Havenhoofd-Bokkepolder: najaarstrek, nabloei & paddenstoelen

Rolf Roos

Tata Steel en Wijk aan Zee. Het is de laatste jaren een moeilijk verhaal geworden, nu gebleken is dat ook de gezondheid van omwonenden te lijden heeft onder de uitstoot van de staalfabriek. Ruim honderd jaar geleden begon die fabriek in de duinen bij Wijk aan Zee. Net zoals Europoort natuurgebied De Beer heeft bedolven, zo heeft de staalproductie de duinen bij Wijk aan Zee teniet gedaan. En is de bijbehorende geschiedenis ingrijpend veranderd.

De oudste vermelding van het vissersdorp Wijk aan Zee dateert van 1345 en gaat over de schelpenvisserij. Sinds de late middeleeuwen is het dorp nooit door de zee bedreigd, wel door het zand. De kustlijn is hier stabiel, in tegenstelling tot Egmond waar vele honderden meters duin met huizen en een kerk in zee verdwenen. Eeuwenlang gebruik van het duin leidde ook bij Wijk aan Zee tot een zeedorpenlandschap met een soortenrijkdom van Europese allure.

Tegenwoordig groeien de duinen aan, door de lange pieren bij IJmuiden. De smalle en kilometers lange strook Rijksduinen tussen het dorp en de Noordpier wordt elk jaar hoger en breder. Het dorp ligt volledig ingeklemd door Tata Steel. De staalproductie in de duinen begon in 1918 en breidde sterk uit, voor het laatst en ondanks vele protesten in de vijftiger jaren.

De narigheid met gezondheidsproble en contrasteert merkwaardig met de grote rijkdom aan bloemen, juist in de resterende duinen bij Wijk aan Zee. Het blijkt een oud zeedorpenlandschap dat ontstond ver voor Tata hier ging domineren. Meer hierover ons verhaal Het zeedorpenlandschap: herkenning, waardering, beheer in vogelvlucht.

In 2024 is nog in te tekenen op een wandeling die de auteurs van Duinen en mensen Texel voor  lezers organiseren.

Zaterdag 22 juni WIJK AAN ZEE: Vuurbaakduin
  • Rolf Roos & Nico van der Wel m.m.v. Rienk Slings, oud-beheerder en vegetatie-expert
  • Kosten 5 Euro, meld je HIER aan.
  • Tijd: van 12.00-17.00u
  • Max. aantal deelnemers: 20
  • Deelnemers zorgen zelf voor vervoer naar de startplek en proviand, tenzij anders vermeld
  • Mensen die zich hebben opgegeven (via de winkel van Natuurmedia) krijgen een week van te voren de locatie van de startplek door. We lopen alleen langs openbare routes.

Hotspot Vuurbaakduin: 10 soorten in beeld

Zie ook onze korte film  Honden en hondskruid

Pentekeningen van Jacob van Ruisdael bieden studiemateriaal over het oude landschap uit de 17e eeuw en een boeiende vergelijking met de huidige skyline. Rechts is de oude vuurbaak te zien die stond op het Vuurbaakduin.  Ook fraai vanaf zee te zien op een 17e eeuws schilderij.

Ontleend aan Bewogen Kustlandschap (R.Roos, 1995)

MEER LEZEN?

Al in de jaren 90 waren de effecten van Hoogovens groot. Onderzoek van Prof. W.H.O. Ernst (VU) bleek van grote betekenis, maar is niet doorgezet. Van effecten op natuur na 1995 is er geen beeld.

 

 

Linde Slikboer (EIS Kenniscentrum Insecten) & Niels Godijn (Grauwe Kiekendief – Kenniscentrum Akkervogels)

Dikkopbloedbij; Foto Niets Godijn

De Nieuwendijk op Goeree is een buitengewoon bloemrijke hooidijk, aangrenzend aan de Kwade Hoek. De dijk is vermaard onder floristen als groeiplaats van diverse kritische planten. Soorten als beemdkroon, kattendoorn, geel walstro, moeslook, kruisdistel, nachtsilene en grote tijm groeien er talrijk. De uitbundige bloei trekt flinke aantallen bijen aan. Er vliegt een verscheidenheid aan algemene en zeldzame soorten, zoals langsprietwespbij, doornkaakzandbij, donkere zijdebij en blauwe ertsbij. Het is een goed voorbeeld van een dijk die zowel voor flora als fauna erg waardevol blijkt. Dit is mede te danken aan de ligging nabij een omvangrijk natuurterrein. In 2021 werd de dijk geïnventariseerd op bijen waarbij 40 soorten werden aangetroffen, zie de pdf. Bijna de helft van deze soorten is (vrij) zeldzaam, 6 soorten staan op de Rode lijst van bedreigde soorten.

Bloemenrijkdom in juli met o.a. wilde peen en geel walstro. Foto Rolf Roos

Beheer

De dijk wordt momenteel gemaaid om de botanische kwaliteit te handhaven. De dijk is in eigendom bij Natuurmonumenten maar het beheer is uitbesteed aan een boer. Het noordelijke flauwe talud wordt twee keer per jaar gemaaid (mei/augustus), het steile zuidelijke deel eenmaal laat in het najaar, waarbij een deel blijft overstaan.

De Nieuwendijk als brongebied

De Nieuwendijk maakt deel uit van een groter netwerk van dijken tussen Stellendam en Ouddorp. Een groot deel van deze dijken wordt ongunstig beheerd of is ronduit verwaarloosd. De ecologische kwaliteit is hier dan ook gering. Door het beheer op deze dijken te verbeteren kan grote winst worden bereikt voor flora en fauna.

Bonte wespbij. Foto Niels Godijn

Uit onderzoek op ruim honderd dijken in het Deltagebied komt naar voren dat de mate van structuurvariatie een positief verband heeft met de insectenrijkdom. Het gaat hierbij om de structuur van de bodem en de vegetatie. Van belang zijn de samenstelling van de vegetatie (algemene planten zijn ook belangrijk!), de aanwezigheid van struiken, een afwisseling van hoge en lage vegetatie, open plekken en een reliëfrijke bodem (mierenbulten, molshopen, veepaadjes e.d.). Op dergelijke dijken vinden we behalve veel insecten ook allerlei broedvogels, zoals grasmus, roodborsttapuit en graspieper.

Om structuurvariatie te ontwikkelen in het gehele dijkennetwerk heeft extensieve begrazing de voorkeur. Dat was vroeger ook de gebruikelijke gebruiksvorm op dijken. Rond Stellendam vinden we daar enkele fraaie voorbeelden van, zoals de dijk langs de Scharrezeeweg en de dijk langs de Zandgorsweg. Er kan begraasd worden met zowel schapen als met koeien of paarden. Cruciaal is dat de veebezetting zodanig is dat er geen over- óf onderbegrazing optreedt. Maaien, bloten of slepen dient geheel achterwege te blijven, aangezien dat de structuurvariatie die is ontstaan door begrazing weer teniet doet. Uiteraard dient de dijk ook niet te worden bemest.

Roodgatje. Foto Niels Godijn

Bijzondere waarde van slaperdijken

In de Delta is op de binnendijken lokaal nog natuurschoon te bewonderen dat is overgebleven van de oorspronkelijke rijkdom van ons cultuurlandschap. Zeer plaatselijk, zoals op de Nieuwendijk, zijn op dijken nog relatief intacte gemeenschappen aanwezig van flora en fauna, waar algemene soorten massaal voorkomen en bijzondere en bedreigde soorten relatief algemeen zijn. Dit soort pareltjes moet natuurlijk behoed worden van verdere aftakeling. Ook als het huidige beheer niet optimaal is dient men terughoudend te zijn met het wijzigen van dijkbeheer; ondanks goede bedoelingen kan een wijziging zomaar meer vernietigen dan het oplevert. Beter kan men zich richten op het verbeteren van het beheer op dijken in de omgeving met een lage ecologische kwaliteit. In gezamenlijkheid zijn de dijken essentieel voor het biodiversiteitsbehoud en -herstel in agrarisch gebied, waar zij samen met sloten, oevers en bermen een onmisbaar leefgebied voor plant en dier kunnen vormen.

Literatuur

Linde Slikboer & Niels Godijn 2022 Rijke Dijken van de Delta – definitief eindrapport EIS; EIS2022-01

Niels Godijn & Linde Slikboer 2021 Natuurschoon op binnendijken en enkele praktijkvoorbeelden op Goeree-Overflakkee. In de Branding

 

 

 

 

 

Naar slechts weinigen wordt een duin vernoemd. En als we al een persoonsnaam in het duinlandschap vinden, weten we meestal niet wie er achter zat. Lakemansvlak, Frederiksveld, Niels Blink. We hebben er geen idee meer van wie dat waren. Soms is een plek naar een overleden boswachter genoemd. Of een oude Heilige: Albertdal, of een edelman: Aelbrechtsberg. De meeste persoonsnamen in het duin zijn van vroegere boeren die er een landje hadden, van stuifdijkaanleggers of helmplanters. Jan Dirk z’n Dal, Kees Dekkershok etc. Biologen halen zelden de eeuwigheid van een vernoeming in de natuur. Maar er is een uitzondering: Rita’s Duin op Terschelling. Bijgaand een primeur: het verhaal van Rita zelf. Ze onderzocht het duin een halve eeuw, vanaf 1966. Hieronder haar relaas met eigen foto’s (tenzij anders aangegeven). Zoom in op de kaart en kijk mee met Rita naar de flora van dit landschap. Hoe een ogenschijnlijk tamelijk saai duintje op een ‘schoon’ waddeneiland onder de voet werd gelopen door luchtvervuiling en brand, en waarna graafwerk en ‘overpoedering’ weer tot een nieuwe situatie leidde. (red.).

(Door Rita Ketner-Oostra)

Het begon in 1966

In de duinen ten noorden van Oosterend op Terschelling lag vroeger het biologisch onderzoeksstation Schellingerland 1, een voormalige Duitse namaakboerderij bij het bunkercomplex de Oostbatterij. Met andere studenten bracht ik daar in 1966 een vrolijke zomer door. Mijn afstudeeropdracht ging uit van het Instituut voor Systematische Plantkunde van de Universiteit Utrecht. In die tijd zonder computer bracht je voor het praktische werk minstens zes weken in ‘het veld’ door. Niet geklaagd: het strand was vlakbij. En mijn zus en vriendinnen mochten komen logeren.

Rechts de auteur, die in 1968 uitleg geeft aan studente Hanneke Baretta-Bekker. Foto Han Klein

Mijn opdracht was om van de droge duinen de korstmosvegetatie te beschrijven. Het ging om de op de grond groeiende soorten. Ik begon op een vlakbij het biologisch station gelegen groot loopduin. Zulke grote van elkaar gescheiden duinen zijn typerend voor oostelijk Terschelling. Wouter van Dieren beschreef in de 1930-er jaren het Terschellingse duinlandschap 2.. Grote onbegroeide loopduinen verplaatsten zich vroeger met de wind mee. Tot er eind 19e eeuw van de Staat geld voor helmbeplanting kwam die door de bevolking zelf werden uitgevoerd. Het vlakbij gelegen Jan Thijssensduin werd bijvoorbeeld door het gezin van Jan Thijssen met helm beplant.

Op de top van mijn 20 meter hoge onderzoeksduin staat ook in 2017 nog een betonnen paal met de letters R en D, van de RijksDriehoek-meting. Deze zijn later door mijn medestudenten gebruikt voor Rita’s Duin. Door de beheerder van het Biologische station George Visser kwam die naam weer terecht in het boek van Arjen Kok over Terschellingse veldnamen 3.

De kop van de paal van de RijksDriehoeksmeting. De paal in langzaam in de bodem opgenomen (door overstuiving?). Er resteert een ’tegel’ met R D is nog aangetroffen in 2017.

Op de 80 meter lange glooiende westhelling van mijn duin en op de veel kortere en steilere zuidhelling begon ik met stokken en touwen grote vierkanten van 4 bij 4 meter uit te zetten. Voor elk vlak schatte ik de hoeveelheid kaal zand, de groene planten, de mossen en korstmossen. Van die laatste beschreef ik de korstvormige soorten en de vele soorten Cladonia’s (rendiermossen NB geen mossen maar korstmossen). Op een ondergrond van kleine blaadjes ontwikkelen zich bekerjes en staafjes. Deze pionier-soorten op het kale zand zijn typerend voor het open kalkarme duinzand in het Waddengebied. De rendiermossen komen later in de vegetatie en hechten zich aan plantenresten.

Kortsmosrijke vegetatie. De polletjes zijn buntgras. 1966

Gewoon schildmos groeit hier op de grond

Muurpeper en vals rendiermos

Na te zijn afgestudeerd op dit onderzoek kwam ik vanaf 1967 tot herfst 1972 opnieuw naar Terschelling, maar nu als medewerker van de eerder genoemde afdeling Vegetatiekunde. Het onderzoek werd uitgebreid naar de korstmosrijke duinvegetatie over het hele eiland. Ook begeleidde ik studenten die op de Waddeneilanden het vak vegetatiekunde kwamen doen. ’s Winters ging ik een week per maand naar Utrecht om hen bij het uitwerken van de veldgegevens te assisteren. Ik woonde namelijk sinds 1969 op Terschelling nadat ik was getrouwd met mijn vriend Pieter Ketner. Hij was als ecoloog aangesteld voor het IBP (Internationaal Biologische Programma) op Terschelling.

Onderzoek naar vergrassing op Rita’s duin in 1990

Vanaf 1975 waren de kalkrijke duinen aan de Nederlandse kust en ook de kalkarme duinen op de Waddeneilanden aan het veranderen in een golvende zee van grassen. Men nam aan dat stikstofrijke stoffen afkomstig van de toegenomen landbouw en verkeer de natuurlijke vegetaties beïnvloeden. Landelijk kwam onderzoek tot stand over ‘Zure regen’ en over ‘Stikstofneerslag via de atmosfeer’. Tijdens zomervakanties op Terschelling viel me al op dat de duinen er zo anders uitzagen dan in 1966. Ook de duinterreinen ver van de zeereep waren volledig bedekt met wuivende helm, zandzegge en duinriet. Mossen overheersten waar vroeger korstmossen groeiden. Eén daarvan was het in Nederland nieuw-ingekomen mos grijs kronkelsteeltje (een zgn. neofyt). Dit ook wel ‘tankmos’ genoemde mos had zich in het binnenland massaal op open zand gevestigd. Maar ook in de kustduinen was deze soort geleidelijk binnengedrongen.

In 1990 vroeg Ger Londo van het RIN (Rijksinstituut voor Natuurbeheer, nu Alterra) mij hoe het er met de korstmossen op Terschelling voorstond. Eind 1980-er jaren was namelijk mijn vroegere werk over de korstmossen op Terschelling uitgegeven als RIN-Rapport. Toen pas? Dat kwam omdat ons gezin een aantal jaren in het buitenland was geweest. In de zomer van 1990 heb ik toen het onderzoek uit 1966 herhaald. Mijn beschrijvende werk uit 1966 ging de basis vormen voor dit toegepaste onderzoek.

Westhelling in 1966 en met vergrassing in 1990

Op Rita’s duin heb ik vanuit een vast punt weer een groot aantal vierkanten ingemeten en de schattingen herhaald van het % kaal zand, groene planten, mossen en korstmossen. En ook om welke soorten het ging. Mijn kennis van de Cladonia’s liet ik van toen af aan controleren door de korstmossenexpert André Aptroot. Zo kon zichtbaar gemaakt worden wat er in 25 jaar veranderd was 4. Van belang daarbij is dat dit duin ver weg is van de dorpen en er geen invloed van toeristen waarneembaar was. De conclusie was: het pionier-gras buntgras was praktisch verdwenen en de totale bedekking van helm en zandzegge was toegenomen tot 80% (zie boven). Maar vooral de achteruitgang van de korstmossen op de westhelling was spectaculair: van 50% naar 3%. En in de moslaag groeide vooral de indringer grijs kronkelsteeltje (25%). Ook hier werd als oorzaak van deze veranderingen de landelijk sterk toegenomen stikstofneerslag aangenomen. Annemieke Kooijman met studenten van de Universiteit van Amsterdam deed daarvoor bodemonderzoek op Terschelling. Zij bewezen dat de stikstofneerslag vooral een enorm effect had op het uiterst voedselarme duinzand in het Waddengebied. 5 Vanaf 1991 was dit onderzoek onderdeel van het herstelprogramma EffectGerichte Maatregelen tegen verzuring en eutrofiëring van de droge duinen (EGM).

In de 1990-er jaren heb ik opnieuw de droge duinvegetatie over het hele eiland beschreven. Vergelijking met de vegetatie-opnamen uit de ’60-er jaren hebben de veranderingen zichtbaar gemaakt. Mijn oude en nieuwe opnamen zijn samengevoegd met het computer programma TURBOVEG. De ontwerper daarvan bij Alterra, Stephan Hennekens, hielp mij daarbij, evenals Karle Sýkora van Wageningen Universiteit. Het resultaat was een vegetatiekundige artikel over de grote veranderingen in de kalkarme duinen en de mogelijkheden van beheer. 6

Door de inzet van Hans Boll van Staatsbosbeheer Fryslân kwam in 1995 het groene licht om een groot MONITOR-programma voor vegetatie en bodem van de Terschellingse droge duinen op te zetten. Het doel was om de teruggang van de biodiversiteit te volgen, vooral het effect van vergrassing en vermossing op de korstmossen. Van west naar oost heb ik proefvlakken uitgezet: voor een deel in nog niet vergraste situaties. Maar ook in de jongste duintjes bij paal 26 waar ik korstmossen als pioniers verwachtte.

Bovendien werden in een aantal terreinen beheer-experimenten ingezet zoals het plaggen van het mos grijs kronkelsteeltje. In proefvlakken niet ver van de zeereep werd de invloed van overstuiving op de vegetatie gevolgd. Het hieronder volgende onderzoek na brand ging er ook deel van uit maken.

Onderzoek na brand op Rita’s duin (1993-2001)

In het vroege voorjaar van 1993 leek een telefoontje van Harry Horn (destijds hoofd van Staatsbosbeheer op Terschelling) eerst alarmerend. Mijn vergraste duin was volkomen afgebrand bij een duinbrand. Een jongen had in de zeereep met een aansteker gespeeld. Door een sterke landinwaartse wind had de sterk verdroogde vegetatie vlam gevat en mijn duin bleek niet meer te redden.

De westhelling van het in maart 1993 afgebrande Rita’s Duin. (Foto Maaike Veer)

Dezelfde helling 3 maanden na de brand met opnieuw helm en zandzegge.

Opnieuw heb ik die zomer een groot aantal van aaneengesloten vierkanten ingemeten en beschreven. Er werden in totaal 52 vierkanten gevolgd, namelijk in de lengte 26 vierkanten van 4 meter lang en in de breedte twee vierkanten breed. De nieuwe factor was: de hoeveelheid as per vierkant. Om de verandering in soorten te volgen werden ook kleinere proefvlakken gevolgd.

Vervolgens ben ik zeven zomers naar Terschelling gegaan en heb de beschrijvingen herhaald. Dat was steeds in dezelfde periode van de voorzomer om ongeveer dezelfde ontwikkeling van de grassen en de overige groene planten aan te treffen. Mijn dochters vonden het nogal verdacht dat ik altijd in juni tijdens het culturele festival Oerol op Terschelling moest zijn. Ja inderdaad, ik heb er veel try-outs en avondvoorstellingen kunnen meemaken. De eerste jaren verbleef ik op het Biologische Station dat in 1993 naar Midsland was verhuisd. Maar toen dat het basiskantoor voor Oerol werd, mocht ik logeren bij onze vrienden Martha en Sil Roos in Lies.

Maar of het afbranden van vergraste duinen weer kaal zand met korstmossen kan terugbrengen? Niet dus. Terwijl de as en het kale zand geleidelijk verdwenen werd het duin al weer snel bedekt met een zee van grassen. Eerst verschenen er de typische mossen na brand, zoals purpersteeltje en later vestigde zich opnieuw grijs kronkelsteeltje. Met hulp van Karle Sýkora en Marianne van de Peijl zijn de oude en nieuwe gegevens statistisch bewerkt, met als resultaat een artikel over het effect van brand. 7

Mijn advies is om na brand de duingrond zo kaal mogelijk te maken. Het minder zure onderliggende zand kan dan weer gaan stuiven. Buntgras en korstmossen krijgen dan een kans zich te vestigen. Eenzelfde conclusie kwam uit de monitoring van de proefvlakken tussen Hoorn en Oosterend. Overstuiving met zand houdt daar de biodiversiteit in stand.

Onderzoek van begrazing op Rita’s duin (2002-2013)

Een nieuw tijdperk brak aan: hoe kunnen de duinen ‘verjongd’ worden of minstens hun soortenrijkdom aan planten behouden? Sinds 1998 was ik lid van het OBN-deskundigenteam ‘Droge duinen en stuifzanden’ waar veel mogelijkheden tot verjonging van de duinen revue passeerden. We keken vooral ook naar betaalbaarheid, waarbij begrazing de minst kostbare bleek. Ook op Terschelling werd daartoe in 2002 overgegaan. Staatsbosbeheer maakte in de vergraste duinen ten oosten van de Badweg van Oosterend een begrazingseenheid met paarden en koeien.

Ook Rita’s Duin viel binnen zo’n begrazingsgebied. Om toch mijn langdurige onderzoek te kunnen voortzetten werd een gedeelte van de westhelling afgebakend met prikkeldraad.

Binnen deze omheining van 16 bij ruim 70 meter viel een deel van de oorspronkelijke vierkanten die voor het brandonderzoek in gebruik waren. Daar werd dus de invloed van begrazing uitgesloten. Ten noorden ervan werd een reeks aaneengesloten vierkanten ingemeten om de invloed van de begrazing zichtbaar te maken.

Publiek! Het opnemen van de gegevens en ook die van de kleinere proefvlakken deed ik nu minder vaak dan tijdens het brandonderzoek. Was het in 2005 of 2010? Een achttal nieuwsgierige paarden kwam aanhollen. Ik zat binnen de omheining maar mijn rugzak met brood lag er buiten. Tot mijn schrik roken de paarden dat en begonnen er aan te rukken….brood in plastic, niet goed dus. Dus ik kroop bliksemsnel onder het draad door en begon tegen de paarden te roepen. Ja, met dezelfde woorden of het stoute kinderen waren: ”Niet doen, pas op!!” Gelukkig hielp dat en in galop vertrokken ze.

Verandering in de milieuomstandigheden

Na enkele jaren bleek er vanaf het strand en de voorduinen enorm veel vers zand te verstuiven. Dit was het resultaat van het dynamisch kustbeheer door Rijkswaterstaat. Sinds 2010 vond er zandsuppletie voor de kust tussen Hoorn en Oosterend plaats en werden de duinen niet meer met helm beplant 8. Dit instuivende zwak kalkhoudende zand (0,6% CaCO3) werd een extra milieufactor, zowel binnen als buiten de omheining. Alle proefvlakken werden rijker aan korstmossen (11 soorten in totaal). Sommige soorten zijn kenmerkend voor zwak basische of neutrale bodem (gewoon schildmos, zomersneeuw en vals rendiermos). Andere soorten zoals open rendiermos voor meer zure bodem; zie de soortenlijst in het (korst)mossentijdschrift Buxbaumiella). 9

Omheining op de westhelling in 2013. Vanuit de voorduinen instuivend zwak kalkhoudend zand.

Witte grondblaadjes van het pionier korstmos zomersneeuw

 

Centraal vals rendiermos (donkergrijs) is kenmerkend voor zwak basisch zand; er boven: open rendiermos (lichtgrijs) en gewoon klauwtjesmos, beide voor zwak zure bodem.

Duinviooltjes blijven bloeien op open plekken in 2009

In alle vierkanten ontwikkelden zich ook veel mossen. Door het instuivende zand en de zilte zeewind was het ‘tankmos’ grotendeels afgestorven. Het zandhaarmos ontwikkelde zich daarna en ook gewoon klauwtjesmos. Dit lijkt een normale vegetatieontwikkeling in de droge duinen. Er was ook wel invloed van konijnen maar de hoeveelheid konijnen wisselde nogal door de jaren heen. Door hun gegraaf ontstonden er open plekken wat weer gunstig was voor de bloemplanten waaronder duinviooltjes.

Maar helm en zandzegge nemen duidelijk af door begrazing. Dit was de conclusie bij de afsluiting van het project in 2013. Binnen de omheining stond namelijk veel vitale helm. Dit was in 2017 nog duidelijker te zien.

Veel helm binnen de omheining in 2017.

 

 

 

 

Waar ging het mij uiteindelijk om?

De invloed van stikstof bleek in de 1990-er jaren zo schrikbarend dat ook in de landelijk politiek de bakens verzet werden. Projecten van het Overlevingsplan Bos en Natuur (OBN) kwamen van de grond om de biodiversiteit in Nederland te waarborgen. Als onderzoeker wilde ik mijn steentje daaraan bijdragen. Mijn opleiding in de vegetatiekunde gaf mij die kans. Mijn interesse en kennis van de korstmossen kwam goed van pas omdat korstmossen uitstekende indicatoren zijn voor veranderingen in het milieu. In het voorgaande noemde ik de inspirerende mensen waardoor ik aan de slag kon. Maar helaas: de invloed van stikstof op de natuur is nog steeds groot, minstens zo groot als in de 1990-er jaren. Het vermogen van de natuur tot herstel wordt echter zichtbaar bij goed beheer.

rita.ketner.oostra@gmail.com                 maart 2018

Literatuur

1 De geschiedenis van dit biologisch station is te vinden bij: Van der Maarel, E., Sterk, A.A., Lensink, B.M. en Freijsen, A.H.J. 2011. De Stichting Wetenschappelijk Duinonderzoek. Het Nederlandse duinonderzoek in historisch en internationaal perspectief. KNNV Uitgeverij, Zeist.

2 Van Dieren, J.W. 1934. Organogene Duenenbildung. Proefschrift Universiteit Amsterdam

3 Kok, A. 2009. Aastermiede & Wachthuusplak. Veldnamen op Terschelling in duin en polder. Uitg. Van Gorkum, Assen.

Zie recensie op deze site.

4 Ketner-Oostra, R. 1993. Buntgrasduin op Terschelling na 25 jaar weer onderzocht. De Levende Natuur 94 (1): 10-17.

5 Kooijman, A.M., A. van Hinsberg, H. Noordijk, M. van Til & C. Cusell, 2010. Stikstofdepositie in kalkrijke en kalkarme duinen: gaat het wel zo goed? De Levende Natuur 111 (4): 166-170.

6 Ketner-Oostra, R. & K.V. Sýkora, 2000. Vegetation succession and lichen diversity on dry coastal calcium-poor dunes and the impact of management experiments. J. Coastal Conservation 6: 191-206.

7 Ketner-Oostra, R., van der Peijl, M.J. & Sýkora, K.V. 2006. Restoration of lichen diversity in grass-dominated vegetation of coastal dunes after wildfire. J. Veg. Science 17: 147-156.

8 Ketner-Oostra, R. & K.V. Sýkora, 2012. Effect van overstuiving op korstmosrijke duinen op Terschelling. De Levende Natuur 113 (4): 167-173.

9 Ketner-Oostra, R. 2014. Herstel van korstmosrijke duinen op Terschelling door beheersingrepen. Buxbaumiella 99:1-13.

4, 5, 8 en 9 te downloaden: www.natuurtijdschriften.nl

6 en 7 staan als artikelen in mijn proefschrift als Hoofdstuk 2 en 4. Dit is te downloaden: www.primolibrary-wur.nl/Library Catalogue. Vervolgens via Search: edepot.wur.nl 18487

 

Rolf Roos

Met dank aan Frans Beekman

De laatste 150 jaar zijn vele gerenommeerde onderzoekers op Terschelling geweest. F. Holkema (1870) was de eerste bioloog met een proefschrift over de flora van de eilanden. Hij werd nagevolgd en aangevuld door F.W. van Eeden in 1874 met een plantenlijst van alle duinen en in 1885 met een verhaal over Terschelling in ‘Album der  Natuur‘. In dit laatste artikel lezen we naast veel floristische wederwaardigheden de ongewone combinatie van gemor over zedenverval (de meisjes op Terschelling verwaarloosden de klederdracht) en de aanbeveling om de net door Holkema ontdekte cranberries te gaan kweken.

Typisch kegelvormig erosieduin, aquarel Piet Zonneveld, ca 1935 nabij Den Haag. Op Terschelllng wel ‘pollen’ genoemd.

Van Eeden koos voor de vorm van een wandeltocht over het eiland (‘4 uren gaans’) en we geven een citaat van hem over de intense verstuiving in die tijd: “Bij paal 18 (ter hoogte van Oosterend, red.) houden we halt: De paarden worden uitgespannen op het barre zand en wij beklimmen het duin. Hier is een ontzettende wildernis. De onafgebroken werking van wind en zee heeft hier een tooneel geschapen, niet minder grootsch dan de werking van het onderaardsche vuur in vulkanische landstreken. Overal kegelvormige duintjes met uitgespreide helmbossen gekroond, en daar achter hooge, witte, geheel onbegroeide duinen, wier trotsche omtrekken aan bergtoppen boven de sneeuwlijn doen denken.”

Veldgentiaan, Noordhollands Duinsrervaat

Enkele vondsten van Holkema en Van Eeden zijn de regionaal wereldberoemde grote veenbes en de inmiddels van het eiland (en alle andere Waddeneilanden!) verdwenen veldgentiaan, terwijl ze bijzonderheden als draadgentaan (geel en klein), muizenstaart en de pilvaren al vroeg  signaleerden.

Vergeten meesters

Meester Gerrit Willem Jongens (1888 -1959); van Albert Roos is ons geen beeld bekend. Wie kan ons helpen?

In dit artikel staan we vooral stil bij het ten onrechte vrijwel vergeten werk van twee meesters van rond de oorlog: meester Gerrit Jongens (werkzaam in Midsland) en meester Albert Roos (werkzaam in West). We introduceren beiden met een citaat van Victor Westhoff (die na de oorlog zelf over de Boschplaat publiceerde) uit Rinkebollen, het blad van KNNV Terschelling, in een special over Wouter van Dieren, nummer 1985 1 & 2. De redacteur destijds was de Terschellinger George Visser, die zelf ook over de flora publiceerde. Westhoff: “De beste kenners van Terschelling waren, in die jaren vóór de oorlog, de onderwijzers Meester Roos in ‘West’ en Meester Jongens in Midsland. Aan beiden, maar vooral aan Meester Roos, dank ik een schat van waardevolle gegevens over de flora en fauna waarmee ze al zo lang vertrouwd waren. Zij hebben in 1948 samen een eenvoudig pretentieloos, maar inhoudrijk boekje over Terschelling geschreven, geheten ‘Wandelingen op Terschelling‘ en uitgegeven door de VVV ‘Terschelling Vooruit’. In hun bescheidenheid hebben zij daarin zelfs hun namen niet vermeld, zij noemen zich ‘de schrijvers’, zoals de bouwers van middeleeuwse kathedralen. Misschien is dat de reden, dat dit zo waardevolle boekje bij de huidige generatie geheel onbekend is.”

Het bescheiden kaft uit 1948

Waarvan acte. Een groot deel van het boekje hebben we daarom gescand en is hier te vinden (als pdf). We citeren er hieronder ruim uit. Specifieke Terschellinger woorden voor flora en fauna hebben we vet gemaakt (wat zijn Rinkebollen trouwens?). Buitengewoon boeiend zijn ook de vroege weeklachten van Jongens en Roos over de gevolgen van kunstmest en ruilverkaveling. Interessant zijn ook het commentaar op overbeweiding en enkele bijzondere botanische details, zoals het verschijnen van Inula (heelblaadjes). Ook de misvatting (vanaf Holkema) dat er sprake was van diluviale (pleistocene) invloeden die tot in de ijstijden reikten, was nog gangbaar. De flora van Terschelling is vermaard om enkele noordelijke soorten als beredruif, zevenster en het Linneausklokje, alle ontdekt in de 20e eeuw. Dankzij de omschrijving van Jongens en Roos krijgen we zicht op de voorbije rijkdommen in de Terschellinger polder, hoewel er aan de duinrand nog veel valt te genieten. Van Jongens zijn hiernaast nog korte stukken in De Levende Natuur bekend. In 1927 meldt hij bescheiden (pdf) dat hij in 1915 als eerste de zevenster vond en memoreert hij het verscheiden – door ontginningen – van veenmosorchis (malaxis), in de 19e eeuw ook bekend van Texel. Thans uit de Nederlandse duinen verdwenen.

In 1935 beschrijft Willems in hetzelfde tijdschrift (pdf) enige anecdotes inzake de vogelwereld van Terschelling, o.a een blinde wulp. In deze bijdrage treffen we  de prachtige verzuchting dat ‘de jongens’  niet meer mee wilden het veld in toen ze geen eieren meer mochten rapen of ‘pinksterblommen’ (orchideeën) mochten plukken. Andere tijden, andere eisen. Frans Beekman meldde ons dat voor de oorlog de Schellinger moeders van de schoolkinderen vroegen: “meester, wanneer is er weer het feest van het bloemen zoeken?”

Jongens & Oost, 1948: Wandelingen op Terschelling

Hieronder delen uit het bescheiden publieksboekje van deze twee nu aan de vergetelheid ontrukte schoolmeesters. Een bescheiden digitale wederopstanding. Weet u meer over deze meesters? Laat het ons weten of reageer onder dit bericht.

Het landschap op Oost-Terschelling is geheel anders dan dat te West. Tot Oost wordt alles gerekend wat beoosten Hee ligt. Behalve Kienum en Striep liggen de gehuchten en dorpjes op een oude woonwal, waarover thans de verharde weg loopt. (…)

De betekenis van de namen der dorpen en gehuchten te verklaren valt buiten het bestek van dit boekje. Alleen voor Striep wil ik een uitzondering maken. Bij het samenstellen van de stafkaart werd de naam geschreven als Seerijp; dat is echter onjuist, Surijp, zuiderhoogte, moet het zijn. Dat de Hollanders moeite hadden met het lokale dialect, blijkt ook uit de fraaie omzetting van Sehaal in Sierhal, een buitendijkse schor bezuiden Landerum. (…)

Van Midsland uit gaan we zuidwaarts langs een landweggetje door weiden en door een smal paadje tussen korenvelden naar Striep.(…) Van Striep kunt U ook het Oosten in gaan en komt U langs de drie buitendijkse schorren: Sehaal, Keag en Ans, met de mooie zoutplanten: zulte, lamsoren, obione e.a. Deze gronden zijn in de laatste jaren sterk afgenomen. De gelaagdheid van de bodem kunt U daar goed zien en in de kuilen en hoeken bij de dijk liggen massa’s wadslakjes, die uitgespoeld zijn: geschikte kalkscherpte voor kippen. Gaan we tot aan de sluis bij “ouwe dyk”. Aan de binnenzijde van de dijk ligt nog een oud brokje dijk als herinnering aan de doorbraak van 1825. Van hier loopt een landweg met talrijke  bochten naar de hoofdweg. Uit de andere dorpjes zijn soortgelijke wandelingen naar de dijk te maken en velen geven de voorkeur aan een avondwandeling in de maneschijn langs de dijk, maar daarvoor behoef ik U geen raad te geven.

In een polderlandschap als op Terschelling komt men er zeker toe ook eens een wandeling door weiden en langs akkers te maken. Bij de verkeersspiegel in Midsland gaan we rechtdoor het Westen in, draaien bij de laatste boerderij rechtsaf en volgen er weer een heel oude landweg, die naar Galgeduun en Hogeland voert. Mooie waterweegbree, zwanenbloem en duitblad (kikkerbeet, red.)  in de sloten zijn wel de opvallendste planten en maken wandelen en kijken plezierig. U zult zeker besluiten ook eens in Mei of Juni een kijkje te komen nemen. Dan immers zijn de hooilanden op zijn mooist.

Waar de akkers beginnen moet U eens uitkijken naar muizenstaartjes, een ranonkelachtig plantje, dat bij voorkeur in de greppels langs de rogge-akkers groeit. Smalle blaadjes en een grappig bloempje met vijf gele blaadjes en een heel lange dunne kegel van vruchtbeginseltjes. Na de vruchtzetting lijken het net roestige spijkers in de greppels. Aan dit plantje is het te wijten, dat de Hoge Horp aan de weg naar West ten onrechte tot diluviale hoogte werd verklaard door Holkema, die in 1868 het plantendek van het eiland heeft beschreven. Ten Westen van Galgeduun en Hogeland strekt zich een groot gebied van lage weilanden uit. Van het Galgeduun behoeft U niet te griezelen, want de enige botten, die op deze oude gerichtsplaats zijn opgedolven, waren van een koe.

Ook in de midzomer is het hier prettig te wandelen, maar om het echt te genieten moet ge hier in hef voorjaar meermalen een bezoek brengen. Duizenden dotterbloemen kleuren grote vlakken schitterend geel; kieviten duikelen overal en stoten op een grauwe kiekendiefman, die over de duinen is komen aandrijven op roof naar eieren en jongen; vlak voor de voeten zigzagt een snipje weg van zijn nest onder een graspol; tjuten (tureluurs red.)  staan overaI op hekpaaltjes ons als ongewenste gasten uit te jouwen en vanuit de duinen komt een watersnip blatend neervallen. Op een vroege morgen kunnen we hier de “kragemantjes” (kemphanen) hun tournooien zien houden; de kleurenpracht van de kragen en de sierlijke bewegingen houden onze aandacht zo gespannen, dat we alles om ons heen vergeten tot tenslotte de pijnlijke stijfheid van benen en rug ons dwingen op te staan. (…)

Voor de plantenliefhebber is het aardig op een en dezelfde vierkante meter gezellig naast elkaar te zien bloeien: lepelblad, Engels gras, zoutgras en dotterbloem: zoutminnende en zoutschuwende zusterlijk etende uit een pannetje. Er valt hier werkelijk wel iets te leren. Hoe komt die moerasandijvie, een grote forse plant met gele hoofdjes, hier nu verzeild aan die slootkant? Ik weet het niet, maar ze staat er reeds veertig jaar lang en het is de enige groeiplaats op het eiland. Maar nu gaan we naar die elzenbosjes aan de heide- kant. We komen langs slootjes dichtgegroeid met egelskoppen, “tanden en kiezen” zeggen ze hier en komen op de weg langs de “heide” uit. Van hei is hier niet veel meer over: ontgonnen tot armetierige wei- en bouwlanden. Een enkel stukje met struik- en dophei en gagel is nog gebleven als een herinnering aan de goede oude tijd. (…)

In de elzenbosjes nestelen merels, lijsters, robijntjes, duiven en kraaien, terwijl in de braamstruiken altijd wei een paar nesten van de grauwe klauwier zijn te vinden. Let U eens op opgeprikte insecten aan dorens en prikkeldraad. Meestal zijn het enkele hommels en vlinders, maar ik vond toch eenmaal niet minder dan vijf spitsmuizen opgeprikt, maar daar waren ook drie broedende paartjes en spitsmuizen om ’t grijpen! Over een van die bosjes moet ik U wat meer vertellen. Het is in 1880 aangelegd in opdracht van de toenmalige vroedvrouw uit Midsland, waarom het dan ook  Vroedvrouwsbosje heet en is nu eigendom van de Geref. Gemeente te Midsland. Hier groeien twee voor het eiland merkwaardige planten: rankende helmbloem en zevenster, U weet wel, dat zeldzame plantje, welker groeiplaats eertijds in verband werd gebracht met de eindmorenen van de gletschers uit de ijstijd. In de heidesloot groeien veel stekelvarens en hier en daar een tweebladvaren, terwijl tussen de elzen de enige koningsvaren van het eiland opvallend is.

Wij beklimmen het hoge duin achter de boerderij “de Kooi” met zijn oude boomgaard en rusten op de kop van “Ariesduun” uit (heet nu nb op topo kaart Arjensduin, red), moe van slenteren en al de indrukken, die we hebben opgedaan. Het uitzicht is schitterend: weiden gescheiden door elzenstruiken, akkers in grillige vormen, de haven van West, Midsland met zijn speelgoedtorentje en ver om oost de toren van Hoorn, een blinkende waddenzee met hier en daar een zeil of een rookpluim, afgesloten door de Friese kust met in de Iucht hangende torens. We maken geen haast en misschien ergeren we ons aan de monsterknijpers en ontsierende zandhopen, die onafwendbaar behoren bij ruilverkaveling in uitvoering. We voelen ons toch wei even beklemd, als we ons afvragen, hoe het landschap er uit zal zien over enige jaren. Misschien is mijn relaas dan toch wel over hoe het was!

‘Pinksterblom’ in de Dazenplak (orchis, in dit geval een gevlekte)

Kijk ook eens achter U over het mooie duinlandschap. Ook hier heeft de mens zijn invloed doen gelden: dennen. Dat elzenbos daar in de duinen is nu de plek, waar de beide Kienumers de eerste veenbessen onopzettelijk uitzaaiden, teleurgesteld dat hun moei- zaam meegesleepte vat geen wijn, maar bessen bevatte. Dus ook hier de mensenhand, die ingreep. We dalen weer af en kunnen ook nu een andere weg door de weilanden nemen of die langs de heidekant. Daar hebben we nog kans een leeuwerik of een graspieper met misschien een koekoeksei te vinden. Overal zien we de mooie paarse orchideetjes (handekenskruiden) bloeien, de “Pinksterblommen“, die de kinderen vroeger gebruikten voor hun pinksterkronen, die ze de boer, die het laatst het melkpad afkwam, op Pinkstermorgen om de hals legden, waarvoor hij zijn melk in ruil moest afstaan. In de weiden zijn de orchideeën heel wat minder talrijk geworden door het gebruik van kunstmest.

Heeft U werkelijk al besloten eens Uw Pinkstervacantie hier te komen doorbrengen? Goed, dan kunnen we meteen maar op weg gaan naar de meeuwenkolonie op de Hoek. We nemen de bus naar de Dwarsdijk: Stop, het eind van de bewoonde wereld. Een boerderij staat er nog net over de dijk; hier slaan natuurliefhebbers en biologen graag hun tenten op om van hier uit de geweldige uitgestrektheid van strand en duinen, die het ongekend mooie natuurmonument de “Boschplaat” vormen, in alle richtingen te doorkruisen voor hun studie van bodem, plantendek en dierenwereld: een uniek terrein in Nederland. Althans iets van die grootse schoonheid zullen we vandaag beleven. We nemen de zuidkant over de Grie (strandweide) langs het wad, voorbij de oude wierschuur (vroeger pakhuis voor zeegras), die nu is ingericht als kampeerhuis, waarvan de Friese Jongeren Vereniging druk gebruik maakt. We komen alweer oude bekenden tegen, zoutplanten in soorten, maar ze zullen later pas in bloei komen. Dat sterk geurende zilverkleurige plantje (zeealsem) noemt men hier vlooienkruid en werd vroeger gedroogd om tussen het stro in de bedstede te strooien. Die doornstruiken behoren tot de vlinderbloemen, stalkruid, dat de boeren tônnen (doornen) noemen. Een familielid hier- van zonder doorns vindt men hier en daar in de duinen. Dat elzenbos links is de “takkenkooi”, de eerste van de vier Griekooien, waar heel wat trekeenden hun Ieven roemloos eindigen. Ons gezelschap is te groot om eens een kijkje in de kooi te nemen met zijn geheimzinnige sfeer en dichte begroeiing van stekelvarens onder hoge slanke elzen, waar ook weer een massa zevensterretjes groeien (deze kooi is van 1666!). Op verzoek Iaten de kooikers wei eens bezoekers onder geleide toe, maar neem nooit de vrijheid de kooi zonder vergunning te betreden.

De Opperridwagen, een huifkar met kleurige wielen. Op Schier heet deze toeristen-attractie ‘Jan Plezier’.

Heelblaadjes

Op een weiland tussen de tweede en derde kooi vindt men een groeiplaats van Inula, een op raadselachtige wijze verschenen vreemdeling: een gele composiet. Voorbij de vierde kooi komen we aan de  “slenk”,  die diep binnendringt. We lopen bij laag water er bezuiden om langs en trekken over het harde wad- strand verder. Aan Uw linkerkant liggen de “stiekelduuntjes”, waar lang geleden de op-e-riêdgangers de blauwe zeedistels plukten om een tuiltje aan de wagen te hangen, als bewijs dat ze werkelijk bij de stiekels geweest waren. De wagens werden achtergelaten in de St. Janshoek, waar ook het feest werd gevierd. Het is nodig gebleken een verbod uit te vaardigen de zeedistel te plukken en te vervoeren, omdat de zomergasten wat al te begerig waren. U wilt wel meehelpen om de blauwe stiekels te beschermen, nietwaar?

In de verte zien we de Eerste Duuntjes al liggen. Tussen de Groede, de algemene weide voor jong rundvee, en de eerste duintjes is nog wel water, maar de begroeiing van de waddenkant uit gaat nu ongestoord zijn gang. Er was een tijd, dat hier noord- en zuidvloedwater bij storm in elkaar vloeiden en terecht gevreesd werd voor afsnoering van de Boschplaat. De Waterstaat heeft hier met succes ingegrepen door het leggen van een stuifdijk en het gevaar is bezworen. Aan de zuidzijde van de stuifdijk (scherm) is nu een terrein ontstaan, waar de plantensocioloog zijn hart mag ophalen en de theorie kan toetsen aan de praktijk. (…)

Dat kleine vogeltje, dat daar zo leuk rond trippelt, is een griltje (bontbekpleviertje), dat in een van de groene uitlopers zeker zijn nestje heeft met de bekende kleine bonte eitjes. We zullen hem niet plagen en gaan voorbij de eerste duintjes, waar de kobben (meeuwen) al onrustig en luid kokkend en krijsend rondvliegen. Wij gaan eerst verder naar de tweede duingroep, waar de bewakers zetelen en we onze vergunning van de boswachter eerst moeten tonen, want de Hoek is in de broedtijd bewaakt en dus verboden terrein. We hebben meteen de gelegenheid de inwendige mens te versterken en de gastvrije bewakers te verzoeken ons een lekker bakkie troost te zetten van de koffie en de suiker, die we zorgzaam hebben meegenomen. Ook kunnen we eens praten over de kobbenkolonie. Die baart heel wat zorg. Het leek zo mooi: de grote stern op Griend, de visdiefjes, de noordse sterns en de eidereenden op Vlieland en de zilvermeeuwen op de Boschplaat. Kokmeeuwen konden overal elders wel terecht. Maar het verliep niet alles even vlot.

De meeuwen zijn lastig en laten zich niet zomaar opsluiten en ze vermenigvuldigden zich schrikbarend, dank zij de bescherming. Op Vlie deden ze enorme schade door het verslinden van eieren en jongen van eidereenden, sterns en bergeenden, zodat ten slotte moest worden ingegrepen: rapen en schudden van eieren, of schieten en vergiftiging van de broedende vogels, allemaal erg onplezierige dingen, en nog altijd is het probleem niet opgelost. Laten we er het beste van hopen en ons niet bezig houden met het verzinnen van nieuwe middelen de meeuwenplaag tot normale proporties terug te brengen. Kijken we liever hoe de roofridders in hun grote kolonie zich gedragen. Overal gaan ze op wieken, nu we weer in beweging komen. Een prachtig gezicht zo’n drietal grote gevlekte eieren in een heel eenvoudig nest, nu eens geheel open en bloot, dan weer onder een helmpol, maar er ligt in de meeste nesten slechts een ei, omdat de eieren regelmatig geraapt worden en voor consumptie dienen.

Staande bij een nest moet U eens omhoogkijken: de ouden doen heftige aanvallen op U en scheren rakelings langs en over het hoofd. Prachtdieren zijn het toch, maar de haaksnavel en het koude reigeroog zien er niet vriendelijk uit.

Gelukkig eten ze niet enkel eieren en jongen. Ze voeden hun jongen uit de krop en telkens ledigt een der verontruste vogels zijn goed gevulde krop en komt er een flinke prop naar beneden en dan blijkt die te bestaan uit halfvergane zeesterren, krabben en schelpdieren. Uitkijken is hier wel zaak. Bovendien ruimen de kobben alles, wat dood aanspoelt, netjes op en hebben zo toch een nuttige taak in de dierenhuishouding.
De bewakers laten U ook wei een nest van de kleine mantelmeeuw zien. In de eieren is geen verschil met die van de zilvermeeuw, maar in de lucht valt zijn donkere mantel op en pas op, hij is nog heftiger in zijn aanvallen dan de gewone kob. Kruisingen komen ook voor.
Overal zijn de vogels achter ons weer neergestreken; ze zijn gewend aan dagelijks bezoek. Geen wonder, dat liefhebbers hier uren in een schuilhutje door- brengen, om het intieme leven der meeuwen te bestuderen en vast te leggen op plaat of film. Heel wat geheimen zijn hier al ontsluierd en toch blijft er nog een reeks van vragen onbeantwoord. Daarom moeten de meeuwen toch maar blijven op onze Boschplaat, en och, we gunnen ook hun een plaatsje onder de zon! Misschien zien we nog een stormmeeuwtje, waarvan de eieren veel kleiner zijn en die niet mogen worden geraapt, zo min als die van de mantelmeeuw.

Die grote eenden daar in de verte zijn de eidermannen. De wijfjes broeden op de vijf grote, effen groenige eieren in de duintjes en mogen niet gestoord worden, want ze zijn weinig broedvast. Mogelijk kunnen de bewakers ons een paar eieren Iaten zien uit een verlaten nest. Ze zijn nog groter dan kobbeeieren. Geen wonder, dat ze de begeerte van eierzoekers opwekken. De eidereenden horen eigenlijk thuis op Vlieland en enkele zijn vandaar naar hier overgekomen.

Nu er weer meer konijnen op de Hoek zijn gekomen, is er wel kans, dat de mooie bergeenden weer geschikte broedgelegenheid krijgen in de holen. Aan het eind van de gang een prachtig donsnest met roomkleurige eieren. Men heeft geprobeerd ze te helpen met kunstnesten van pijpen en dat is meermalen goed gelukt, vooral op Rottum en Griend. We zouden ze node missen als broedvogels, ofschoon ze vooral goed te observeren zijn op het wad, waar in de herfst vele honderden zich verzamelen. Misschien ziet U wei eens op de wandeling over de Grie een stel ouden met jongen in de slenk, waar ze zich graag ophouden en dan zult U daar veel plezier hebben van het onderduiken der donsjes op een alarmsein van vader of moeder.

Zeewinde

We gaan terug over de eerste duintjes, waar we vast uitzien naar planten, die we van de zomer bloeiend willen terugzien: de zeewinde met haar grote purperen klokken en glanzend groene blaren aan de westrand, de kleine teunisbloem met de ’s avonds sterk geurende gele bloemen op lange vruchtbeginselstelen. Deze is uit het Oosten komen aandrijven, in letterlijke zin en heeft de hele Boschplaat en aanliggende duinen tot  paal 18 veroverd. De derde geëvacueerde moet uit het Zuiden gevlucht zijn, want deze zeewolfsmelk is bekend van de Zuidhollandse eilanden. Ook deze wint langzaam aan terrein.

We steken over naar de Groede en overal zien we wandelpaadjes van koeien en aan het plantendek is te zien, dat intense beweiding hierop een funeste invloed heeft. Vandaar ook de afrastering met prikkeldraad om te voorkomen dat het vee gaat uitweiden in het  natuurreservaat. Die mooi begroeide duintop links draagt nog de naam  “Witduun”, ofschoon dat wit al lang verdwenen is dank zij de beplanting van dit duingebied, die na 1880 werd uitgevoerd. Eertijds diende hij als baken voor de schippers op de Waddenzee. Vlak langs hef prikkeldraad aan de Westzijde van de Groede kunt U in de zomer schitterende orchideeën zien, sturmia, nachtorchis, handekenskruiden en muggenorchis van ongemene afmeting en bloemenpracht. Hier werden veel zoden afgestoken om de Duitse versterking op gindse duintop af te dekken en te camoufleren, maar de knolletjes zaten te diep en nu staan ze in die kale plekken in volle pracht te bloeien. Het duinlichaam is onherstelbaar geschonden en de wind zal niet rusten voor aleer het duin aan het lopen is. Jammerlijke invloed van de mens.

Ja, maar ook net benoordoosten deze top ligt er ook een, die bezig is te verlopen en nu een ontzaglijk grote ketel gevormd heeft, die als zodanig grote bekendheid geniet en veel bezoek trekt van hen, die studie van het duinlandschap maken. De “parapludune” heette hij zo omstreeks 1920. Het was een prachtig gave duintop, toen men er een hoge paal op plaatste, die een grote groene paraplu droeg: een baken voor het overbrengen van het Amsterdams peil van Friesland naar het eiland. De paal werd flink diep ingegraven en met tuien geschoord, bevestigd aan diep ingegraven palen. Toen kon de wind zijn spel beginnen en enige jaren later was de top een krater geworden en lagen de overblijfselen van de ,paraplu” in de diepte, die tot op het grondwater was uitgehold. Daarna brak er een opening in de flauwe helling van de Ioper aan de Noordwestkant en kon het duin verder paraboliceren. Zijn verloop heeft ons veel geleerd en ’t is nu een brok woeste natuur van indrukwekkende schoonheid. Ik neem maar stilzwijgend aan, dat U ook in de zomer hier weer komt en dan zult U hier overal rondbladig wintergroen en zelfs hier en daar klein wintergroen zien, evenals het mooie parnaskruid in alle stadia van bloei. Het sierlijke addertongetje steekt zijn bleke neusje boven het gras uit en de moeraswespenorchis lokt U overal tot plukken, maar denk er aan: vooral in de natuurmonumenten is plukken of uitgraven streng verboden.
Aan de noordhellingen van de talloze kopjes groeit overal het aardig eikvarentje. Wat het wandelen hier lastig maakt zijn de duindoorns. Holkema vond in 1868 slechts enkele duindoorns bij de “greene pollen” in de Westerduinen, vandaar uit hebben ze het hele duingebied als heuse veroveraars bezet, langzaam maar zeker oostwaarts trekkend, zowel langs de zeereep, als door de lage plekken. In 1885 hadden ze Formerum bereikt. Bodemwijziging doet ze in de “plakken” af- sterven en later worden de dorre zwarte struiken, die er uitzien of er een duinbrand gewoed heeft, overwoekerd door de kraaihei, waaraan de gladde blauwe “heidebeien” groeien, die de kinderen even graag eten als de wulpen, kraaien en spreeuwen. Dan ontstaat een struweel, waarin tortelduif, kiekendief, velduil en torenvalkje graag nestelen. Doch de roofvogels zijn veel minder in aantal dan vroeger, omdat de woelratten, die hun voornaamste voedsel uitmaakten, zijn uitgeroeid door de geïmporteerde wezels en hermelijnen. De duindoorn bloeit maar heel bescheiden, maar bezet met de gele en oranje bessen zijn ze prachtig; die bessen zijn niet giftig, maar smaken naar appels, zij het dan wei heel erg zure. We aanvaarden ze dan ook graag als behorende tot een normaal duinlandschap, maar ze kunnen U toch ook wei last bezorgen, zij het indirect. Overal zitten er winternesten in van de bastaardsatijnvlinder en de haren hiervan hebben op de huid van sommige mensen een vervelende invloed; ze veroorzaken een sterk jeukende uitslag, die gelukkig met een drietal dagen weer verdwijnt, maar als U ervaren heeft, dat U er vatbaar voor is, moet U slechts flink gekousd en geschoeid door de duindoorns lopen. Behalve deze onaangename eigenschap hebben de rupsen nog een onaangename gewoonte. Als ze de spruitjes van de duindoorns hebben afgevreten, gaan ze op zoek naar andere voer-plaatsen en gaan trekken bij duizenden. Allen gaan in de richting van het strand; waarom is niet bekend. Ze beklimmen steile duinen, bestormen zomerhuisjes en tenten, dringen overal binnen en laten hun brandharen achter op en tussen lakens, dekens en kleding, ook van de baders op het strand en het gevolg is jeuk en een druk geloop naar de dokter, die er helaas niets aan kan doen: maak U niet ongerust, het gaat  “vanzelf over”. Er is een gemeenteverordening, die iedereen verplicht de winternesten uit hagen en vrucht- bomen te verwijderen en te verbranden, maar U begrijpt wel, dat een zo geweldig uitgestrekt duingebied niet te zuiveren is.
We keren nu langs de door de bezetters aangelegde schelpweg terug in de richting van Oosterend. In de midzomer zou ik U nog wijzen op de mooie roze sterretjes van duizendguldenkruid, dat vroeger zo veel geplukt en verhandeld werd als  “centaulus“, een koortswerend middel en dat in tijden van tabak-schaarste vroeger en nu gekauwd wordt als surrogaat voor pruimtabak.

Gagel

Langs de randen van de kalkweg groeit overal wondklaver, dat zijn naam dankt aan het gebruik als bloedstelpend middel in aloude tijden en hier sinds de jaren 1880 algemeen groeit. Ook de ,zereogenblommen“, duizendblad, ontbreken niet. Ze werden vroeger wel gedroogd als geneesmiddel voor ,rooie randjes” aan de ogen van klierachtige kinderen. Op de lagere plaatsen zien we overal het geurige gagelheestertje, “hopriezen” of , hopriesknoppen“, een vervangingsmiddel voor hop bij de bierbereiding in vroegere tijden. Kussentjes dophei en de flinke plekken cranberries vertellen ons, dat de grond hier betrekkelijk vruchtbaar is. Hoe de cranberries tot hier zich hebben verspreid is nog altijd een open vraag; vogels schijnen ze weinig of niet te eten.
Die mooie Ioper zullen we nog even beklimmen; hij loopt geleidelijk omhoog, om aan de Zuidoostkant steil af te dalen. Ze zijn gevormd in de  tijd toen alles nog geheel kaal was. Holkema schrijft hoe in 1868 van Lies af (zuivelfabriek) zich een grote zandwoestijn uit- strekte tot aan het Amelandergat. In 1880 is men met de helmbeplanting begonnen. Langs de klinkerweg van Oostereind naar paal 18 kunt U aan de rechterkant nog duidelijk de stuifdijk herkennen, die toen is aangelegd.
Dat beplanten heeft veel arbeid aan de eilanders verschaft; geen wonder, dat ze zo veel van hun duinen houden, en ze overal eigen namen aan onderscheidene duintoppen gegeven hebben, en aan de “plakken”; ze hadden die zo nodig voor hun terreinverkenning gedurende de tijd van stro- en helmpoten, duun- slechten en schermen zetten, en vooral het ,keniene- vangen” niet te vergeten.

Of het plantendek hier ook jong is: 70 jaar. Er zijn nog velen in leven, die de lopers en de dukelzandplakken kaal hebben gekend en U de plaats kunnen wijzen waar ze hun ,hosters” (klompen) in het dukelzand verloren of waar hun “viegematten” (strooien hoeden) in een nacht onder een dikke zandlaag waren begraven door een noordwester: ze noemden het duin “hoedjedune”.
Wij kijken van onze rustplaats het Oosten in en kijken uit over een wijde vlakte, die bezig is zoetjes aan in natuurlijk bos te veranderen; de berken worden al flink hoog. De jonge natuurminnaars hopen te beleven, dat er werkelijk bos op het natuurmonument Boschplaat zal zijn ontstaan, zonder dat de mens er zal ingrijpen. We gaan huiswaarts en mag ik hopen, dat onze papieren excursie U nader tot de heerlijke natuur van ons eiland heeft gebracht?
Ongetwijfeld zult U meermalen een bezoek brengen aan het natuurmonument en telkens weer ervaren, dat er nieuwe dingen te beleven zijn. Gelegenheid om U eens rond te Iaten rijden op de “Hoek” is er ook; dan ziet U meteen de derde en vierde duintjes en kunt bij j het Amelandergat op de droogvallende platen in het zuidoosten “zonnende robben” (zeehonden) zien. Maar ook dichterbij kunt U duinwandelingen maken door de mooie Koegelwiek, een geheel vrij natuurreservaat, al weer jonge duinen met de bekende planten van die associatie, waaronder ook het mooie stofzaad, dat onder kruipwilg groeit.

In de midzomer is het vogelleven minder druk natuurlijk, doch zeker zult U de prachtige kiekendieven zien wiekelen en mogelijk nog een velduil opjagen. De duinreep langs de zeekant is hier maar smal. Het midden van de Waddeneilanden is de zwakke plek, zowel hier als op Ameland en de Oost-Friese eilanden. Op Ameland heeft men met veel succes in de jaren van omstreeks 1880 een stuifdijk aangelegd, die de afzonderlijk Westelijk en Oostelijk liggende duincomplexen met elkaar verbindt. Prachtige duinbrokken blinkend wit, met schaarse helm, kunt U zien tussen Lies en Hoorn, met doorbraken, waardoor U de zee ontwaart; mooie objecten voor de kunstzinnige amateur en beroepsfotograaf.
Hier en daar vindt U duintoppen, waar aan de Oostkant zandkragen opvallen met fris groene helm; aan de Westkant ziet U een stuifkelder: het duin is bezig een hoefijzerduin te worden. Tevens kunt U waarnemen, dat helm niet groeit ondanks stuifzand, maar juist alleen in de stuifzone. Duinen in ieder stadium van afbraak en verjonging vinden we overal in het uitgestrekte gebied. Het maakt het landschap levend voor hen, die kunnen en willen zien.

Bij harde wind wandelt U rustig en beschut in de bossen van Formerum tot Hoorn. Vele paden en weggetjes maken het ons gemakkelijk en op vele plaatsen is de eentonigheid der zwarte dennen reeds verbroken door de aanplant van loofhout en bloeiende sierheesters, die er zeker niet geplant zijn om ons gratis boeketten te leveren: ook hier houden we de handen thuis! (…)

Eenmaal heb ik de tocht gemaakt met iemand, die lang in Indië was geweest en mij mooie verhalen vertelde van zijn vele tochten in de rimboe en naar rokende vulkanen. Voorbij paal 19 werd hij al stiller en afgetrokkener en toen wij bij het eind waren stapte ik af en zei: “Hier houdt de wereld op.” ,Zo”, was het antwoord, dan ga ik dadelijk terug, want ik word hier gek!” lk liet hem stilletjes gaan en hij reed als een bezetene met de wind in de rug naar de bewoonde wereld.

Ik heb me daar toen best vermaakt en vond nog een paar mooie schelpen en genoot van robben en vogels, die ook geen last van eenzaamheid en stilte hebben! Als dit boekje mag helpen de onvolprezen schoonheid van ons eiland in ruime kring bekendheid te geven, dan achten de beide schrijvers zich ruimschoots beloond.

 

Literatuur

  • Anonymus  (1948) Wandelingen op Terschelling. Uitgave VVV . Wandeling pag. 21-36 (deels) ‘om oost’ als pdf. <auteurs waren meester Gerrit Jongens en meester Albert Roos>
  • Holkema, F. (1870). De plantengroei der Nederlandsche Noordzee-eilanden, Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog en Rottum. Eene bijdrage tot de Flora van Nederland Dissertatie Univ.Groningen. Holkema, Amsterdam.

 

Theo Baas, Cor ten Haaf en Eva Pauw

(verscheen eerder in: Tussen Duin & Dijk 2021;  aangevuld april 2024 )

In de periode 2009-2012 zijn er in de Schoorlse duinen een aantal grote duinbranden geweest. Daarbij verbrandden o.a. stukken naaldbos, loofbos en heide. Op de naaldbos-locaties heeft Staatsbosbeheer het verbrande hout en de stobben verwijderd, en de overgebleven humuslaag afgevoerd. Doelstelling was om hier ‘grijs duin, kalkarm’ te ontwikkelen (voor de kenners: H2130B). Dit is in de Schoorlse duinen een zogenaamd ‘prioritair habitattype’, waarvoor een ‘uitbreidingsdoelstelling’ geldt. Acht jaar na de ingreep hebben we op drie locaties gekeken naar de spontane vegetatieontwikkeling. Van iedere locatie is een Tansley- inventarisatie gemaakt. Wat is hier nu het resultaat?

Kaart (2015) met de drie onderzoeksgebieden, alle drie voorheen naaldbos: proefgebied 1  7,1 hectare, proefgebied 2  2,4 hectare, proefgebied 3  3,7 hectare. Klik op het beeld voor grote weergave.

De complete tabel met alle onderzoeksgegevens is hier als als pdf te zien. De gebruikte schaal voor schatting van de hoeveelheid per plantensoort volgens Tansley is: r, o, f, a, d voor respectievelijk schaars (rare), af en toe (occasional), frequent, talrijk (abundant) en (co)dominant. de letter l wordt gebruik voor ‘lokaal’. De ligging van de onderzochte gebieden is te vinden op de kaart. De Tansley-inventarisaties zijn geanalyseerd met het programma Associa. Op alle locaties zien we een duidelijke ontwikkeling in de richting van het gewenste habitattype.

Opname 1 kan gerekend worden tot de 23RG01 Rompgemeenschap met Helm en Zandzegge. Daarnaast is er een sterke relatie met 14Ba1, de Vogelpootjes-associatie, 14Aa2 Duin-Buntgras- associatie en 14Bb2b Duin-Struisgras-associatie. Al deze vegetatietypen zijn kenmerkend voor het habitattype H2130B.

De tweede opname heeft de sterkste relatie met de Vogelpootjes-associatie en daarnaast ook met Duin- Buntgras-associatie en de Duin-Struisgras-associatie.  Deze vegetatietypen zijn eveneens kenmerkend voor het habitattype H2130B.

Opname 3 behoort tot 14RG02 een rompgemeenschap met Vroege haver. Daarnaast is er een relatie met de Vogelpootjes-associatie.

Samenvattend kunnen we stellen dat de eerste twee gebieden wat betreft vegetatietype al kwalificeren voor het gewenste habitattype H2130B. Voor het derde gebied geldt dat nog niet helemaal, maar we zien ook daar een duidelijke ontwikkeling in die richting.

Duingraslandplanten

Wat direct opvalt bij alle drie de gebieden is het frequente of abundante voorkomen van Buntgras. Op 22 juni, toen wij de inventarisatie uitvoerden, kleurde deze soort de hellingen zachtroze. Andere frequent voorkomende soorten zijn Zandzegge, Vroege haver, Gewoon biggenkruid, Fijn Schapengras en Schapenzuring. Verrassend voor ons was dat een kenmerkende duingraslandsoort als Zandblauwtje zich in één opname (2) al frequent gevestigd heeft en in de anderen hier en daar voor kwam. Maar er waren meer verrassingen. Tussen de vegetatie die bij de eerste indruk vooral uit Buntgras en Zandzegge lijkt te bestaan vonden we nog veel meer soorten die kenmerkend zijn voor kalkarm duingrasland. Zoals bijvoorbeeld Schermhavikskruid, Klein tasjeskruid, Mannetjesereprijs, Duinroosje en de Rode lijstsoort Hondsviooltje. Ook Heidespurrie, die in Noord-Holland kenmerkend is voor de Schoorlse duinen, heeft zich al op een enkele plek gevestigd

Ook de mosvegetatie blijkt zich lokaal te ontwikkelen. Naast kenmerkende bladmossen als Gewoon gaffeltandmos, Gewoon purpersteeltje, Fraai haarmos en Zandhaarmos vonden we ook al korstmossen als Vals rendiermos, Gewoon stapelbekertje, Bruin bekermos en Groot leermos. Plaatselijk zien we verder dat heidesoorten als Struikheide en Kraaiheide zich vestigen.

Storingsplanten en exoten

Hoewel de stobben en achtergebleven humus zijn afgevoerd is hier en daar toch nog wel humus achter gebleven. Op die plaatsen zou je storings- en kapvlaktesoorten kunnen verwachten en die blijken er inderdaad te zijn. Wilgenroosje, Kleverig kruiskruid en Boskruiskruid werden hier en daar of spaarzaam aangetroffen. Lokaal is Gewone braam wat talrijker, vooral in valleitjes waar de achtergebleven humus zich heeft opgehoopt.

Exoten hebben zich ook gevestigd. Op een enkele plaats vonden we kiemplanten van Amerikaanse vogelkers en ook Zwarte den komt op diverse plaatsen terug. Het tankmos of Grijs kronkelsteeltje werd ook hier en daar al aangetroffen. Als de stikstofdepositie in de omgeving niet afneemt zal dit mos, net als op andere plaatsen in de Schoorlse duinen deel uit blijven maken van de duingraslandvegetatie.

Beheer

Het beheer dat momenteel plaatsvindt bestaat uit extensieve begrazing met runderen. Aanvullend zullen hierbij exoten als Zwarte den en Amerikaanse vogelkers moeten worden bestreden. Als dat gebeurt dan zal zich op deze locaties in de komende 10 jaar een gevarieerde, hoogkwalitatieve, duingraslandvegetatie van kalkarme bodem kunnen ontwikkelen.

Conclusies

De ontwikkeling van gevarieerde duingraslandvegetatie op droge kalkarme bodem op plaatsen waar eerst dennenbos heeft gestaan, is goed mogelijk. In een tijdsbestek van minder dan tien jaar kan zich een vegetatie ontwikkelen die kwalificerend is voor het habitattype H2130B. Voorwaarde is wel dat de stobben en de laag naalden en humus zorgvuldig afgevoerd worden.

Deze conclusies zijn ook van belang in relatie tot de voorgenomen omvorming van naaldbos naar grijs duin, zoals die in het Natura 2000 beheerplan worden voorgesteld.  Voorlopig werd in 2022 alleen het 7,6 hectare grote Dr. Van Steijnbos gekapt. Ons onderzoek toont aan dat na brand een succesvolle omvorming naar ‘grijs duin’ mogelijk is.

Duinen met Buntgras, 2021

Duinen met Zandblauwtje

Hondsviooltje

Restanten van de bosbrand en nieuw buntgras

Zandblauwtje

Klein tasjeskruid

Buntgras, net in bloei

Rolf Roos

In onze speurtocht naar gekleurde veldnamen komen we hier en daar een groen duin tegen (of een Groen Strand en,  alleen op Schier: ’t Groene Glop). Op Schouwen ligt tussen Burgh en Westerschouwen een laag binnenduin: het Groene Duin. Maar echt vrolijke tinten ontbreken vrijwel. Het Rode Dal (ook Roondal), ook op Schouwen, blijkt afgeleid van rode vossen (paarden, niet het roofdier). Nu eerst aandacht voor zwarte en witte duinen en wat er tussen in zit. Want al 30 jaar is onder beleidsbiologen (en nog veel langer onder bijna vergeten duinwetenschappers) het woord ‘grijs duin’ in zwang. Wortelt dit ‘grijs’ inmiddels al in onze taal, althans de taal van veldnamen die op kaarten staan, op papier zijn gezet of digitaal te vinden? In deze speurtocht leren we in ieder geval dankzij Gerrit Knop (1948) waar – althans op Terschelling – de jongens en meisjes vandaan komen: uit Zwartduin de jongens en uit Witduin de meisjes. We laten ook zijn licht schijnen.

[met dank aan Frans Beekman]

Onze eerste stap in dit verkennende D&M-onderzoek bleek eenvoudig. We hoefden alleen maar af te romen wat door auteurs als Ed Buijsman (de Beer), Rob Rentenaar (heel Nederland), Frits David Zeiler (Kennemerland), Frans Beekman (o.a. Walcheren, Schouwen, Delfland, Meijendel), Kees Bruin en Erik van der Spek (Texel) is ontdekt. Zie hun artikelen op deze site en in de bronnenlijst. Belangrijke aanvullingen leverde het boek van Arjen Kok over veldnamen op Terschelling. Frans Beekman mailde ons een hele reeks van gekleurde veldnamen, maar, zoals hij zei: “zwart en wit overheersen in de bronnen.”  Zie onze voorlopige lijst. Aanvullingen altijd welkom!

Resultaten

De term ‘wit’ heeft in het zeeduin geen verklaring nodig, maar blijkt nauwelijks frequenter voor te komen dan zwart, en dat is wel verrassend. Voor dat ‘zwart’ zijn meerdere verklaringen denkbaar. Op Ockenburgh betreft het een beweid Oud Duin met vermoedelijk struikheide. De donkere aanduiding lijkt vanwege kraaihei (een noordelijke soort) meer in het noorden voor te komen. Twee in de winter donkere en opvallende soorten zijn verder kruipwilg (noorden) en duindoorn (zuiden).

Voor Terschelling worden kruipwilgen expliciet  genoemd: In ‘Brandarisflitsen: Een vacantieuitstapje van twee Amsterdammers naar het eiland Terschelling’ (1948) door de Terschellinger Gerrit Knop, later leraar Duits in Amsterdam, staat op blz. 95:

‘U spreekt daar van Zwartduin. Is dat misschien ook een duin, waar vroeger vuren gebrand werden? Zwartduin in tegenstelling tot Witduin werd zo genoemd naar de dichte begroeiing met riezen (kruipwilg). Als bijzonderheid kan ik U nog mededelen, dat de Ter-Schellinger moeders hier hun jongens vandaan haalden; de meisjes komen uit Witduin’.

Op hetzelfde eiland is nog een Swartduin (nu een camping) bekend, terwijl Van Eeden in 1885  een ander Zwartduin noemt: ten noorden van de vuurtoren. In zijn (sterke?) verhaal is dit duin vernoemd naar houtskoolresten afkomstig van het door Engelsen in 1666 afgebrande (oude) West-Terschelling. Een woord kan schijnbaar eenduidig zijn, de verklaringen zijn altijd divers. In het boek van Arjen Kok (2006) heet dezelfde (?) plek Kooltjesduin, maar dat wordt weer verklaard door houtkoolresten van de voormalige vuurboet op deze plek. Beide lezingen kunnen trouwens waar zijn. Ook Knop (1948, zie boven) heeft de vuurklepel horen luiden.

Verder bestaan er ‘Donkere Duinen’ bij Den Helder, en die heetten al zo voor er voor de oorlog in de 20e eeuw donker naaldbos op werd geplant.

Archetypische ‘grijze’ duinen

Tussenstand: grijze duinen worden op kaarten (nog) niet gevonden, wel een keer ‘grauw’ (op Schouwen), wat het meest in de buurt komt. Maar of hier ook de ‘grijze duinen’ van het gewilde ‘habitattype’ van het plaatje (rechts) liggen?

We zoeken het verder na in ‘Plantengroei der duinen’ van L. Vuyck uit 1898 die niet zonder enige trots het vastleggen van de duinen eind 19e eeuw memoreert: ” De stuifduinen of witte duinen zijn nagenoeg verdwenen en hebben plaats gemaakt voor vaststaande of grauwe duinen.”  Dat ‘grauwe’ komt rechtstreeks uit het duits. Grau is grijs. In het beroemde Dünenbuch (1910) blijken de geleerden het over wit, zwart en grijs te hebben maar zijn ook niet geheel eenduidig.

Op pag 126, deelt prof. dr. F. Solger, de geoloog, de duinen in: witte en zwarte OF grijze: de laatste naam door de begroeiing veroorzaakt:

Maar op pag 222, meldt botanicus prof. dr.P. Graebner, dat dat grijs niet slaat op de begroeiing maar op de kleur van het zand eronder, dat door geleidelijke humusvorming haar witheid verliest:

Wat we hier in ieder geval ontdekt hebben is dat ‘zwarte duinen’ geen vreemd begrip waren (en inwisselbaar met grijs ?) en de verklaring bepaald niet eenduidig maar wel aan begroeiing gerelateerd is.

Grijs komt door de korstmossen, zoals wel wordt gezegd is zeker onjuist. De meeste auteurs die duinen voor een groter publiek beschrijven mijden het ‘grijs’. Lees bv. de prachtige bladzijden van Adriani cs in Ontdek de duinen uit 1981!

En voor wie het nu zwart voor ogen ziet: houdt het simpel, schrap dat grijs en noem het bloemrijk. Het zijn allemaal duingraslanden: min of meer gesloten, vaak mosrijke duinvegetaties op licht humeuze bodem met groen in alle kleuren van de regenboog en bijzonder veel bloemen: roze, geel wit en paars. Bij uitzondering (of bij laag licht of op een bewolkte dag): grijs of zwart.

Zie als inleiding op de vele bloemen het verhaal van Theo Baas op deze site.

Ps. Een laatste Duitse duit in het zakje door Frans Beekman: “Met feldgrau bedoelen onze oosterburen camouflage groen. In de oorlog hadden ze de vuurtoren van Haamstede die kleur gegeven. Door de regen spoelde dat er langzamerhand vanaf en kwam de rood-wit spiraal weer tevoorschijn.”

Bronnen (deels online op duinenenmensen.nl)

Frans Beekman (2021) Veldnamen in Meijendel

Frans Beekman (2022) Veldnamen van de Delflandse duinen

Ed Buijsman (2023) Topografie en toponiemen (veldnamen) van een verdwenen natuurgebied: de Beer

Kees Bruin & Erik van der Spek (2012) ‘Veldnamen in de duinen van Texel’

Arjen Kok (2006) Aastermiede & Wachthuisplak. Veldnamen op Terschelling in duin en polder. Van Gorcum, z.p.

Rolf Roos (2015) Recensie boek Arjen Kok over Terschelling.

Solger, F. e.a (1910) Dünenbuch. Enke, Stuttgart.

Vuyck (1898) De plantengroei der duinen. Dissertatie. Uitgave Adriani, Leiden.

Frits David Zeiler (2008) Hel en paradijs: duintoponiemen (veldnamen) in Zuid-Kennemerland

Frits David Zeiler (1995) NOLLEN KROCHTEN BLINKEN Duintoponiemen tussen Wijk aan Zee en Camperduin

Website natuurkennis.nl over o.a. grijze duinen.

Theo Baas (tekst en beeld)

Jonge primaire duinvallei met parnassia en watermunt op Texel

Vochtige duinvalleien ontstaan op plaatsen met kustaangroei waar jonge duinen een strandvlakte van de zee afsluiten (primaire duinvalleien) en door uitstuiving en/of vergraving van oudere duinen tot op het grondwater (secundaire duinvalleien).
Mooie voorbeelden van primaire duinvalleien vinden we op de zuidpunt van Texel en op het Kennemerstrand bij de Zuidpier bij IJmuiden. Secundaire duinvalleien zijn op veel plaatsen in het duingebied te vinden sinds de waterwinning in de duinen is teruggedrongen waardoor de grondwaterstand is gestegen en het beheer op vochtige valleien is aangepast.
In jonge primaire valleien zijn nog veel soorten van zilte omstandigheden te vinden als zilt torkruid, zeerus, aardbeiklaver, strandduizendguldenkruid en zilte rus. Naarmate de vallei verzoet komen er steeds meer soorten bij. Al snel vestigen zich soorten als kruipwilg, parnassia, stijve ogentroost, kleine leeuwentand, geelhartje, bitterling en moeraswespenorchis. Wanneer knopbies opduikt begint het echt soortenrijk te worden. Nu kunnen we uitkijken naar soorten als teer guichelheil, groenknolorchis, vleeskleurige orchis, moeraskartelblad, grote en kleine ratelaar en nog veel meer.
In secundaire valleien ontbreken de meeste soorten van zilte omstandigheden maar ook hier kan de soortenrijkdom groot zijn met soorten als knopbies, moeraswespenorchis, rietorchis, geelhartje, echt duizendguldenkruid, waterpunge, slanke en veldgentiaan en veel andere soorten.

Beheer
Duinvalleien worden over het algemeen beheerd door jaarlijks te maaien en het maaisel af te voeren, soms in combinatie met extensieve beweiding. Op deze manier kan de soortenrijkdom lang in stand blijven. Bij niets doen zullen soorten als kruipwilg en duindoorn snel de overhand krijgen en zal er een struweel ontstaan.
Vochtige duinvalleien staan op de lijst van Europese habitattypen waardoor we in Europees verband een speciale verantwoording dragen voor de instandhouding. De Nederlandse duinen behoren in Europa tot de gebieden waar dit habitattype het best ontwikkeld is.

Verder lezen:  Bloeiende  duinen: een reis van delta naar de wadden. Hier te bestellen

 

 

Theo Baas

In droge duinvalleien en op zuidhellingen kunnen we bloemrijke duingraslanden vinden. Dit soort vegetaties bestaat uit een mozaïek van laagblijvende grassoorten, kruiden, bladmossen en korstmossen. De vegetaties zijn over het algemeen erg bloemrijk met tientallen soorten bloeiende planten die zijn aangepast aan droogte en grote temperatuurverschillen.  Dat zijn soorten als gewone reigersbek en duinviooltje met diep reikende wortels en er zijn ook eenjarige soorten (zogenaamde wintersannuellen) die kiemen in het najaar of de winter, direct bloeien in het daarop volgende voorjaar (rond april) en dan zaadzetten om voor de hete zomer weer af te sterven. Als zaad overleven ze de zomer.

Bloemrijke duingraslanden zijn gebonden aan droge, voedsel- en humusarme grond. Bloemrijke duingraslanden worden ook wel grijze duinen of ‘vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie‘ genoemd. Ze zijn onderverdeeld in kalkrijke, kalkarme en ‘heischrale’ begroeiingen met vele tientallen typen. (Zie de Natura 2000 indeling voor een meer compleet overzicht). We geven hier 4 voorbeelden uit de 2 grootste groepen.

Zie ook het verhaal over witte, zwarte en grijze veldnamen op deze site.

Kalkrijke duingraslanden

Kenmerkend voor kalkrijke omstandigheden, zoals in de meeste vastelandsduinen ten zuiden van Bergen, zijn soorten als duinpaardenbloem, geel walstro, duinfakkelgras, grote tijm, kruipend stalkruid,  voorjaarsganzerik, het zeldzame zandviooltje en de voorjaarsannuellen kandelaartje, lathyruswikke, ruw vergeet-mij-nietje en vroegeling.

Bloemrijk duingrasland (grijs duin), kalkrijke variant bij zeedorpen met hondskruid en grote ratelaar, zichtbaar zijn ook glad walstro en smalle weegbree. Wijk aan Zee, zeeduinen. Foto van de auteur

Kalkrijk duingrasland met muurpeper en kruipend stalkruid. Foto van de auteur

 

Kalkrijk duingrasland met grote tijm, kleine leeuwetand en biggekruid, Wimmenum, Noord-Holland. Foto van de auteur

Kalkarme duingraslanden

Bloemrijk duingrasland (grijs duin), kalkarme variant met duinviooltje en korstmossen. Zichtbaar zijn ook zandzegge, gewone veldbies en duinkruiskruid. Noordhollands duinreservaat, Castricum; in gebied met kalkrijke duinen maar deze zijn oppervlakkig uitgeloogd. Foto van de auteur

Voor de kalkarme duinen op de Waddeneilanden en in de vastelandsduinen ten noorden van Bergen zijn soorten als buntgras, schermhavikskruid, hondsviooltje, schapenzuring, zandblauwtje, kleine leeuwentand en viltganzerik kenmerkend, tezamen met de voorjaarsannuellen vroege haver, klein tasjeskruid en zandhoornbloem.

Bloemrijk duingrasland (grijs duin), kalkarme variant met zandblauwtje en gewoon biggekruid. Zichtbaar zijn ook buntgras en fijn schapengras. Schoorl. Foto van de auteur

Bloemrijk duingrasland (grijs duin), kalkarme variant met struikheide en korstmossen. Zichtbaar zijn ook helm en braam. Texel. Foto van de auteur

Bedreigingen

Bloemrijke duingraslanden zijn uitermate gevoelig voor voedselverrijking. Een groot probleem is stikstofdepositie vanuit de lucht waardoor hogere grassen en struiken hun kans krijgen en de grijze duinen kunnen overwoekeren. In sommige gebieden is opslag van (zwarte) dennen een groot probleem. Dit wordt nog versterkt door de achteruitgang van de konijnenstand in de duinen door verschillende ziekten, waardoor deze belangrijkste begrazer is gedecimeerd. Een nieuw probleem is klimaatverandering. Het voorjaar wordt steeds droger, waardoor het voor voorjaarsannuellen steeds moeilijker wordt hun levenscyclus te voltooien en zaad te zetten. Tot slot, grijze duinen zijn uitermate gevoelig voor betreding.In droge perioden worden de korstmossen zeer broos waardoor ze bij betreding verpulveren. Grijze duinen staan op de lijst van Europese habitattypen waardoor we in Europees verband een speciale verantwoording dragen voor de instandhouding.

Beheer

In sommige gebieden wordt extensieve begrazing met schapen toegepast om de opslag van houtige gewassen tegen te gaan.

Verder lezen:  Bloeiende  duinen: een reis van delta naar de wadden. Hier te bestellen

  • Reactie? Dat kan onder dit bericht of mail Theo Baas
  • Eerder gepubliceerd in: Tussen Duin en Dijk  2021 – 1 voor duinenenmensen aangepast en aangevuld april 2024
  • Zie ook op deze site: Witte duinen, zwarte duinen

Frans Beekman heeft een mooie collectie ansichtkaarten van de Nederlandse duinen verzameld van ruwweg 100 jaar geleden tot heden. Hier tonen we een kleine greep van zijn beelden van Goeree, met name rond Ouddorp. Herkent u deze locaties? Laat het ons aub weten.

We zoeken ook actuele beelden van deze plekken, zodat we vroeger en nu net als bij de duinen op Voorne naast elkaar kunnen laten zien om zo de veranderingen inzichtelijk te maken. Heeft u zelf een oude of nieuwe foto van een van de getoonde plekken op Goeree, of kent u andere duinansichtkaarten uit de periode 1920-1970, stuur ons een scan of een foto! We hopen ook materiaal uit het Streekarchief Goeree-Overflakkee te gaan benutten.

Klik op onderstaande beelden om ze uit te vergroten.

Marijke van der Knaap

Als er nu iets is dat niet thuishoort in de natuur, is het wel een betonpad.

Maar als je voor afstanden groter dan 100 meter afhankelijk bent van een rolstoel, is het een uitkomst. Ik ben dan ook erg blij met de rolstoelroutes van Natuurmonumenten en het Zuid-Hollands Landschap, waarbij asfalt- en betonpaden de hoofdrol spelen. Het eiland Tiengemeten en het Staelduinse Bos zou ik anders niet kunnen betreden. 

Een eveneens onneembare hindernis zouden strand en duinen vormen, en dat was tot voor een jaar of twee inderdaad het geval. Omdat ik woon in het Westland, waar openbaar groen met volwassen bomen en struiken schaars is, is het duingebied bij Hoek van Holland al jaren een van mijn favoriete plekken. Er loopt een verhard fiets/wandelpad doorheen (en er is koffie in de strandtenten). Een nadeel was dat met een rolstoel heen en terug hetzelfde pad gegaan moest worden. Maar tot mijn grote verbazing is er twee jaar geleden op het strand tegen de duinen aan een pad gelegd van betonnen platen! Nu kan ik een rondje, nou ja, vierkantje, rollen: vanaf het nieuwe metrostation via het fietspad naar het noorden, linksaf naar het strand, via het betonpad naar het zuiden en linksom terug naar het beginpunt. Het is geweldig! Ik heb uitzicht over strand en zee en over de begroeiing van de duinen. En kan af en toe rustig stilhouden om te zien wat er groeit, loopt, kruipt of vliegt. 

Wie verantwoordelijk is voor de aanleg van het pad? Ik heb geen idee en kan er dus niemand voor bedanken. Maar het feit dat zee, strand en duinen weer wat toegankelijker zijn, ik ben er zó blij mee! Het betonpad geeft mij een stukje natuur terug, zelfs als het beleven ervan beperkt blijft tot erlangs rollen en van een afstandje bekijken.

Daarom, beste betonpad-legger, alsnog heel hartelijk dank!

Foto: Leo van der Knaap

Door: Eddy van der Meijden

Foto’s: Gerrit van Ommering tenzij anders vermeld.

Winterannuellen zijn piepkleine plantjes met minibloempjes. In de zomer zijn ze verdwenen. Annuellen, ook wel eenjarige planten, worden niet eens één jaar oud. Toch zijn het wel volhouders. Ze zijn zelfs beter bestand tegen opwarming van de aarde dan veel grotere, langlevende soorten.

Kandelaartje, ruw vergeet-me-nietje en zanddoddegras zijn een paar van de winterannuellen die vooral in de duinen voorkomen. Maar ook vroegeling, kleine veldkers en zandhoornbloem zijn er algemeen. Je moet wel op het goede moment naar ze op zoek. Ze beginnen hun levenscyclus als kiemplant in de herfst (oktober-november). Het is dan nog heel lastig om ze ‘op naam te brengen’. Dat lukt al aardig als ze een klein rozetje van bladeren hebben gevormd en helemaal als ze gaan bloeien. De vroegeling heeft niet voor niets zijn naam gekregen, hij begint er al in december mee. Van maart tot april staat hij in volle bloei. In april staan ze allemaal te bloeien. De eenjarige miniatuurgrasjes, zoals zanddoddegras en vroege haver, volgen iets later, in mei, met hun bloeipiek. En dan is het snel afgelopen, na de zaadzetting verdrogen ze allemaal. Hun leven zit erop.

Lees verder de hele pdf, die eerder verscheen in Duin nr.1, 2024, van de Stichting Duinbehoud

Foto Gerda Arkenbout; ingang Waterbos, Rockanje

Foto Marieke Brouwer; Vuurtorenvallei Schiermonnikoog

Foto Cora van der Plaats; parasolzwam in de Westduinen, Goeree

Foto Gerard Oostermeijer

Foto Henk Terhell

Overal in de duinen staat water, veel water! Klik op de kaart hieronder of scroll omlaag voor mooie beelden. En vul aan! Mail ons uw mooste prachtfoto (max. 2)  of -video van water in de duinen. Alleen wel met exacte locatie. Wij zetten ze op de kaart. We zoeken ook nog  gastauteur(s) die een gedegen verhaal kunnen schrijven over de impact op duin & mens. Vindt u het woord verzopen bezopen? Heeft zeiknat ook geen pas? Meldt u!

Hieronder enige verzopen bankjes die op kaart zijn te vinden….

 

 

Ter inspiratie ook enkele berichten uit de media

AD regio 9 maart 2024 n.a.v.  foto’s in dit bericht

NRC 8 april 2024

Hier een waarschuwing inzake Schiermonnikoog en hier het persbericht dat we op over al deze prachtige beelden verstuurden.

 

 

Foto Peter Wetzels, een waarschuwing uit Kennemerland

Het duinlandschap van Voorne is uniek in Nederland, en waarschijnlijk zelfs in Europa, door de bijzondere, zeer jonge geologie. Duinen en strand van Voorne zijn door het samenspel van grote rivieren en de zee erg kleinschalig ‘aangelegd’ met een behoorlijk oppervlak, en hebben daardoor zo’n rijke natuur.

Uniek is ook dat, anders dan elders in Holland, onder het duinlandschap geen Oude Duinen liggen maar een laag zeezand, afgezet bij overstromingen. Dat is aangetoond met nieuw geologisch onderzoek speciaal voor Duinen en Mensen Voorne. C14-bepalingen aan resten van kustplanten en schelpdieren in het zeezand toonde aan dat die overstromingen voor het jaar 1000 hebben plaatsgevonden.

De Voornse kust was dus tot laat in de geschiedenis erg dynamisch, en er zijn uit het huidige duingebied dan ook geen archeologische vondsten bekend. Ook bij het geologisch onderzoek kwamen geen archeologische resten aan het licht. Waarschijnlijk was de kuststrook tot de 11e/12e eeuw vrijwel onbewoond.

Meer hierover in Nieuw onderzoek naar de kust van Voorne – pag. 20 en 21 uit Duinen en mensen Voorne, 2023 (pdf) door Bert van der Valk

Meer inlichtingen: mail Bert van der Valk

Meer nieuws over het boek Duinen en mensen Voorne vindt u hier.

Meer over kustvorming op duinenenmensen.nl:

Gedeelte van boring onder Noorddijk, Rockanje, 2022, ca 3m onder maaiveld met zeezand. Foto Rolf Roos.

Aan de zuidkant van Den Helder ligt een nieuw natuurterrein: Mariëndal. Tussen oktober 2004 en januari 2006 werd hier grootschalig landbouwgrond omgezet in natuur. In 2007 maakte we er een reportage over met Do van Dijck van Landschap Noord-Holland (13 min).

Mariendal is met ruim 50 hectare één van de grootste duinzoomprojecten in Nederland. Kort na de aanleg was hier maar weinig te zien. Half ondergelopen land, water dat rimpelt door de wind die zich hier pal achter de zeereep doet gelden. Op plekken waar begin 2006 niets maar dan ook niets te zien is, ziet boswachter Do van Dijck in 2007 al wilde orchideeën groeien.

In 2011 verscheen van de hand van Cor ten Haaf (die het plan heeft bedacht) en Rolf Roos een hoofdstuk over Mariëndal. Het staat in het uitverkochte boek Duinen en mensen Noordkop en Zwanenwater. Hierin staan de veranderingen in de flora en bij de vogels, kort na de start van het gebied. Het geeft een tussenstand na 5 jaar. De pdf van dit hoofdstuk is via onderstaande afbeelding te downloaden. Zijn de toen ingezette trends werkelijkheid geworden? Zijn de doelstellingen gehaald? Wat viel er tegen en wat waren de positieve verrassingen?

Want hoe is het nu?

Anno 2024, bijna 20 jaar na de ingreep  Is het echt zo geworden als in de film wordt voorspeld?  We gaan het navragen bij de beheerder en onderzoekers. Reacties welkom! Klopten de voorspellingen of werden we verrast? Impressies, foto’s of onderzoeksgegevens…stuur als je zin hebt je verhaal in voor onze prijsvraag 2024!

 

Rienk Slings

(Red: Meer  publicaties : Een verkennende studie wees uit dat de dichtheid van tapuiten in voor recreatie afgesloten gebieden in de Noordduinen een factor 3-4 hoger is dan in opengestelde gebieden. Zie: TURNHOUT, C. VAN, 2009. Effecten van recreatie en de Tulpenrally op de broedpopulatie tapuiten in de Noordduinen. SOVON-informatierapport 2009/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Hieronder volgt de gehele samenvatting van de analyse van Rienk Slings, 1999 met link naar zijn rapport. Meer recente onderzoeken? Laat het ons weten.

De duinen worden steeds drukker. Vogelliefhebbers wijzen telkens op de negatieve invloed hiervan op broedvogels. Nieuwe wetenschappelijke kennis hierover is meer dan welkom. De instelling van een vogelbroed terrein in de duinen langs hele strand bij Egmond in 1986 bood de gelegenheid meer over het effect van recreatie op broedvogels te leren.

Van 1985 t/m 1994 is d.m.v. een experimentele proefopzet met een proefgebied en een referentiegebied onderzocht welk effect het instellen van een rustgebied voor vogels tijdens het broedseizoen heeft. Hierbij is zowel naar de broedvogels gekeken, als naar de recreatie. Van de 15 om statistische redenen voor analyse geschikte vogelsoorten namen er 9 toe, 2 bleven min of meer gelijk en 4 soorten namen af als gevolg van de instelling van het rustgebied (tabel 5). De toenemende soorten behoren bijna allemaal tot de kenmerkende en/of bedreigde soorten van het vogelgezelschap van de zeeduinen. Het totaal aantal territoria van deze 15 soorten in het rustgebied stijgt gemiddeld over drie jaar met een kwart. Dit effect blijft zeker tot 1991, maar vermoedelijk nog langer, gehandhaafd. Het totaal aantal territoria van de positief reagerende soorten nam zelfs met driekwart toe. Het instellen van een rustgebied voor broedvogels is dus effectief gebleken en er is in principe met een dergelijke maatregel forse natuurwinst te boeken.

Extrapolatie van deze resultaten naar het hele open duingebied van het Noord-Hollands Duinreservaat laat een potentiële winst van enkele 1000-en broedgevallen per j aar zien op een totaal aantal van ca. 12500. Gedurende de broedtijd is het mogelijk gebleken om met eenvoudige hulpmiddelen en een goed toezicht het aantal bezoekers aan het vogelbroedgebied zeer sterk te beperken: van 5000 (d.i. plm. 80 pers./ha/jaar) naar 750 personen in het broedseizoen. Volgens een veelgebruikte indeling was het gebied daarmee vóór de instelling van het broedgebied als rustig te beoordelen. Rondom het broedgebied is geen duidelijke verandering in het recreatiepatroon opgetreden. Wel is het totaal aantal bezoekers aan de directe omgeving daarvan in de tienjarige onderzoeksperiode licht gedaald. Deze daling komt vooral door vermindering van het strandbezoek op deze plaats; het aantal duinbezoekers  nam toe. Ook het aantal wandelaars met honden is gestegen. Bijna de helft van alle hondenliefhebbers laat zijn trouwe viervoeter onaangelijnd (en overtreedt daarmee de toegangsregels). Met eenvoudige inrichtings- en voorlichtingsmaatregelen en een goed toezicht kan een nieuw vogelbroedgebied effectief ingesteld en beheerd worden. Het publiek heeft begrip voor zo’n maatregel als uitgelegd wordt dat dit goed voor de vogels is.

 

Fig. 1 Situering onderzoeksgebiedTabel 5

(Uit de discussie)

“Met het hier gerapporteerde onderzoek is slechts een tipje van de sluier van de relatie tussen verstoring van broedvogels door recreanten opgelicht. Het blijkt telkens weer dat dit type onderzoek moet ‘meeliften’ met beheersbeslissingen, met als gevolg dat de proefopzet nooit ideaal is. Behalve het noodzakelijke meerjarig experimentele karakter -hetgeen elk onderzoek zeer kostbaar maakt – geldt specifiek voor het voedselarme duinlandschap dat zeer grote oppervlakten proef- en referentiegebied nodig zijn om tot statistisch betrouwbare uitspraken te kunnen komen. Gezien de huidige tendens tot juist meer openstelling van ( duin)terreinen is het onwaarschijnlijk dat zich hiertoe in de Nederlandse duinen in de voorzienbare toekomst mogelijkheden zullen voordoen. Wanneer er echter, mede op grond van de bevindingen in dit rapport tot het instellen van nieuwe rustgebieden besloten wordt, is het desondanks de moeite waard om deze ook onderzoeksmatig te begeleiden. Het is de vraag of er op dit moment nog gesproken kan worden van een ‘symbiose’ tussen natuurbehoud en recreatie; met de te verwachten verdere toename van het aantal bezoekers zal deze relatie vrijwel zeker meer en meer het karakter van een ‘conflict’ krijgen (…)”

Lees het hele onderzoek als pdf: Slings QL 1999 Het effect van natuurgerichte recreatie op de broedvogelstand van het duingebied bij Egmond

Seizoensvariatie in het duin, zomer 2022 en maart 2024. Links boom met (heel klein aan de rechterkant) oud-boswachter Han Meerman, rechts het bosmeer rond de oudste eik van het Quackjeswater. ” Neem je zwembroek mee.”

 

Rolf Roos

Na onze oproep voor beeld van verzopen duinen (februari 2024) stuurden twee fotografes opvallend roze getinte, drijvende cranberries. De normaliter donkerpaarse cranberry of grote veenbes, nog lager groeiend dan dopheide, is in de 19e eeuw ingevoerd uit Noord-Amerika en heeft een niche gevonden in de natste delen van zure duinvalleien. Nu groeit de soort op Ameland en Terschelling (en andere Waddeneilanden) en in diverse zure en natte terreinen landinwaarts, zie het kaartje. Een succesvolle exoot en door de grootte van de bes makkelijk te onderscheiden van de kleine veenbes, waardplant van de zeer zeldzame veenbesparelmoervlinder.

Verspreiding cranberry in ons land. Bron Verspreidingsatlas; klik op kaart voor link naar meer info.

De Verspreidingsatlas meldt over de grote veenbes: “Deze veel bladstrooisel producerende veenbes wordt door insecten bestoven, de bessen worden gegeten en de niet verteerde zaden worden uitgescheiden en zo verspreid. De bessen zijn rijk aan vitamine C en citroenzuur en worden gebruikt voor compote en bij drankbereiding.”

Wikipedia meldt: “De soort komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika en is in Europa een exoot. Het verhaal gaat dat in 1845 een vat bessen op Terschelling aanspoelde en door een jutter achter de eerste duinenrij werd gebracht, omdat hij dacht dat het om een waardevol vat wijn ging. Toen de inhoud uit bessen bleek te bestaan, liet hij die ter plaatse achter, waarna de soort zich op Terschelling uit kon zaaien. Levende planten werden daar in 1868 ontdekt door botanicus Franciscus Holkema. Vóór die tijd werd de soort al in Engeland en Duitsland gekweekt om de eetbare en vitamine C-rijke vruchten.”

Duidelijk is dat de cranberry zich goed gewapend heeft tegen snel bederf, mogelijk zouden benzeenverbindingen daarbij ook een rol spelen.

Ook vermeldenswaard (Wikipedia) is de werking als antibactieel middel bij urineweg-ontstekingen: “De proanthocyanidines in cranberry’s remmen de aanmaak van de bacteriële celwand en voorkomen de expressie van de haartjes (pili) waarmee de E. coli zich probeert te hechten aan het epitheel in de urinebuis.”

Zo blijkt de cranberry, die in overdaad in valleien groeit, vaak maandenlang een gave bes te behouden, deels gevuld met lucht. Zoals de natte opnames in de winter laten zien drijven de bessen uitstekend en worden door de wind naar lagerwal geblazen. Het zou niet vreemd zijn als de bessen ook op deze wijze worden verspreid. Niet (alleen) dus door besetende vogels, maar net als veel waterplanten via het water. Wie onderzoekt eens of die aanspoelzones veel kiemplanten hebben? Wie weet hebben we hier ten maken met een ook door het water verspreide heidesoort.

Ook in de winter zijn er paddenstoelen te vinden in de duinen en het bos, alhoewel beduidend minder dan in het najaar. Sommige soorten zoals kelkzwammen kunnen ook uitstekend tegen sneeuw en ijs.

Henk Terhell uit Oostvoorne heeft een aantal soorten in de winter (van half december 2023  tot begin maart 2024) gefotografeerd in de Voornse duinen en aangrenzend bos.

Klik op de foto voor uitvergroting

Niet meer bestaande, huidige en nieuwe toponiemen, opgesteld door Dan van Lunsen, 2014, update 2024

Toponiemen Bekend sinds Verklaring Opmerking
1 Kieftenglop In 1589 voor het eerst in een pachtcontract genoemd. In 1618 voor het eerst met naam op een kaart van Adriaan Adriaansz Metius Smalle doorgang waar  kievitten zaten/broeden Oude vallei, restant van een getijdengeul aan de waddenzijde van het voormalige eiland ’t Oghe gelegen. Oudste stukje Zwanenwater binnen het voormalige eiland ’t Oghe gelegen.
Een glop is een woord dat voorkomt van Kennemerduinen (Houtglop) tot op de Waddeneilanden en wordt meer algemeen gebruikt voor smalle doorgang (een geloop)
2 Hazenkamer In 1606 voor het eerst genoemd in een pachtcontract. In 1647 voor het eerst met naam op een kaart van Dirk Pietersz Abbestee Plek waar hazen voorkomen. Kan mogelijk (waarschijnlijk) ook vernoemd zijn naar de Antwerpse koopman Servaes de Haese, één van de grote geldschieters van de bedijkingen en waarnaar ook de Hazenpolder bij Petten vernoemd is. Oorspronkelijke schrijfwijze was Haesecamer. Oude vallei/getijdengeul vanaf de zeezijde. Oudste stukje Zwanenwater buiten het voormalige eiland ’t Oghe gelegen.
3 De Dennen 1936-1937 Aanplant van Bergden, Grove den, Zeeden, Oostenrijkse- en Corsicaanse den. Geplant in het kader van de werkverschaffing in de winter van 1936-1937. De dennen zijn geplant t.b.v. de jacht op Houtsnippen.
De officiële toponiem is “De Eerste Dennen” = de eerste  dennen die je vanaf de ingang tegenkomt.  In de afgelopen decennia verbasterd tot “De Dennen”. In het Zwanenwater zijn op drie plaatsen dennen geplant.
4 De Binnendennen 1936-1937 De dennen binnen het duin/binnen de zeeduinen gelegen. Idem. Anno 2010 resteert er van deze Binnendennen nog slechts één Corsicaanse den.
5 Stelling 28 >1945 Vernoemd naar het Duitse bunkercomplex “Widerstandsnest 28H”. Een complex bestaande uit 25 bunkers. Gesloopt in 1962-1963. Op een  kaart uit 1976 vermeld als “acht en twintig”.
6 Tussenslahoek <1973 Gelegen tussen de Slahoek en Stelling 28
7 Slahoek <1973 Plaats (hoek) waar in vroeger jaren veel Zeesla (Ulva lactuca) aanspoelde Mededeling oud-beheerder Wim Klomp.
8 Strand van Delcourt 1900<>1905 Vernoemd naar Mr. Aalbrecht Arent del Court van Krimpen. Moet dus zijn: Strand van del Court”. Deze voerde vanaf 1900 samen met zijn zwager Jonkheer Charles Frederik van de Poll om het jaar het beheer over het Zwanenwater (Heerlijkheid van Callantsoog). In de praktijk liep dit niet en del Court werd uitgekocht. Beide heren waren getrouwd met een dochter van Marie Prosper Theodore Prévinaire, tot zijn overlijden in 1900 eigenaar van de Heerlijkheid (Zwanenwater).
9 Piet Pokkes Nol <1973 Geen idee. Ook al eens gevraagd aan Wim Klomp maar deze weet het ook niet. Vernoemd naar een Pokdalig iemand? In de burgelijke stand en het bevolkingsregister (v/a 1811) van zowel Callantsoog als Zijpe niemand met een dergelijke naam gevonden.
10 Zuidduinen Voor het eerst genoemd in 1710 als “Zuiderduinen” Het hele duingebied heet in principe nog steeds de Zuidduinen. De meren (vanaf 1848) het Zwanenwater. Anno 2010 is de nam Zuidduinen toebedeeld aan een strookje duingebied ten zuiden van het uitkijkduin. Paralel: Noordduinen (gezien vanaf Callantsoog)
11 Bokkeneiland 1886 In 1886 liet toenmalig eigenaar Marie Prosper Theodore Prévinaire een groot aantal “geitenbokjes” op dit eiland los. Om het t.b.v. de jacht kaal te laten vreten.
Zijper Courant, dd. 6 juni 1886
12 Zwarte Nol <1973 Vermoedelijk verwijzend naar een duinbrand. Onbekend welke.
13 Slechte Bocht van Jaap Mooy Jaren ’30. Jaap Mooy (Jacob Mooij) was een jachtknecht in dienst van eigenaar Van de Poll. In de jaren ’30 was hij belast met de aanleg van paden en  wegen en de verbetering van bestaande paden en wegen in het Zwanenwater. Dit werk werd uitgevoerd door werklozen in het kader van de werkverschaffing. Mooij moest van eigenaar Van de Poll de paden zo recht mogelijk aanleggen. Dat deed hij niet. Hij volgde langs het Tweede Water de grondlijn tussen het moeras en het duin waardoor veel bochten ontstonden. Eén van deze bochten zelfs in de vorm van een winkelhaak en sindsdien dus de Slechte bocht van Jaap Mooy genoemd.
14 Platte Berg <1973 Afgevlakte duintop. Een beetje in de vorm van de Tafelberg. Nu ook nog enigszins zichtbaar.
15 Bommenvlak >1945 In deze vochtige duinvallei liggen een drietal kraters keurig op een rijtje. Op luchtfoto’s uit 1933 is te zien dat ze er nog niet liggen. De kraters zijn vermoedelijk ontstaan in de oorlogsjaren. Het zijn geen springputten voor het opruimen van mijnen (deze lagen elders in het terrein). Het zijn ook geen drinkputten voor Fazanten uit de tijd van het fokken van Fazanten t.b.v. de jacht. Mogelijk bommen uit een Geallieerd Vliegtuig die van zijn bommenlast af moest. Zeker is dit niet.
16 Theehuis >1876 Nat grasland vernoemd naar een gemetseld Theehuisje met ramen, dakpannen en een kachel wat aan de oever van de “Kom van het Theehuis” stond (zie nr.24) t.b.v. de eigenaren van het Zwanenwater. In 1941 stond dit Theehuis er nog en deed dit dienst als jachthut (Dagboek Gijs Oskam). Bij het plaggen van de oevers van de “Kom van het Theehuis” (winter 2008-2009) kwamen de restanten weer boven.
17 Vlak van Timmerman <1973 Geen idee. Ook al eens gevraagd aan Wim Klomp maar deze weet het ook niet. Duinvallei verpacht aan iemand met de naam Timmerman?
18 Grote Flors <1973 Idem. Geen idee wat Flors betekent. Ook niet in het Middel Nederlands terug kunnen vinden. De aanwezigheid van een Grote Flors suggereert ook de aanwezigheid van een Kleine Flors. De toponiem hebben we echter niet in het Zwanenwater. Misschien bij de buren (SBB). Hypothese:  verbastering van gors?
19 Achter <1973 Achterste gedeelte van het gebied/terrein
20 Hoekkuiltje <1973 Op deze plaats kuil in de hoek van de weg/pad (zie kaart). Moet officieel zijn: “Het hoekkuiltje”.
21 De Kuiltjes <1973 Op deze plaats kuilen langs de weg/pad
22 Grote Rietgat 1917 De naam Rietgat wordt voor het eerst genoemd in advertentie in de Schager Courant van 6 oktober 1917 in het kader van de verkoop van “Hanekollen” in het Rietgat In deze advertentie wordt ook gesproken van een Ooster- en Westerrietgat. Beide in het Zwanenwater gelegen. Deze toponiemen bestaan niet meer. Geen flauw idee waar zij gelegen hebben.
23 Kom van het Rietgat <1973 Een poel gelegen in het (Grote) Rietgat (ook nu nog). Vroeger ook wel “Het Poeltje” genoemd. O.a. in het boekje Vogels van het Zwanenwater van Dick Woets.
24 Kom van het Theehuis <1973 Een soort kom in de uiterste zuidpunt van het Tweede Water. Deze kom ontstond door verlanden  aan de zuidkant van het meer en de aanleg van het Houteiland. Vernoemd naar het daar ooit gelegen Theehuis (zie ook tekst bij nr.16).
25 Houteiland <1973 T.b.v. de jacht kunstmatig aangelegd schiereiland. Oorsprong van de naam onbekend. Er zal niet veel hout(gewas) op gegroeid hebben. Tussen 1964 en 1984 broedplaats van de Lepelaars. Om Vossen te weren in 1979 van het vaste land gescheiden door een 5 meter brede sloot (hielp helaas niets). Pas vanaf dat moment eiland.
26 Verloren Dijk In 1728 voor het eerst met naam vermeld in een pachtcontract. In 1800 voor het eerst afgebeeld op een kaart (zonder naam). Kaart van Gillis Johannes le Fevre de Montigny. Een als verloren beschouwde stuifdijk? In 1702 lag de dijk er waarschijnlijk nog niet want toen spoelde het wrakhout van schepen nog aan op de Zijperzeedijk. In 1728 dus al verloren. Dijk is van na de aanleg van de Zijperzeedijk.
27 Spionkop 1908 Op deze hoge duintop in de Verlorendijk had voormalig jachtopziener Arie Kos (jachtopziener vanaf 1903 tot 1919) een hutje staan van waar uit hij het hele Zwanenwater kon overzien. Met veel gevoel voor dramatiek had Kos deze duintop vernoemd naar een gelijknamige berg in Zuid-Afrika waar op 23 januari 1900 een groot Engels leger door opstandige boeren (nazaten van Nederlanders) in de pan was gehakt. (bron J.P. Strijbos: Het Zwanenwater in vroeger jaren, De Pieper 8:108 (1969).
28 Verbrande Strand <1973 Vermoedelijk verwijzend naar een duinbrand. Onbekend welke. Mogelijk die van 28  mei 1917. Ontstaan op de Zijperzeedijk maar door de zuidoostelike wind de “moerassige grond rond het Zwanenwater gelegen in gedreven”, Schager Courant dd. 30 mei 1917.
29 Hazeneiland <1973 Natuurlijk gevormd schiereiland. Oorsprong van de naam onbekend. Aanwezigheid van Hazen in het verleden? Lijkt sterk omdat de ervaring is dat deze juist wat meer langs de Zuidschinkel- en Zijperzeedijk blijven hangen en niet zo ver het gebied in komen. Dit schiereiland is al zichtpaar op de militaire (minuut) kaart van A.W.N. de man uit 1858. Dan nog niet met naam vermeld.
30 Previnairestrand 1900 <>1905 Vernoemd naar Marie Henriette Prévinaire (1856-1918). Echtgenote van Aalbrecht Arent del Court van Krimpen (zie nr.8). Samen met haar zusters Elisabeth Aldegonde en Eugenie Prévinaire eigenaresse van het Zwanenwater. Uiteindelijk door haar zusters uitgekocht.
31 Kermissloot Gegraven tussen 1922 en en 1933 tijdens de in deze streek beruchte Zantemeter (in ’t Zand) kermis. Berucht vanwege drankgelag en vechtpartijen. Mededeling Wim Klomp. Had hij van voormalig jachtopziener Jan van Honschooten vernomen. Op de topografische kaart van 1922 ligt er nog geen sloot maar is de doorgang tussen beide meren vrijwel verland (aangegeven als moeras). Op de luchtfoto’s uit 1933 is inmiddels wel een sloot zichtbaar.
32 Schotse Vlakte 1799 Mogelijk duidend op de aanwezigheid van Schotse Militairen tijdens de Engels-Russische invasie in 1799. Het zou dan kunnen gaan om het 1e bataljon van de 92th Gordon Highlanders welke op 27 augustus 1799 ten noorden van Groote Keeten aan land kwamen. Deze verbleven tussen 27 augustus en 10 september 1799 ergens tussen Callantsoog en Zijpersluis. Op laatste datum ingezet bij Zijpersluis. Verder maakte Dr. Heinrich Karl Redeke in 1903 melding van het feit dat hij uit overlevering had vernomen dat Engelse Dragonders in 1799 hun paarden in het meer lieten drenken (Redeke, Planktononderzoekingen in het Zwanenwater bij Callantsoog, 1903).
33 Kleine Rietgat Zie nr.22
34 Zomerpad <1973 Een pad wat door de hoge waterstanden in de wintermaanden alleen gedurende de zomermaanden betreedbaar was Mededeling Wim Klomp. Had hij uit overlevering van voormalig jachtopziener Jan van Honschooten.
35 Schuithuis 1933 Vernoemd naar een (tweetal) botenhuizen die in de onmiddellijke omgeving gelegen waren. Voor 1933 lagen deze botenhuizen ten noorden van het Schuithuis en stonden deze middels een gegraven sloot in verbinding met het Eerste Water. Vanaf 1933 lag er een nieuw Botenhuis ten zuiden van het schuithuis aan de noordoever van het Eerste Water. De officiële toponiem is: Het oude schuithuis” en verwijst naar de botenhuizen van voor 1933. Oorspronkelijk loopt dit gebied ook veel noordelijker door tot op de plaats waar deze botenhuizen stonden. Dit is ook weergegeven op een kaart uit 1976. In de afgelopen decennia is dit gebied verkleind en de naam verbasterd tot “Schuithuis”.
36 De Vlakte 1680 Afkomstig van strandvlakte Voor 1680 werd het hele gebied tussen Petten en Callantsoog “Het Strand” ook wel “Het Zijperstrand” genoemd. In 1680 noemt men dit gebied “De Vlakte”. In een pachtcontract uit 1728 is “De Vlakte” expliciet het gebied ten zuiden van de Hazenkamer tot aan de Verlorendijk aan toe. Nu is “De Vlakte” nog slechts de natte graslanden tussen het asfaltpad en het uitkijkduin (het werd dus steeds kleiner).
37 Eerste Water ? Het eerste meer wat je vanaf de ingang (voormalige jachtopziener woning) tegen komt. De aanwezigheid van een meer voor het eerst genoemd in 1799 (Engelse Dragonders die hun paarden in het meer lieten drenken). In 1800 voor het eerst op een kaart van Gillis Johannes le Fèvre de Montigny afgebeeld. Dan blijkt het om twee separate meren te gaan.
38 Tweede Water ? Het tweede meer wat je vanaf de ingang (voormalige jachtopziener woning) tegen komt. Idem.
39 Zijperzeedijk 1552 Vernoemd naar een getijdengeul die ooit te noorden van Petten liep (De “Zipe”) Naam ontstaat bij de aanleg van de eerste Zijperzeedijk in 1552.
40 Zuid-Schinkeldijk 1552 Vernoemd naar een getijdengeul die ooit ten zuiden van het eiland ’t Oghe liep (De Suder Scindel). Naam ontstaat bij de aanleg van de eerste Zuidschinkeldijk (Zuijderschinckel) in 1552.
41 Govers Kluft of Mariniersbocht Goverskluft

Versie Natuurmonumenten.

Vernoemd naar Willem Govers, in 1887 o.a. wethouder van Callantsoog.

Mariniersbocht:

Versie weg en werken o.i.d.

Vernoemd naar marinepersoneel (niet specifiek mariniers) wat in het verleden op vrijdagmiddag in het kader van de weekafsluiting de kantine op de kazerne bezocht. Vervolgens kroop men in kennelijke staat van beschonkenheid achter het stuur en vloog alhier steevast uit de bocht. Dit gebeurde met een zekere regelmaat.

Govers was boer in de Uitlandsepolder. Zijn gebouwen stonden in wat nu het “Bosje van Vel” heet (zie ook nr.49 hierna). Hij woonde dus op een steenworp afstand van deze bocht (200 meter ten noorden hiervan langs de Zijperzeedijk). Piet Vel, zie nr.49 was zijn kleinzoon en de laatste boer op deze plaats.
Het woord kluft verwijst naar een helling. In dit geval geen duinhelling maar een helling  tegen de Zijperzeedijk alwaar de Zuidschinkeldijk (weg) aansluit op de Westerduinweg. Zie ook  kluft in bv Wijk aan Zee.
42 Uitlandse Polder
43 Schapenkaai <1973 Beweiding door schapen. Voor 1834 werd er met schapen beweid. Na 1834 niet meer. Opvallend is dat deze Schapenkaai vrijwel op de positie van het huisje van Cleas Kat lag.
44 Geldnol <1937 Onbekend
45 Zwanenwater 25 mei 1848 De naam Zwanenwater wordt voor het eerst op 25 mei 1848 genoemd in een schrijven van een ambtenaar aan J. Ort, ingenieur van Waterstaat in het kader van eventuele droogmaking (kopie in archief Zwanenwater). De naam zou ontleend zijn aan 17e eeuwse Zwanenfokkers die hier hun beroep uitoefenden. Onzin. Er bestaat geen enkel bewijs dat dit het geval was. Daarnaast was het Zwanenwater in de 17e eeuw totaal ongeschikt voor het fokken van Zwanen. Men is met de “Ordonnantie en keur der Heeren van Callantsooge op het jagen van wild” van Hendrik van Brederode uit 1562 aan de haal gegaan. De ordonnantie werd door de latere heren van Callantsoog in 1620, 1624, 1636, 1638 en 1660 nogmaals ongewijzigd afgekondigd. In de ordonnantie wordt melding gemaakt van gemerkte (= gefokte) Zwanen. Hierdoor is de suggestie ontstaan dat er in de 17e eeuw Zwanenfokkers in het Zwanenwater actief waren. Hypothese1 : die zwanen van rond 1850 waren reeds lepelaars…. die af kwamen op de brakwatergarnalen
Hypothese 2: het waren (kleine) zwanen die af kwamen op de toen aanwezige fonteinkruiden in het toen nog licht brakke water

 

 

Nieuwe toponiemen Bekend sinds Verklaring Opmerking
46 Het Reigerbos Jaren ‘80 Tot in de jaren ’80 broedde de Blauwe Reigers rond de Kom van het Rietgat, in het Grote Rietgat en nabij de Schotse Vlakte. Vanaf 1987 alleen nog in dit bos wat sindsdien dan ook het Reigerbos genoemd wordt. Tegenwoordig alleen in het noordelijke deel het Reigerbos terwijl ze voorheen ook in het zuidelijke deel broedde.
47 Heksenbosje V/a 2007? Vernoemd door de vrijwillige excursieleiders van Natuurmonumenten door de aanwezigheid van de aldaar op Berk veelvuldig voorkomende Heksenbezem.
48 De loodsanering >2000 Hier is door de provincie Noord Holland en Natuurmonumenten de met loodhagel vervuilde toplaag (t.g.v. een kleiduivenschietbaan in het verleden) verwijderd Wordt door het beheerteam als zodanig genoemd.
49a Bosje van Vel 1996 Vernoemd naar Piet Vel. Boer die van de natuur en vooral vogels hield. Boer in de Uitlandsepolder die voor een vriendenprijs zijn land in 1996 aan Natuurmonumenten verkocht. De opbrengst hiervan liet hij na zijn dood o.a. na aan Vogelbescherming. Hij was een kleinzoon van Willem Govers (zie Goverskluft nr.41). De gebouwen die hier stonden verkeerden in een slechte staat en zijn gesloopt. Het bosje is als monument blijven bestaan.
49b Botenhuis
49c Drijvende hut
49d Klomphuis

 

 

Niet meer bestaande toponiemen Bekend sinds Verklaring Opmerking
50 Zuiderbuitenveld
Ca. 1680 Buitendijks gelegen aangeslibd begroeit land dat bij gewone vloed niet meer onderloopt. Was precies ten zuiden van de huidige werkschuur gelegen.
51 Buitenveld
1722 Buitendijks gelegen aangeslibd begroeit land dat bij gewone vloed niet meer onderloopt. Op kaart uit 1722 vermeld. Dan gelegen in wat nu het Zomerpad heet (ten zuidwesten van de Goverskluft/Mariniersbocht).
52 Buitengors
1698 Buitendijks gelegen aangeslibd begroeit land dat bij gewone vloed niet meer onderloopt. In 1698 genoemd in een pachtcontract en dan bezuiden de Hazenkamer gelegen.
53 Coltermans Kooi
1757 Voormalige vogelkooi gelegen in het Buitenveld. In 1757 verkocht (koopcontract). Enige vermelding over het bestaan van deze vogelkooi.
54 De Pilaren
<1973 Langgerekt eilanden groepje in het Tweede Water t.h.v. het Verbrande Strand Dit eilanden groepje stak als een soort pilaren boven de waterspiegel uit (de begroeiing). In 1943 nog genoemd (Lepelaars broedde er toen). In de loop der jaren door erosie verdwenen. Was t.b.v. de jacht kunstmatig aangelegd. Dit deed men door in de wintermaanden grote hoeveelheden zand op het ijs van de dichtgevroren meren aan te brengen. Zo ontstond na dooi, als het zand door het ijs zakte een eiland.
55 Ronde eiland
<1973 Rond eiland in het zuidelijke deel van het Tweede Water In de loop der jaren door erosie verdwenen. Was t.b.v. de jacht kunstmatig aangelegd. Verder idem als voorgaande.
56 a Ketelduin(en)
1421 Klein en Groot Ketelduijn op vele kaarten tot 1722; daarna vrijwel vergeten maar wel op topografische kaart 1:50000 van ca 1990; zie Duinen en mensen: Noordkop en Zwanenwater Positie volgens reconstructie J. Westenberg (1961), Oude kaarten en de geschiedenis van de kop van Noord-Holland. Verhandeling der Kon. Ned. Academie van Wetenschappen, afd. Natuurkunde. Eerste reeks, deel 23, nr.2. (Zie ook Dick Woets, Vogels van het Zwanenwater, blz.24).
56 b Ketelduin
1722 Idem Positie volgens pentekening op kaart van Zoutman uit 1722
56 c Ketelduinen
1990 idem Positie volgens topografische kaarten vanaf 1990 en later. Hierbij dient te worden opgemerkt dat hoewel op kaart vermeld er geen ketelduinen meer in het Zwanenwater aanwezig zijn.

Deze inhoud is beschermd met een wachtwoord. Vul hieronder je wachtwoord in om het te bekijken:

Door Floris de boer (tekst en fotografie)

Dat was nou echt goed nieuws. Op 18 april 2019 tekenden het Hoogheemraadschap Delfland en het Zuid-Hollands Landschap een overeenkomst, waarbij het beheer over De Banken werd overgedragen van de eerstgenoemde naar de tweede. De Banken, één van de weinige natuurgebiedjes in het drukke, vol gebouwde en bevolkte Westland is daarmee veilig gesteld.

Je vindt De Banken aan het einde van de Verlengde Strandweg in het buitengebied van ’s-Gravenzande. Dat wil zeggen: in zoverre je in die buurt van buitengebied kan spreken. Overal zijn kassen en staan er de villa’s van de glasbouwers. De aanduiding wordt gebruikt voor de twee plasjes achter de duinen en het aanliggende duingebied. Als je met de auto bent is er een (verplichte) parkeerplaats. Als deze bewaakt wordt (dat is bijna altijd) moet je er voor betalen.

De duinen van het Westland waren eeuwenlang een hoofdpijndossier voor Rijkswaterstaat en voorgangers. De smalle duinenrij bij Ter Heijde stelde nooit veel voor. De laatste keer dat het bijna mis ging was tijdens de Watersnoodramp van 1 februari 1953. Een uit vrijwilligers bestaand dijklegertje wist toen, met zandzakken en kruiwagens, te voorkomen dat er een duindoorbraak zou ontstaan. Was dat gebeurd, dan was het hele Westland onder gelopen. Vreemd genoeg is er na de Watersnoodramp weinig initiatief geweest om herhaling te voorkomen. Het Deltaplan voorzag er in ieder geval niet in. Pas veel later, toen er meer dan een halve eeuw voorbij was gegaan, is er een voorziening getroffen, in de vorm van een extra rij duinen. Gekozen is om dat aan de kant van de zee aan te leggen. Die nieuwe duinen zijn niet van de oude te onderscheiden en vormen er landschappelijk dus ook één – aantrekkelijk – geheel mee. Goed gedaan jongens! En de tweede reden voor een pluim op de hoed van Rijkswaterstaat en kompanen is dat ze door deze actie De Banken ongemoeid hebben gelaten.

Wulp

Als jonge jongen fietste ik destijds met enige regelmaat van Den Haag naar Hoek van Holland. Met vriendjes uiteraard. Vanaf Kijkduin gebruikten we daar bij voorkeur het tweestenige paadje voor. Twee stoeptegels breed was het. Dat mocht eigenlijk niet, maar vriendelijke koddebeiers lieten vaak het hangslot open op plaatsen waar het pad de strandopgangen kruiste. En mocht een hek toch op slot zijn dan tilden we de fietsen er gewoon over heen. Eén keer maakte een beambte zelfs zonder een woord te zeggen het hek voor ons open en staarde ons peinzend na. Ook jong geweest. Vooral met wind in de rug en zonder provisorisch opgelapte achterband herinner ik mij gelukzalige momenten op dat pad. In de buurt van Monster broedden de laatste wulpen nog in de duinen.  Dat was althans onze conclusie als we wulpen in het voorjaar de wacht zagen houden, fier op zandheuveltjes, of uitbundig jodelend in de lucht. Na het dorp Ter Heijde was je er ineens. We noemden het daar overigens de Plassen van ’s-Gravenzande. Grappig om terug te lezen waar wij in 1961 opgewonden van raakten. Veldleeuweriken waren er toen nog genoeg, maar juist daarom niets bijzonders. Tegenwoordig zie je die haast nergens meer. Met die ene grauwe klauwier op het prikkeldraad waren we best blij, maar tussen Wassenaar en Katwijk zag je ze vaker. Pijlstaarten en kuif-, slob- en bergeenden kwamen in beeld. Bij toeval vonden we ook een nest van een wilde eend. Met uitzondering van de kieviten, scholeksters en de alom aanwezige wulpen kregen we geen steltlopers te zien. Ik vermeld erbij dat we het gedrieën of gevieren met één prismakijker moesten doen. Pas rond de jaarwisseling 1962-1963 kon ik zelf een exemplaar kopen, Made in Japan, van het geld dat ik kreeg voor mijn belofte om tenminste tot 26 maart 1963 niet te roken. Die dag werd ik zestien.

Havik (man)

Tegenwoordig ben ik vanuit mijn woonplaats bijna een uur kwijt om met de auto bij De Banken te komen. De route is niet bijster aantrekkelijk. De charme van auto rijden is voor mij vergelijkbaar met scheren of met de afwas doen. Het is niet erg maar ik zou het ook geen passie willen noemen. Zeker bij aardig weer vind ik een uur heen en een uur terug dan ook eigenlijk zonde van de tijd. Een tijd lang kwam ik er dus haast nooit en ook dat wrong een beetje. Een compromis was dus noodzakelijk en ook niet heel ingewikkeld. De fiets gaat op de fietsendrager en de auto brengt mij, binnendoor, in een half uur in Kijkduin. Aan het einde van de Machiel Vrijenhoeklaan is er volop parkeerruimte en nog gratis ook. Vandaar fiets ik dus naar De Banken. Op 16 september 2020 stond er een stevige, frisse noorderwind, die ik op de heenweg dus in de rug had. Door het duin lopen twee prima fietspaden, die zeker niet onderdoen voor het tweestenige paadje dat we vroeger gebruikten. Ongeveer ter hoogte van het natuurgebied Solleveld en de prachtige watertoren van de Westlandse Drinkwater Maatschappij zit er een forse houtduif op het prikkeldraad. Ik vertrouw mijn ogen toch niet helemaal, dus ik stop en kijk door de verrekijker. Havik! De vogel krijgt me in de smiezen en vliegt weg richting zeereep. Maar strijkt daar wel opnieuw neer op een hekje. Een mannetje!  Er komt iemand naast mij staan, die uitlegt dat er hier erg veel konijnen in de duinen zitten. De vogel ziet er inderdaad patent en weldoorvoed uit. Bij vogels die niet heel veel moeite hoeven te doen om aan de kost te komen zie je wel vaker dat er een zekere gemakzucht in het gedrag sluipt. Dat hele felle, dat hele waakzame, dat hele verborgene, dat gaat er een beetje van af. Normaal blijft een havik nooit zolang in het zicht. Hij maakt dat hij wegkomt als hij een mens ziet en duikt een bosje in om zich onzichtbaar te maken.

Ik fiets door. Door de pittige wind zijn de plasjes bij De Banken deze keer nogal uitgestorven. Er scharrelt een oeverlopertje rond en een clubje kieviten kleumt wat bij elkaar. Er patrouilleren nog wat groepen putters en kneuen. Vlakbij zit een hele donkerbruine buizerd. Dat is het wel voor vandaag. Twee jaar geleden zag ik hier in dezelfde tijd van het jaar niet minder dan zeven groenpootruiters en verder watersnippen, wintertalingen, tureluurs, paapjes, tapuiten, putters, een waterral, een lepelaar en een verweesde kanoetstrandloper. Weer een andere keer kwam ik er ook goudplevieren en de Temminck’s strandloper tegen.

Tapuit

De Verlengde Strandweg loopt tussen de twee meertjes door, die samen De Banken vormen. Eigenlijk zijn die meertjes onder water staande verlaagde duinvalleien. Die aan de noordkant is het interessantste. Toch loont het de moeite om ook het zuidelijke meertje te inspecteren, want daar scharrelt nog wel eens de waterral langs de rietzoom. Heel vaak staat er ook een groepje lepelaars. De dichtstbijzijnde kolonie waar lepelaars broeden is Oostvoorne (Quackjeswater). Hemelsbreed is dat niet zo ver. Als de jongen wat groter zijn en in principe voor zichzelf zouden kunnen zorgen worden ze door de ouder-vogels ergens in de buurt gedropt op een plek met laagstaand water. Dat kan overal zijn, dus ook hier. De jongen staan dan min of meer veilig voor vossen. De ouders voeden ze daar soms nog heel af en toe, maar het is zeker ook de bedoeling dat er honger gaat ontstaan, om bij het opgroeiende volkje het gevoel aan te wakkeren dat ze zelf wat bij elkaar moeten scharrelen. Het gaat goed met de lepelaar. In Zuid-Hollandse natuurgebieden bestaan er al een tijdje grotere kolonies. Naast de Oostvoornse duinen moet je dan denken aan de Ventjagersplaten in het Haringvliet en de Sassenplaat in het Hollandsch Diep. De huidige populatie in Zuid-Holland bedraagt daarmee tussen de 350 en 400 paren. Er komen ook steeds meer kleinere kolonies bij.

De ruime parkeerplaats tussen beide meertjes, dus langs de toegangsweg, is zeker ook de moeite waard. Vooral gedurende de trektijd in voor en -najaar zijn hier altijd wel tapuiten te zien. Tapuiten zitten graag op verhogingen rond te kijken alsof ze willen zeggen: “Kijk mij eens ontzettend waakzaam zijn”. Er zijn daar paaltjes genoeg om plaats op te nemen. Pootjes en nek worden gestrekt; het is alsof hij op het punt staat om luid protesterend weg te vliegen. Maar als je niet al te wild beweegt, kan je tapuiten desondanks tot heel dichtbij benaderen. Dat hele alerte hoort gewoon bij de habitus van het vogeltje. Voor de tapuit is het misschien leuk dat het stikt van de konijnen in en rond De Banken. Die zijn in het geheel niet schuw en laten zich goed bekijken. Er zijn dus ook overal konijnenholen. Tijdens de trek een tijdje op één plek blijven hangen om aan te sterken is voor vogels heel gewoon. Misschien dat de tapuiten die dat doen ook wel slapen in die holen. Tenslotte nestelt deze soort ook bij voorkeur in deze onderkomens. Na een paar dagen trekken ze dan weer door in de richting van hun winterverblijf, de Afrikaanse savannen.

Minstens even regelmatig laat het paapje zich hier zien. Het paapje is verwant aan de tapuit. Het is een vogel waar het niet goed mee gaat. Met de tapuit ook niet, maar dat heeft weer een andere reden. Paapjes tref je tegenwoordig vooral aan op de Drentse hei en in hoogveengebieden. In de duinen broedt hij sowieso niet meer. Hoe dat komt? Zeker is dat voor deze grondbroeder de groeiende recreatiedruk slecht uitpakt. Ik snap best dat het voor hondenbezitters heerlijk is om hun huisdier af en toe vrij rond te laten draven. Misschien moeten er wat meer plekken komen waar dat kan. Maar dan ook een strikter beleid om honden in natuurgebieden aan de lijn te houden. Dat hoeft niet per se het hele jaar! Maar wel tijdens de broedtijd.

Door Floris de Boer (tekst en fotografie)

Eilanden kunnen gevoelens oproepen. Als je met de TESO-pont oversteekt vanuit Den Helder, tegenwoordig zo snel dat het geen zin meer heeft om een kop koffie te gaan drinken, dan begroet een vrouwenstem de bezoekers op het moment dat de boot het haventje binnenvaart. Welkom op Tessel! En Tesselaars: welkom thuis! Nou ben ik geen Tesselaar. Maar ik voel het toch als thuiskomen. Ik was zestien toen ik er voor het eerst naar toe ging. Op de fiets! En in gezelschap van de drie vrienden, waar ik een vogelclub mee vormde. En sindsdien ben ik er nog vijftig keer geweest. Nou, misschien veertig keer. Soms voor een week, vaak voor een weekend en een doodenkele keer zonder op het eiland te overnachten. “Dag lief, fijn eiland”, schrijft Jan Wolkers als hij op een bepaald moment in zijn leven Texel voor langere tijd moet verlaten. De tranen zitten vlak achter mijn ogen als ik het overschrijf. Kan je van een eiland houden? Ja, dat kan.

Voor kinderen zijn kortere of langere vakanties op Texel fantastisch. Ik sluit niet uit, dat dit komt door de begrenzing die een eiland nou eenmaal eigen is. Je kunt en je wilt er niet af en dus richt je je op de mogelijkheden die er zijn. Op Texel is alles over het algemeen met de fiets bereikbaar. Dat geeft een gevoel van vrijheid. Onze kinderen wilden meestal niet weg als we weer moesten inpakken. Ze vonden dat Texel eigenlijk een klein landje was. Het is verdeeld in provincies. In het zuiden ligt Mokland (hoofdstad Den Hoorn). Daarboven ligt in het westen Bosland (hoofdstad: De Koog) en in het oosten het Hoge Bergland (hoofdstad: Oudeschild). Den Burg, De Waal en Oosterend liggen alle drie in de provincie Waal & Burg, waarvan de hoofdstad omstreden is. De rest van het eiland wordt gevormd door de provincie Eierland met als hoofdstad De Cocksdorp (met c-o-c-k). Ik heb nog gepleit voor Midden-Eierland als hoofdstad, vanwege de centrale ligging, maar dat voorstel heeft het nooit gehaald. Ook zijn er wel plannen geweest om Bosland Fontijnsnollenland te noemen, want dat was een fijn woord. Ging ook weer over. Den Burg is uiteraard de hoofdstad van het hele eiland, zoals Amsterdam dat is van Nederland.

Ik heb mij de vraag gesteld wat nou mijn meest sensationele waarnemingen waren op Texel. Het eiland afficheert zich als het vogeleiland bij uitstek. Jaarlijks wordt een ornithologisch verslag gepubliceerd door de lokale vogelwerkgroep, dat bol staat van dwaalgasten en zeldzaamheden. Ik vrees dat ik het gros van die bijzonderheden nooit te zien krijg. Elk voorjaar organiseert het Vogel Informatie Centrum in De Cocksdorp een z.g. Big Day, waarop soms meer dan vijftig teams met elkaar in competitie gaan om zoveel mogelijk soorten te spotten. Auto’s zijn verboden; iedereen fietst. De winnaars konden dit jaar (2020) op de bewuste dag 135 keer een vinkje zetten, ook bij de vink uiteraard. Als ik op Texel ben race ik niet van hot spot naar hot spot, maar pak ik ook mijn rust. Er is ruimte voor lange strandwandelingen en er zijn momenten waarop de aandacht zich focust op cappuccino met appeltaart. Ik turf wel vlijtig wat ik gezien heb, maar meestal blijf ik ergens hangen tussen de 75 en 80.

Koningseider

In april 2018 dobberde er voor de Tesselse Noordzeekust al dagen, te midden van een grote groep gewone eidereenden een heuse koningseider. Dit is een typische Noordpool-eend, die af en toe als dwaalgast afzakt naar ons land. Echt een bizar dier met een idiote oranje-rode snavel en een soort van hoorntjes op zijn rug. De meeste zoogdieren en landvogels van de Noordpool doen hun uiterste best om zich te camoufleren: ijsbeer, sneeuwvos, lemming, sneeuwuil, etc. Ze zijn allemaal wit. Maar de koningseider viert kennelijk altijd carnaval. Op het eerste gezicht konden we hem niet vinden daar ter hoogte van Paal 20. Tot ik met de telescoop (20x – 60x) op een hoger duin ging staan en enkele honderden meters zee-inwaarts een oranje stip ontwaarde. Zo heb je nog eens plezier van je optische speelgoed. We hebben het dier goed in de peiling en zelfs – suboptimaal – op de plaat gekregen. Een andere keer waren we aan de Waddenzee-kant van het eiland, in het natuurgebied Dijkmanshuizen. Hier zou zich de Amerikaanse wintertaling ophouden. We kregen de vogel inderdaad in beeld, maar iets in mijn achterhoofd bleef het woordje nep herhalen. Toen ik later de twee woorden intikte op Google kreeg ik het adres van de dichtstbij zijnde handelaar waar je een Amerikaanse wintertaling kunt kopen. De Commissie Dwaalgasten Nederlandse Avifauna (CDNA) heeft de waarneming geaccepteerd, dus wie ben ik om te veronderstellen dat het om een ontsnapt of vrijgelaten individu gaat. Deze twee beschrijvingen illustreren hoe ik mij verhoud tot zeldzaamheden. Ik zal niet nalaten er een blokje voor om te fietsen, maar ik koester ook een zekere scepsis.

Het mooiste is als je je eigen ontdekkingen kunt doen. Nou, jouw dag kan niet meer stuk! Dat zei mijn vrouw nadat ik in de Sluftervlakte ineens een groep van twintig strandleeuweriken gewaar werd. Ze hebben een opvallende geel met zwart gekleurde kop met aan twee kanten wat omhoog staande veertjes, de zo genaamde hoorntjes. Geen onopvallende vogel, zou je zeggen. En meestal in een groepje. Dus die  zie je niet over het hoofd, dacht je. Verrassing: ze vliegen een beetje op en verdwijnen weer. Verdwijnen waarin? Dat blijft onduidelijk. Wie de Slufter kent, die weet dat het daar redelijk kaal is. Het zoute zeewater kan in principe overal komen en daarom is er alleen kweldervegetatie. Lamsoor en zeekraal en andere brakwatersoorten. De strandleeuweriken gaan daar helemaal in op. Zonder verrekijker had ik ze niet teruggevonden, vermoed ik, ook al waren ze helemaal niet zo heel ver weg. Het is op een leuke manier vervreemdend om te zien hoe vogels gebruik maken van hun omgeving als ze zich willen verbergen voor gevaar. Ineens zijn ze foetsie. Ik heb ook al een paar keer meegemaakt dat gele kwikstaarten weg kruipen achter een kluit met bloeiende boter- of paardenbloemen. Handig, want opvliegen verraadt je positie en kost energie.

GoudplevierenGoudplevieren

Wij zijn nogal eens in de herfst op Texel. Dat hoeft niet altijd gunstig uit te pakken, maar meestal hebben we geluk. De zon op Texel schijnt gemiddeld honderd uur per jaar méér dan op veel andere plekken in Nederland. Ik kan mij nog het ongelovige gezicht herinneren van onze jongste zoon, toen we met heerlijk weer arriveerden op het eiland, terwijl Den Helder gebukt ging onder zware regenbuien. Het Marsdiep zorgt ervoor dat de depressie niet oversteekt, legde ik uit. Als 9-jarige vond hij de boot al geweldig, maar dat Texel  meteorologisch bevoordeeld is en dat je dat ook met je eigen ogen kunt zièn, dat sprak nog meer tot de verbeelding. Een andere keer zou, in verband met windkracht 11 of meer, de laatste boot naar het vastenland al om 19:00 uur gaan. Daarna was aanlanden niet meer verantwoord. Toen we van de boot afreden zei hij: “Ik ben toch zó blij dat we niet gezonken zijn!” Had hij zich toch sappel zitten maken.

Storm hoort er bij op Texel en als het niet stormt dan waait het toch vaak wel stevig. Prettig om het in je rug te hebben, maar je moet ook weer terug. Zo zwoegden we een keer deels langs, deels over de Waddendijk, gebogen over het stuur met alleen maar de warmte van het vakantiehuisje en de borrel die daar klaar stond in gedachten. Laat in de middag. De blik gericht op het plaveisel. Pas op het laatste moment kijk ik naar rechts: het hele weiland staat stampvol met goudplevieren! Vogeltje aan vogeltje. Alle snavels in de richting van de zuidwester die wij aan het trotseren waren. Ze vlogen niet eens op. Wij dorsten niet stil te staan. Hoe noem je zo iets? A close encounter of the third kind. Magisch.

Rosse grutto

Omdat vogeltjes in het najaar meestal van boven naar beneden trekken is het noordelijkste punt van het eiland een goed plekje voor leuke waarnemingen. Ik fiets graag vanuit De Cocksdorp naar de vuurtoren. Vanuit de Roggesloot kan je buitendijks een heel stuk langs de Wadden peddelen. Op een gegeven moment moet je daarmee ophouden, want dan verandert de weg in een talud dat schuin afloopt en ook nog eens bedekt is met fijn grind. Voordat je het weet glij je uit. Ik kan er over meepraten. Los daarvan is het een fijne plek voor rosse grutto’s, zilverplevieren, bonte strandlopers en kanoetjes. Er zitten ook altijd rotganzen, de charmantste soort uit de ganzenfamilie. Ik bezit een telescoop die voldoende lichtsterk is om ook voor digiscoping[1] te gebruiken. Toen ik die apparatuur nog niet in bezit had probeerde ik nog wel eens met een gewone camera dichterbij te komen. Rotganzen zijn niet schuw, maar er zijn natuurlijk grenzen. Op de duur wordt het too close for comfort. Dan ga ik altijd terug. Dat gebeurde deze keer, ergens in de jaren negentig, ook, maar toch ging de hele troep de lucht in, met een luidruchtig ratelend gesnater. Dat geluid is heerlijk om te horen. Ik wilde me al schuldig voelen, maar dat was niet nodig, want de hele gang vloog niet van me weg, maar naar mij toe en streek op een paar meter afstand van mij neer. Ik kreeg alle tijd om foto’s te maken en het licht was ook nog eens goed. Prachtige vogels, ongeacht de ondersoort die je te zien krijgt. Afhankelijk van de plek waar ze hun eieren uitbroeden kennen ze namelijk drie verschijningsvormen: zwartbuiken, witbuiken en zwarte rotganzen.

Doorfietsend richting vuurtoren passeer je rechts de camping De Robbenjager en het daarbij aansluitende duingebied. Er liggen ook wat meertjes. Als je hier gaat rondlopen ben je zelden alleen, maar het is altijd dankbaar. In de loop van de geschiedenis, vraag me niet sinds wanneer, zijn er 287 soorten waargenomen. Saai wordt het nooit daar. Er zijn altijd wel verrassingen. Zelf ben ik al blij met gele kwikstaarten, maar de roodstuitzwaluw is er ook 275[2] keer gespot, waarvan één keer door mij.

Gele kwikstaart

Heb ik in al die jaren, vanaf 1963, Texel zien veranderen? Eigenlijk valt dat wel mee. In augustus 1934 verscheen van de hand van Jan Drijver het boek Texel, het vogeleiland. De bekende Jac. P. Thijsse schreef er een voorwoord in. Hij herinnerde zich dat hij een paar jaar, vanaf 1889, op het eiland gewoond had. Er heerste toen een zalige rust, schrijft hij. En, constateert hij met spijt, De Mient, een bloemrijke natte vlakte, moest plaats maken voor de Staatsbossen. Ik heb het gebied nooit anders gekend dan bebost, vooral met naaldhout. Dat geurt altijd zo lekker als je er met warm weer doorheen fietst. Beide mannen, Jac. P. Thijsse en J. Drijver[3], worstelen een beetje met de modernisering van het leven en de steeds grotere stroom toeristen. En vooral met hun eigen rol daarin! Thijsse had als auteur van het populaire Verkade-album over Texel in belangrijke mate aan die groei bijgedragen. En Drijver had een zekere schroom moeten overwinnen, schrijft hij, voordat hij het boek uitbracht waarmee hij uiteraard nog méér vogelaars en natuurliefhebbers ging verleiden om het Marsdiep over te steken. In een bijlage bij dit (leuke) boek beschrijft hij 98 soorten die destijds als Tesselse broedvogels werden beschouwd. Van die 98 waren er toen al acht, waarvan er sinds 1900 nooit meer een nest was gevonden. We hebben het dan over bijvoorbeeld de kwartelkoning, de griel en de duinpieper. Latere inventarisaties – in de jaren negentig – komen uit op 107 soorten. Voor pikzwart pessimisme is dus geen reden. Ook het eilandbestuur heeft best in de gaten, dat al die geld in het laatje brengende recreanten – vooral die buiten het hoofdseizoen – afkomen op de natuur, de rust en vooral op de vogels.

Vossen zijn fraaie beesten, maar op Texel en de andere Waddeneilanden zul je ze niet aantreffen. Op eigen kracht kunnen ze er niet komen, want ze vliegen niet en in het Marsdiep is er veel te veel stroming om een zwempoging te overleven. Af en toe gebeurt het dat onverlaten een dooie vos deponeren in het duin of het bos. Dat is dan bedoeld als grap. De paar keer dat er een dode vos is gevonden wijst sectie op het kadaver uit, dat het dier al een hele tijd dood was en vermoedelijk afkomstig was uit het zuiden des lands. Als we op de wadden vogels willen houden die op de grond broeden, zoals velduilen, wulpen en tapuiten, dan moeten we de eilanden vooral vrij houden van vossen. Ook wilde katten berokkenen een hoop schade. Naar schatting lopen er op Texel zo’n 200 zwerfkatten rond. Regelmatig zijn er gelukkig acties om huiskatten te chippen en de ongechipte zwerfkatten weg te vangen. Dat gebeurt wijselijk op een diervriendelijke manier, met vangkooien, castratie en sterilisatie. Helaas, dat zul je altijd zien, is er nog een tussenvorm, de zo genaamde schuurkat. Die veroorzaakt zeker niet minder schade in natuurgebieden dan de zwerfkat, maar is minder grijpbaar omdat hij eerder de vangkooi zal vermijden en altijd het eigen erf heeft om zich te verschuilen.

Je hoeft niet altijd een verrekijker om je nek te hebben om te genieten van vogels. De laatste jaren overnachten wij – als we op Texel zijn – regelmatig in het complex Prins Hendrik, hetzij in een huisje, hetzij in het hotel. Dat is bij de Lancasterdijk en de Stuifweg. Het ligt vlakbij het vogelreservaat Utopia. Achter de dijk heb je het natuurreservaat De Schorren. Je hoort er altijd het geluid van de vogels op het wad. ‘s Ochtends vroeg maar vooral bij het onder de wol kruipen rond middernacht. Afhankelijk van het getij ver weg of dichterbij. Het gejodel, gepiep en geroep van de wulpen, de scholeksters, de goudplevieren, de bosruiters, het houdt nooit op. Betere muziek om bij in te slapen ken ik niet.

 

[1] Digitaal fotograferen door de telescoop

[2] www.waarneming.nl

[3] Het natuurgebied Drijvers Vogelweid De Bol op Texel is naar hem genoemd.

Door Kees Floor

Delen van de Wimmenummerduinen tonen nog het zogeheten zeedorpenlandschap met landjes die in gebruik zijn als volkstuin. Veel dalen waarin de landjes liggen, hebben eigen namen. Op de topografische kaarten vinden we alleen ’t Zegeveld, soms ook Transvaal. De kaart van PWN noemt ’t Zegeveld niet, maar wel ’t Nieuwe Land, Gravedal, Jan Reinesdal, Eerste paal, Starrevlak, Vijgedal, Noordlob en Kroonstad.
Veel meer detail bevat een kaart van de bijlage van het boekje Zeedorpenlandschap in Noord-Holland van de Werkgroep Duin en Kust, Stichting Duinbehoud. Het boekje was op zijn beurt weer een bijlage van het tijdschrift Duin, 1986-1. De Wimmenummer duinen waren toen nog particulier eigendom; de natuurontwikkelingsprojecten die werden uitgevoerd nadat de provindie Noord-Holland in 1992 eigenaar van het gebied was geworden, waren nog niet uigevoerd. Sommige landjes, zoals Transvaal en Amerika (nr 3), zijn nu dan ook niet meer terug te vinden of toegankelijk. Ook Jaap Broek z’n Dal, de Gravedal en het Starrevlak gingen op de schop, maar zijn nog wel te localiseren. In Jan dirk z’n Dal staan woningen.

’t Skai is de grens tussen de Wimmenummer duinen en het noordelijk deel van het Noordhollands Duinreservaat; de lijn verloopt langs de grens tussen de vroegere gemeenten Wimmenum/Egmond aan den Hoef aan de zuidzijde en Bergen (NH) aan de noordkant. Het pad van Wimmenum naar Egmond aan den Hoef (Bollenrand) heet in de volksmond Pad van Jaap Joet.

De spelling van de veldnamen kan variëren: (de) Grave(n)dal, Starre(n)vlak, Jan Rijnz’ndal/Jan Reinesdal, (Achter de) eerste paal. Ook de posities van de landjes op de verschillende kaarten zijn niet eenduidig.

Links:
Zeedorpenlandschap in Noord-Holland‘, Duin, 1986-1.
Zeiler, F.D., 1995: Nollen, Krochten, Blinken, Duintoponiemen tussen Wijk aan Zee en Camperduin. PWN.

Rolf Roos

Er is geen plek in ons land of er is wel een boek(je) over gemaakt. Zelfs over de piepkleine Bokkepolder (25 ha) op Goeree bestaat een fraaie, oudere publicatie. Omdat dit stukje binnenduinrand eens kwelder en deels duin was (de Rooklaasduinen) past het moeiteloos op de website duinenenmensen. We presenteren het boekje uit 1989 opnieuw en zien uit naar verhalen over het heden. Zie de aanzwellende lijst van recent onderzoek onderaan dit bericht.

“De vereniging voor natuur- en landschapsbescherming Goeree-Overflakkee viert met de uitgave van dit boekje haar 10-jarig lustrum.” Zo schrijft voorzitter S.H. van Driel in 1989 in het voorwoord. Een van de auteurs van destijds, Krijn Tanis, kwam me persoonlijk op de fiets een exemplaar brengen toen we in 2018 in dit poldertje (ca 25 hectare) achter de duinrand en de ruige Kwade Hoek kwamen wonen. Met op de cover: de wielewaal. Gerard Lokker, een andere auteur van dit aloude boekje en nog steeds actief als plantenkenner, leerde me een jaar later een vindplaats van wilde postelein. En dat zou niet de enige botanische vondst blijven: o.a. hondskruid, vleeskleurige orchis, addertong en rattenstaartgras zouden volgen. Wat is dit voor gebied en hoe ontwikkelt het zich?

Zoek de Bokkepolder

Tip: lees eerst het boekje uit 1989, een pdf vind je hier.

We leven nu 35 jaar later en het poldertje met kleine landjes en bosjes, hooilanden en ruige graslanden en een aantal intensieve agrarische percelen, ligt er nog steeds fraai bij. Dat er wellicht wat te mopperen valt (het leven in de sloten en op de akkers, het natuurbeheer op de dijk en de omgang van wegbeheerders met de dijk) laten we even rusten. Het gebied is niet vermalen bij de ruilverkaveling in de vorige eeuw, en de variatie aan landschap en natuur is prima door het versnipperde particuliere grondbezit (zeg maar kleine grootgrondbezitters), die elk op hun eigen wijze van de natuur houden. Ja, de patrijs is weg, maar de wielewaal zingt er, al is het niet elk jaar.

Heeft u aanvullende verhalen van flora of fauna nu? We plaatsen ze hier graag (mail ons). Hieronder vindt u links naar artikelen over flora en fauna van de laatste jaren.

Ook is er recent onderzoek gedaan door Natuurmonumenten, de beheerder van de Nieuwendijk, maar dat is helaas (nog) niet vrijgegeven. We hebben hen (feb. 2024)  uitgenodigd een overzichtsverhaal te schrijven over 40 jaar natuurbeheer van de dijk die sinds 1984 bij Natuurmonumenten in beheer is en grotendeels als hooiland door een boek van de Oostdijk wordt gemaaid.

Ga mee op excursie

Op 6 oktober 2024  houden we een najaarsexcursie door de Bokkepolder (en langs de Kwade hoek), ook over enkele particuliere delen. Meelopen en zien hoe het er nu bij ligt? Geef je op ! Meer informatie vind je hier.

 

Rolf Roos

Met dank aan George & Krijn Tanis

Wij schetsen de opvallende veranderingen tussen ca 1980 en ca 2020 bij de zeer rijke vogelbevolking in dit unieke hoekje cultuurlandschap van ca 25 hectare (1/3 agrarisch en 2/3 particuliere natuur en erven). Wat deden die weidevogels daar vroeger en welke soorten zijn de laatste jaren juist verschenen? Bokkepolder: nog steeds het land van putter en wielewaal?  We analyseerden de getallen. We dachten dat er weinig zou zijn veranderd in 40 jaar, maar de data logen niet, nog geen 20 procent van al die broedvogels bleek min of meer stabiel te zijn. Zelfs in een ogenschijnlijk stabiel hoekje landschap blijkt er veel aan de hand.

Natuurkenners Gerard Lokker en Krijn Tanis, destijds broekies die het vogelkijken deels van Siegfried Woldhek (toen student biologie) hebben geleerd, turfden al in 1979 de broedvogels van de Bokkepolder. Dat hielden ze jaren vol en ze beschreven hun resultaten in ‘Vogels, planten en dieren van de Bokkepolder’ dat in 1989 uitkwam. Zo zijn de jaren 80 goed gedocumenteerd.

George Tanis, zoon van Krijn, deed de inventarisatie in 2021 over en hoopt het in 2024 nog een keer te doen. Ook Frans Lokker deed in 2018 volgens de SOVON-methodiek een zgn. BMP-kartering en zo verkregen we een beeld van rond 2020. Maar liefst 61 broedvogels zijn er door de vogelonderzoekers gespot. En dat in zo’n 25 hectare. Een aantal van 54 soorten in de jaren 80 van de vorige eeuw, rond 2020 is het aantal wat lager namelijk 43, wellicht – als we een kerkuil meerekenen – 44. Die getallen zijn niet geheel vergelijkbaar want in de jaren 80 is er in meer jaren onderzoek gedaan en dat geeft bijna altijd ook meer soorten.

Aan tafel bij Krijn en George betreurt Krijn het verdwijnen van hoge bomen bij de Helmdijk, hij herinnert zich de zang van veldleeuwerik en nachtegaal destijds. George beluistert anno nu de samenzang van vele tjiftjaffen, zwartkoppen, koolmezen en roodborsten. Bosvogels!

Patrijzen, waarvan er op Goeree in de jaren 60 soms tientallen op een dag konden worden geschoten, zijn geheel verdwenen. We horen de zomertortel en de wielewaal nog steeds, maar de trends zijn, zoals we verderop bespreken, niet onverdeeld gunstig. Wel is het aardig om te zien dat als we alle broedvogelparen bij elkaar optellen, er steeds rond de 250 paartjes zitten. In recente jaren niet minder dan vroeger, ondanks de toegenomen predatiedruk van o.a. havik en sperwer.

Bloemrijke dijk grens aan intensief maisland

Het landschap

Vergelijken we de kaartjes van 1984 en 2021 dan valt op dat er destijds meer agrarisch grasland was, het duin was lager begroeid, met duindoorn en niet met hoge esdoorns en abelen zoals nu. Maar als bezoekers ervaren we al bijna 50 jaar een heel gevarieerd cultuurlandschap met een afwisseling zoals we die nog maar zelden aantreffen. Er ligt een oude dijk, sinds 1984 als hooiland in beheer bij Natuurmonumenten, en er zijn bomenrijen en houtwallen. Graslanden, poelen en erfbeplanting bij de negen huizen langs de Nieuwendijk. Tot voor kort was er een bosrijk erf langs de Stellingweg maar dat is grotendeels gekapt en strak getrokken. Met geld kan je mooie dingen doen maar ook hele lelijke.

Bokkepolder ca 2020; klik op beeld voor uitvergroting

Bokkepolder ca 1986; klik op beeld voor uitvergroting

Hoe veranderde het landschap? Vergelijk de topografische kaart 1979 en 2021 en zie de ogenschijnlijk geringe verschillen.  Destijds was en nog enig agrarisch grasland – nu is vrijwel alle agrarische grond intensief gebruikt bouwland (mais, bieten) en resterende graslanden liggen besloten tussen houtwallen. Destijds stond er ook hoog bos nabij de Helmdijk, maar die populieren zijn gekapt. Aan de duinrand langs de Stellingweg was er 40 jaar terug nog opgaand struweel met duindoorn en hoekjes open duin maar toen al begonnen esdoorn en abelen het over te nemen en zo kregen we de beboste duinen van nu. Alleen nabij en boven Havenhoofd zijn nog stukjes duingrasland, met moeite open gemaaid.

Maar als we het verhaal van Krijn volgen: veel bleef gelijk. De slootjes waren toen en nu overbemest en vrijwel levenloos, maar houtwallen en bomensingels bleven. Bij veel particulieren verschenen soms grote poelen in vaak extensief gebruikte graslanden die grenzen aan percelen zwaar bemest akkerland.

De data

Broedvogels Bokkepolder 1979 -2021. Gegevens van Gerard Lokker, Krijn & George Tanis, Frans Lokker. Klik op beeld voor vergroting.

Bijgaand een grote tabel, met alle gegevens 1979-2021. We spreken hieronder enkele hoofdlijnen bij de vogelbevolking. We hebben de soorten in vijf groepen ingedeeld:

  • soorten die recent niet meer als broedvogel zijn waargenomen;
  • soorten die recent er duidelijk minder zijn dan vroeger;
  • soorten die steeds van de partij zijn (stabiele soorten);
  • soorten die toenemen;
  • recent verschenen soorten.
Verdwijners

We beginnen met de droefste categorie, de verdwenen soorten. Het zijn er 16 maar (ter relativering) hierbij zijn er 7 die slechts incidenteel zijn waargenomen en waarvan je nooit weet of ze zich toch weer laten zien als broedvogel, zoals boerenzwaluw (nu een incidentele erfvogel) en ransuil. Van waterhoen en kleine karekiet zijn ook na 2021 weer broedgevallen bekend maar het gaat om kleine aantallen.

Graspieper. Foto René van Rossum

Wat vooral opvalt is dat aan het vroegere bescheiden voorkomen van weidevogels (incl. graspieper) in de Bokkepolder finaal een einde is gekomen. Een grutto zal je in de mais van nu niet treffen. En de enkele veldleeuwerik, bergeend en slobeend van weleer zijn geschiedenis. Wel horen we het laatste tien jaar boomleeuweriken langs de duinrand, maar die vallen net buiten de Bokkepolder en tellen dus niet mee. Het verdwijnen van patrijs en ringmus past in het landelijk beeld en is het gevolg van steeds intensievere landbouw. Kneu doet het na 2019 landelijk weer beter, maar is in de Bokkenpolder niet opnieuw geteld, volgens George en Krijn wellicht door het ontbreken van geschikte struikjes om in de broeden.

Dalers

Dan de groep van dalers. Soorten die het minder doen dan veertig jaar geleden, tien in totaal. De fitisstand is dramatisch gekelderd, helaas is dat het landelijke beeld en dat wordt wel geweten aan de omstandigheden in verre Afrikaanse overwinteringsgebieden. Dat nachtegaal, braamsluiper en tuinfluiter achteruit zijn gegaan moet hier samenhangen met  afname van struweel en toename van meer hoog bos. Of gaat de insectenstand achteruit? Onderzoek naar nachtvlinders geeft daar geen aanwijzingen voor, maar onderzoek hiernaar is zeer gewenst.

Hoewel er op de kop van Goeree in landelijk perspectief nog heel wat zomertortels zitten, maken de gegevens in de Bokkepolder duidelijk dat ze hier nog zijn, maar de aantallen zijn laag, de trend is zorgelijk en elk reddingsplan ter plekke, zoals de aanleg van zaadstroken, moeten we verwelkomen. Foto Rob Rossel van 2 volwassen vogels en 1 jong op bijvoerplaats, 2023

Huismussen zijn in de Bokkenpolder gebonden aan een enkel erf met voldoende dekking, Oudhollandse dakpannen om onder te nestelen en veel struikjes om dekking te zoeken voor de langs scherende sperwers (ze broeden hier niet maar eten er dagelijks kleine vogels).

Stabiele soorten

Er is ook rust in de Bokkepolder: dertien soorten die er waren en nog steeds zijn en ook in redelijke aantallen. Krassende grasmussen en onopvallende grauwe vliegenvangers, liefhebbers van de bosrand of lage bosschages. Sfeerbepalend door hun gezang en hun kleurrijke uiterlijk: putters die al vanaf vroege voorjaar zich in groepjes laten zien en verspreid nestelen, tot in de fruitbomen aan toe. Een boomgaardminnaar. In de rustigste hoekjes met hoge populieren zat vroeger steevast de wielewaal, in een enkel jaar mogelijk zelfs met twee paar. Ook tegenwoordig horen we ze nog, maar niet meer elk jaar.

Stijgers

Dan de stijgers. Bij de dertien soorten die er veertig jaar geleden (veel) minder waren maar nu extra veel, komen er een aantal voorbij die het landelijk voor de wind gaat: grote bonte specht, Turkse tortel en vink bijvoorbeeld. Opvallend zijn veel andere bos- of parkvogels die het hier steeds beter gaat: merel, roodborst, mezensoorten, waaronder de staartmees, door Koos van Zomeren treffend beschreven als een gevleugeld pingpongballetje. Zanglijsters doen het ook goed en samen met heggemus en winterkoninkje verzorgen ze de vroege voorjaarszang rond de beplante erven. De toename van het aantal holenbroeders weerspiegelt het ouder worden van het bos (o.a. groene specht, holenduif, mezen en boomkruiper).

Nieuwkomers

De goudvink kwam tot broeden.

Dan tenslotte de echte feestcategorie: zeven nieuwe soorten broedvogels van de laatste jaren en vroeger niet gespot! Broedende boomkruipers, goudvinken en houtsnippen bijvoorbeeld. Ze passen net als buizerd en groene specht in het grotere landschapsverhaal met meer opgaand bos in de binnenduinrand. De talrijke groene spechten doen zich te goed aan mieren in graslanden van de vele particuliere erven en vinden net als de toenemende aantallen grote bonte spechten volop nestgelegenheid. Een kerkuil (niet opgenomen in de tabel) deed in 2021 en 2022 op een erf in een nestkast een broedpoging, maar die mislukte.

Ten slotte

Valt er een balans op te maken? Jazeker. De broedvogelpopulatie van de Bokkepolder is zeer gevarieerd en rijk, maar de dynamiek is veel hoger dan je zou verwachten in zo’n intiem en rustig hoekje landschap. Interne oorzaken (intensiever agrarisch landgebruik, minder grasland, minder struweel, meer bos) zijn aanwijsbare oorzaken, naast landelijk trends waarbij we bij fitis en zomertortel de wenkbrauwen mogen fronsen. Ook het gegeven dat er minder soorten broedvogels zijn dan veertig jaar terug is een teken aan de wand, al zien we ongekende flexibiliteit bij nieuwkomers die zich vestigden.

Het hooilandbeheer op de Nieuwendijk zelf heeft geen impuls gegevens aan aan dit biotoop gebonden soorten. Graspiepers en patrijzen verdwenen uit de Bokkepolder, fazanten handhaafden zich, ook in de lommerrijke tuinen.

Boomklever: nog niet in de Bokkepolder

Komend decennium verwachten we broedgevallen van ijsvogels die nu al naar visjes en libellelarven duiken in de recent gegraven poelen met schoon water. En het zal geen jaren meer duren of vogels van ouder bos als bosuil en boomklever laten zich horen. Als de intensieve akkers (nu nog ca 9 ha) kunnen worden omgezet in extensief gebruikt en vochtig grasland zou de hele polder niet aan verder aan waarde inboeten maar zich prachtig herstellen. Als er bovendien aan waterberging zou worden gedaan en de sloten breder zouden worden met minder steile oevers, zou een duurzamer cultuurlandschap om van te genieten, door mensen en vogels. Bokkepolder: het land van putter en wielewaal.

Reageren of aanvullingen? Dat kan hieronder of per mail.

Havenhoofd ca 1950..hoe nu?

Duinrandbewoners organiseren in 2024 vanaf Havenhoofd wandelingen langs duin, bos, dijk en cultuurland, op 28 april en 6 oktober.

Na ontvangst en een inleiding over geschiedenis van Havenhoofd, volgen we het pad over de zeewering, kijken we uit over de Kwade Hoek en dalen af aan de andere kant om het natuurrijke cultuurland van de Bokkenpolder te bezoeken, dat ooit een duin en kwelder was. De zeer gevarieerde wandelroute loopt o.a. over stukken recent ontwikkeld particulier natuurgebied van Nieuwendijk-bewoners en langs de eveneens zeer bijzondere dijk.

Met medewerking van aanwonenden o.a. Silvia Lievaart & Nico Lievaart (natuurgids & ambassadeur van Havenhoofd), vlinderkenner Rob Rossel, duinboekenschrijver Rolf Roos en Elly Visser (natuurgids) . Langs de route staat van tijd tot tijd iemand klaar om ter plekke te vertellen over flora, fauna, historie of beheer.

  • zondag 28 april 2024: voorjaarszang & voorjaarsbloemen (we zitten vol)
  • zondag 6 oktober 2024: najaarstrek, nabloei & paddenstoelen

Aanmelding voor deze wandelingen via https://www.natuurmedia.nl/winkel/

  • Kosten: € 0,01 p.p. dit is een symbolisch bedrag nodig voor de aanmelding online
  • Afstand: ca 4,5 km, in totaal ca 4,5 uur inclusief 6 stops (5 met persoonlijke toelichting)
  • Tijd: 12.00-17.00u
  • Maximaal aantal deelnemers: 20; we lopen in kleine groepjes

Na aanmelding ontvangt u kort voor de wandeling een wachtwoord voor de online-route plus info over de sprekers, exacte vertrektijden en de posten die worden bezocht.

Vragen? Mail ons

Achtergrond

1698 De Bokkenpolder bestaat nog net niet….

Naast duinrand en kwelder bezoeken we cultuurland dat eens de rand van de 17e eeuwse polder Rooklaasplaat (daarvoor was het een gros, een kwelder) vormde (en tegen de ‘Rooklaas duyne’ aanlag). Het werd in  1727 werd afgesnoerd met een inlaagdijk (de Nieuwendijk) en zo  ontstond in 1801 de Bokkenpolder: een poldertje dat rijk is aan bossen, hooilanden en (particuliere) natuur en aan de zuidzijde de mooiste (?), bloemrijke inlaagdijk van Goeree.

Onderstaand kaartje geeft het moment (1727) dat het gebied met inlaagdijken werd versterkt. Dat zijn landinwaarts gelegde oude dijken die we nu nog kunnen terugvinden. De Nieuwendijk is er een van. Sinds de jaren 70 van de vorige eeuw ligt alles achter een opgehoogde zeereep, die ca 8m hoger is dan die oudste dijken.

Inlezen, een suggestie: boek Bloeiende duinen (o.a. Kwade Hoek)

Info over flora en fauna van de Bokkepolder (een inlaagdijk uit 1727 langs de Bokkenpolder): klik hier.

Online versie van de wandelroute, klik hier (wachtwoord nodig; deelnemers ontvangen dit wachtwoord een week voor aanvang).

Stel je voor: je onderzoekt in een duingebied in drie heel kleine vakken (van 2 bij 3 meter) het komen en gaan van een klein orchideetje, de herfstschroeforchis (Spiranthes spiralis). Je doet dat 23 jaar lang in alle seizoenen en je volgt elke plant: door elke plek met elk individu in te meten en groei en bloei en (soms tijdelijk) verdwijnen te boekstaven.  Zo’n orchideetje kan jaren verstek laten gaan en toch weer opduiken uit de ondergrondse knol.

Dit huzarenstukje is uitgevoerd in de Westduinen van Goeree door Maarten Bongertman en Joop Mourik. Een artikel over hun bijzondere onderzoek verscheen in 2023 zonder dat er veel ruchtbaarheid aan is gegeven. Behalve naar de herfstschroeforchissen keken ze ook naar de vegetatie als geheel: welke planten staan er omheen etc. Monnikenwerk, want je begint al net na de winter de kleine plantjes die boven de grond komen te karteren en kijkt of ze in bloei komen of niet. Soms blijft een plantje weg om maar liefst 11 jaar later toch weer op te duiken. En slechts een deel van alle planten komt in bloei. En het kan tot 15 jaar duren voor een bloeiende plant opnieuw in bloei komt. Dit soort fijnproevers in de natuur gedijen alleen maar bij langdurig constant beheer in de onbemeste, licht (na)beweide terreinen met een uitgekiende waterhuishouding. In de winter mag het nat zijn als het maar vlot draineert zodra het groeiseizoen aanvangt.

 

Het nauwkeurige onderzoek naar de populatiedynamiek heeft prachtige figuren opgeleverd, zoals de hier afgebeelde figuur 6. Het gaat om een proefvlak waarin eerst maar één plant stond, maar geleidelijk steeds meer kwamen. Dit toont fraai aan dat de populatie ook ondergronds aanwezig is in (tijdelijk) niet bloeiende knollen. Plus dat steeds maar een klein deel van de planten in bloei komt.

De populatie in de Westduinen is vitaal

We citeren een deel van de conclusies: “De planten van de herfstschroeforchis in de Westduinen van Goeree zijn vitaal. In de lage vegetatie die onderhouden wordt door constante begrazing, kunnen de bladrozetten in de winter en het vroege voorjaar voldoende licht opvangen om de wortelknol te voeden. Het gemiddelde aantal rozetten per plant is relatief hoog en stabiel. Herhaalde bloei heeft slechts een licht negatieve invloed op de conditie van de planten. Er is geen invloed van veroudering op het aantal rozetten, de hoogte van de stengel, het aantal bloemen en vruchtkapsels. Vanaf de eerste bloei was de gemiddelde leeftijd van de planten ruim negen jaar, oplopend tot meer dan 23 jaar.”

Meer lezen over de stille dynamiek van deze parel van Goeree? Het hele rapport (‘Herfstschroeforchis (Spiranthes spiralis) in de Westduinen van Goeree’ door Maarten Bongertman & Joop Mourik; uitgave Plantenwerkgroep KNNV Haarlem (2023) is hier te downloaden.

Hommels bestuiven de herfstschroeforchis; foto Kees de Kraker

Rob Rossel

In mei 2021 is er op mijn verzoek door Hans de Bruijn en DirkJan Dekker onderzoek gedaan naar mossen en korstmossen in de Bokkepolder. In zes dagen werden alle percelen bezocht en waarnemingen genoteerd. Het resultaat: vele tientallen soorten van beide groepen. Op bomen, op daken en soms op de grond. We geven in dit artikel zicht op deze intrigerende en versmade groepen organismen. En melden ook het een en ander over (korst)mos-etende insecten die ik hier aantrof.

Groot dooiermos is veel te zien op plekken met veel stikstof

Mossen en korstmossen lijken verwant, ze worden zelfs binnen één werkgroep onderzocht. De Bryologische  + Lichenologische werkgroep (BLWG) van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (KNNV) doet onderzoek naar mossen en korstmossen. Toch is er van een systematische verwantschap geen sprake.  Mossen zijn primitieve planten (o.a. geen echte wortels), kostmossen zijn bijzondere symbioses tussen schimmels en algen (of cyanobacteriën/blauwwieren), waarbij de schimmel de alg steun geeft. Door een gebrekkige natuurwetgeving worden mossen en korstmossen niet beschermd, zelfs niet als ze op de Rode Lijst staan. In Nederland komen ongeveer 600 mossoorten voor. Hiervan staat ongeveer 38 procent  op de Rode Lijst. Van de 700 soorten korstmossen staat ongeveer 46 procent op de Rode Lijst. Deze soorten zijn dus zeer kwetsbaar.

Variabele granietmot (Eudonia mercurella) foto Rob Rossel.

Zwart schriftmos

Mossen

In de Bokkepolder zijn in totaal 53 soorten mossen gevonden. De vondsten van het duinsnavelmos (Rhynchostegium megapolitanum) en dwergwratjesmos (Cololejeunea minutissima) zijn bijzonder; het zijn vrij zeldzame soorten.  Ook de uitbundige groei van schriftmossen (Graphidacea spec.) op  oude populieren was op sommige plekken spectaculair.

Moseters

Springstaarten en mosmijten zijn te vinden in het mos. Microvlinders van onder andere het geslacht Eudonia worden regelmatig gevangen in de Bokkepolder. De rupsen van dit geslacht foerageren op diverse mossoorten.

Korstmossen

Korstmossen zijn schimmels die samenleven, in symbiose, met groenalg of een blauwalg (of cyano bacterie). De schimmels (mycobiont) geven de stevigheid, de algen (fotobiont) produceren de suikers uit zuurstof en kooldioxide. De blauwalg is bovendien in staat om stikstof (N2) te binden tot amoniak, wat weer een basis is om essentiële eiwitten aan te maken. De schimmel gebruikt kleine vingertjes (hausteria) om door de wand van de algcellen te prikken en zo een deel van de door de fotobiont geproduceerde producten er uit te halen voor eigen leven en groei. De schimmel produceert op zijn beurt licheenzuren die het korstmos bescherm tegen vraat. Door het produceren van kleurstoffen beschermt de schimmel de fotobiont tegen de UV straling van de zon. Een situatie waarin zowel de schimmel als de symbiont voordeel van hebben.  Deze definitie heeft men lang gebezigd. Er is lang gedacht dat een korstmos een symbiose was van één schimmel en één alg, tegenwoordig is deze gedachte verlaten en ziet men het meer als een dynamische structuur van schimmels, algen, gisten en bacteriën.  Ieder onderdeel van dit systeem levert een bijdrage voor de ontwikkeling van het korstmos. Het is moeilijk eenduidig te benoemen tot welke soort een korstmos behoort.  Korstmossen zijn binnen de biologie voor de  taxonomen dan ook een nachtmerrie.  Ze bestaan namelijk uit een combinatie van organismen die niet samen geëvolueerd zijn maar op een bepaald moment van hun ontwikkeling zijn samengekomen. De naamgeving wordt hierdoor ingewikkeld. Deze wordt bij korstmossen bepaald door de schimmelpartner, ongeacht met welke andere bionten een verbond is gesloten.

Gewoon schildmos (links) en eikemos: een struikvormig korstmos, gevoeliger voor luchtvervuiling.

Korstmossen komen in veel vormen voor. We onderscheiden korst-, blad- en struikvormige korstmossen. Alle vormen komen in de Bokkepolder voor.  Niet alle korstmossen groeien op de bomen, veel korstmossen groeien op de grond en zorgen voor het vastleggen van de bodem. . In de Bokkepolder is er veel hoogopgaande begroeiing waardoor de  korstmossen zich op de grond niet tot nauwelijks kunnen ontwikkelen.

Korstmossen bezetten 8% van het landoppervlak en zijn zelfs in de meest extreme omstandigheden te vinden. Zelfs gedroogd, diep bevroren of een verblijf buiten de dampkring, het deert hen niet. In de Bokkepolder zijn de meeste korstmossen  te vinden  op bomen, , op hout en stenen (o.a. daken en terassen).  De korstmossen hebben specifieke omstandigheden  nodig om zich te ontwikkelen. Er moet zowel vocht als licht aanwezig zijn. Tussen de 50-70% vochtigheid is optimaal. Daaronder of erboven zorgt er voor dat de fotosynthese stil valt. Ook dient het substraat waarop het korstmos groeit geschikt te zijn. De structuur en zuurgraad van het schors van bomen kan bepalend zijn welke korstmossen hierop groeien. Op de akkers vind je geen korstmossen,  hier wordt de grond teveel beroerd. Korstmossen staan aan het begin van de mineralencyclus. Ze groeien op gesteenten en  verweren dit door het eerst te breken, waarna er met wortelzuren mineralen opgelost en opgenomen worden. Wanneer het korstmos dood gaat vormt het zo een voedingsboden voor andere planten. Ook op sommige huizen in de Bokkepolder bevinden zich korstmossen. Het zal echter nog vele eeuwen duren voordat de huizen in zullen storten als gevolg van een korstmos. De meeste soorten groeien maar een paar millimeter per jaar en kunnen allerlei kleuren hebben zoals grijs, geel, oranje, rood of zwart.  Korstmossen kunnen, onder gunstige omstandigheden zeer oud worden. In het Zweedse Lapland in Fulufjället komt het oudste tot nu toe bekende gewoon landkaartkorstmos (Rhizocarpon geographicum ) voor, deze is zo’n 9000 jaar oud. Deze groeit echter maar een fractie van een millimeter per jaar.

Korstmoseters

Korstmosspanner. Foto Jurrian van Deijk

Korstmossen worden gegeten door diverse dieren. Bekend zijn de rendieren die zich tegoed doen aan het bekende rendiermos. Ook deze korstmos komt voor in de Bokkepolder, maar bij de zoogdieren zal u het rendier niet tegenkomen. Korstmossen zijn rijk aan koolhydraten maar arm aan eiwitten en zijn moeilijk te verteren. Voor mensen is het niet aantrekkelijk vanwege het hoge gehalte aan licheenzuren maar eskimo’s, die vaak aangewezen zijn op korstmossen, weten het zo te bereiden dat de smaak en verteerbaarheid sterk verbetert. Gezien de oplopende temperaturen als gevolg van klimaatopwarming hoeven we ons daar gelukkig niet aan te wagen.  Maar er zijn diverse ongewervelden waarvan de rupsen en larven wel graag van de  korstmossen eten. Bekend is de zeldzame korstmosspanner (Cleorodes lichenaria) die één keer gezien is in de Bokkepolder. Verder de diverse soorten korstmosuilen waarvan de rupsen de korstmossen eten. Ook de rupsen van het rozenblaadje (Miltochrista miniata) fourageren op korstmossen, maar dan voornamelijk op korstmossen die op de eik groeien.

Verder zijn er nog tientallen andere insectensoorten waarvan de rups of larve zich tegoed doet aan de korstmossen. Daarnaast zijn er parasitaire schimmels, virussen en bacteriën die het leven van het korstmos zuur maakt.

Korstmossen als milieu-indicator

Typische beeld van boom in stikstofrijke omgeving: veel gele en grijze korstmossen, geen struikvormige

Veel korstmossen zijn uiterst gevoelig voor veranderingen in het milieu. Ze reageren heel snel en zijn hiermee bruikbaar als indicator. In de jaren 70 waren er heel veel korstmossen  verdwenen omdat de zwaveldioxide (SO2) giftig was voor deze soorten, zoals de groene schotelkorst. Alleen de soorten die sterk zuurminnend (acidofyt) waren floreerden. Na beperking van de uitstoot van zwaveldioxiden door fabrieken en auto’s reageerden deze korstmossen hierop en groeiden aanmerkelijk minder uitbundig. Momenteel, anno 2023, zijn het vooral de gele korstmossen welke positief reageren op de overmaat van stikstof in de lucht (nitrofyt). Ook in de Bokkepolder zijn op de bomen die langs de akkers staan de gele dooiermossen uitbundig aanwezig.  Verder van de akkers weg zijn deze soorten aanmerkelijk minder uitbundig.

In de Bokkepolder zijn 44 soorten korstmossen gevonden. Per erf kwamen er tussen de 13 en 24 soorten voor.

Literatuur

 

‘Er is geen strand zo plezant als het Scheveningse strand’. De pier, het Kurhaus en schaars geklede lichamen. Het is weer warm en dan trekken Nederlanders massaal richting het Scheveningse strand, met enorme drukte en bijbehorende problemen tot gevolg. Sinds 1800 is Scheveningen geliefd als badplaats.

(bericht ontleend aan: isgeschiedenis)

Scheveningen is een oud vissersdorp dat geleidelijk aan ook de functie van ‘Badplaats’ kreeg. De oudste vermelding van de naam Scheveningen is in ca. 1280 opgetekend in een grafelijk register. Het gebied werd beschreven als ‘terram de Sceveninghe’, land van Scheveningen. Een eeuw later, in de 14e eeuw werd ook het dorpje Scheveningen voor het eerst genoemd in grafelijke geschriften. Al sinds de veertiende eeuw waren er nauwe banden tussen het Scheveningse dorp en het aangelegen Den Haag.

Al in 1307 bepaalde de graaf van Holland dat Scheveningen één schepen zou inbrengen in de Haagse schepenbank die zeven vertegenwoordigers telde. De gehele wet- en regelgeving – zelfs tot aan die van de plaatselijke zeevisserij toe – was en bleef een Haagse aangelegenheid. Deze grafelijke beslissing leidde ertoe dat Scheveningen niet zelfstandig werd, maar zich slechts als semi-zelfstandig dorp met één zetel mocht vertegenwoordigen in de Haagse schepenbank. Hoogst waarschijnlijk is de opkomst van het vissersdorp te danken aan de functie van afzetgebied van vis voor de groeiende stad Den Haag. Het dorpje behield haar semi-zelfstandige functie tot aan het begin van de 20e eeuw.

Verbindingsweg

Scheveningen was tot halverwege de zeventiende eeuw met Den Haag verbonden door het Westerduinpad, dat uitkam bij het Haagse Noordeinde. In 1665 kwam daar echter verandering in. Op initiatief van Constantijn Huygens werd er tussen Den Haag en Scheveningen een straatweg aangelegd: de huidige Keizerstraat. De betere bereikbaarheid zorgde ervoor dat Scheveningen gestaag uitgroeide tot hét uitgaansgebied van de Hagenaars. De Keizerstraat was dé weg voor de mensen die naar het strand kwamen. In 1680 telde je er al zeven herbergen en wijnhuizen.

BadplaatsDe meeste Nederlandse badplaatsen werden in de 19e eeuw gebouwd om rijke burgers een nieuwe vorm van ontspanning te bieden. Badgasten gingen met badkoetsen in zee of namen een zeebad in een badhuis. Niet alleen de zeelucht werd gezond geacht, maar ook een zeebad. Mensen gingen geheel gekleed en onttrokken aan het zicht van de wereld in een zeebad. Het zou helpen tegen zenuwziektes, zenuwtrekkingen, krampen, zwellingen en huidziektes. De dokter raadde het mensen aan om te baden in zeewater. De zee zou een geneeskrachtige werking hebben op het lichaam.

Gemalin Koning Willem I

Eén voorbeeld daarvan is bij Wilhelmina Hohenzollern, gemalin van koning Willem I. Zij leed aan slapeloosheid. Willem I besloot om speciaal voor haar, boven op een duin, een paviljoen te bouwen. Op 4 april 1826 werd dat volgens Schevenings chroniqueur J.C. Vermaas voor ƒ 53.700,- aanbesteed, inclusief de `thans zeer onooglijke houten stal’.’ Of het verblijf aan zee daadwerkelijk hielp in het geval van Wilhelmina is niet zeker.

Kusttoerisme

Het kusttoerisme kwam dus op. Ook het dorp Scheveningen begon vanaf 1800 als badplaats dienst te doen, zoals blijkt bij gemalin Wilhelmina. De geschiedenis van de badplaats begon met een eerste badhuis van Jacop Pronk in 1818. Dit was een houten paviljoen op de plaats van het huidige Kurhaus aan zee en het bestond uit een wachtkamer en vier badkamers met uitzicht op zee. Alle kamers waren voorzien van een bad met twee kranen, één voor warm – en één voor koud zeewater. Het water werd uit de zee gehaald met paard en wagens en opgeslagen in reservoirs. Het bedrijf van Pronk was een succes. Het eerste jaar kwamen er 1400 baders het jaar daarop 1900 badgasten.

geschiedenis badplaats scheveningen

Het scheveningse strand tussen 1890 en 1905. US Library of Congress, Maker onbekend [Public Domain] via Wikimedia Commons

Regels

Een verblijf aan zee werd een moderne aangelegenheid onder de welgestelde klasse. Het baden werd steeds populairder en gluren werd niet geaccepteerd. Het baden door middel van badkoetsen in zee was gebruikelijk. De badgasten werden naar zee gereden en konden in zee uitstappen. De gemeente bepaalde, om pottenkijkers te weren, dat mensen zonder koets die wilden baden `zich daartoe zullen moeten begeven aan de linkerzijde van het Dorp voorbij de vuurtoren’. Op een overtreding stond drie dagen gevangenisstraf. Ook kwamen er strikte regels voor de kleding van de badgasten, zoals bleek uit een bericht van de burgemeester en wethouders van Den Haag in 1819:  ‘Er zal in open zee niet gebaad worden dan met zoogenaamde zwembroeken.’ Ook voor vrouwen kwamen er strikte regels voor de kledij die niets onthullend waren. De invoering van de badmode was hiermee geboren.

Stedelijk Badhuis

In 1820 werd het badhuis van Jacop Pronk vervangen door een stenen gebouw. Acht jaar later, in 1828, kocht de gemeente Den Haag het badhuis over. Jacob Pronk wordt voor zijn verdiensten beloond met een gouden handdruk. De gemeente liet op de plaats van het oude badhuis het Stedelijk Badhuis bouwen. Naast een badhuis werd het nu ook als hotel gebruikt. Het gebouw had een centraal gedeelte en twee vleugels. In het verlengde van het badhuis werd in 1835 de ‘Badhuisweg’ aangelegd. De inwoners van Den Haag konden nu rechtstreeks naar het Stedelijk Badhuis reizen. Rondom het badhuis werden steeds meer hotels, landhuizen en villa’s gebouwd, in tegenstelling tot het oude dorp rondom de Keizerstraat.

Kurhaus en de Pier

Alles werd eraan gedaan om de badplaats van allure en gemak te voorzien. Een particuliere stichting Maatschappij Zeebad bouwde het Stedelijk Badhuis met hulp van de gemeente in 1884 om tot het Kurhaus in de stijl van de Italiaanse Renaissance. Een jaar later  brandde het grotendeels af, maar werd tussen 1886 en 1887 weer herbouwd. Ook werd er toen een pier aangelegd. En die bepaald tegenwoordig nog steeds het beeld van Scheveningen. De eerste pier van Scheveningen werd geopend door Prins Hendrik in 1901. Hij was toen net met Wilhelmina getrouwd en doopte de pier met `de schoonste aller namen’: Wandelhoofd Wilhelmina. De houten constructie was gebouwd achter het Kurhaus. Ook werd in 1907 een treinstation geopend die in gebruik was tot 1953.

Pas vanaf de jaren ’50 toen ook arbeiders gebruik konden maken van ‘betaald verlof’, kwam de arbeiders- en middenklasse in de zomer naar de badplaats. Tot op heden is Scheveningen een populaire bestemming voor mensen die een vrije zonnige dag willen besteden op het strand.

Ook interessant:

Meer over Scheveningen: https://isgeschiedenis.nl/zoeken?zoekwoord=scheveningen

 

Ger Maatkamp en Rob Rossel

Sinds 2016 onderzoeken twee liefhebbers de muizenbevolking van de Bokkepolder op Goeree. In 2016 één perceel aan het eind van de zomer, in 2021 twee percelen in de herfst. De voorzichtige conclusie: de noordse woelmuis verdween en de rosse woelmuis breidde zich uit. Met de veldmuis lijkt het goed te gaan, mede door de afgelopen droge jaren.

Het eerste onderzoek in de Bokkepolder vond plaats van 31 oktober tot 3 november 2016, het tweede van 20 tot 25 september 2021.  In beide gevallen werden levende muizen gevangen met behulp van honderd inloopvallen van het type Longworth, en na identificatie weer vrijgelaten. Deze vallen werden beschikbaar gesteld door de Zoogdiervereniging. Een val bestaat uit twee delen: vooraan een tunneltje met daarin het deurtje dat dichtvalt als er een muis inloopt, daarachter de ‘verblijfsruimte’ van de gevangen dieren. De inloopvallen werden voor plaatsing voorzien van hooi en voedsel voor de muizen. Dit voedsel bestond uit een mengsel voor woel- en ware muizen bestaande uit worteltjes en havermout met pindakaas. Voor de spitsmuizen, die insecten eten, werden meelwormen in de val gedaan. In eerste instantie blijven de vallen openstaan, de muizen kunnen dan wennen aan de val en naar hartenlust eten. Bij het scherpzetten wordt het voer aangevuld. Iedere 12 uur worden de vallen gecontroleerd.

Resultaten

Bosmuis in de hand van de eerste auteur

Noordse woelmuis Microtus oeconomus

In 2016 werden 66 muizen gevangen verdeeld over 7 soorten. Op perceel Nieuwendijk 14 lag een poel waar 20 vallen omheen zijn geplaatst. Idee hierachter was dat er mogelijk een waterspitsmuis gevangen zou kunnen worden. Maar door de steile oevers, maar ook een wekelijks maaibeurt rond de poel resulteerde de vangst in slechts één bosmuis. Opmerkelijk in 2016 zijn de vangsten van de zeldzame noordse woelmuis die 5 keer gevangen werd. De rosse woelmuis is met 8 stuks vertegenwoordigd. De in Nederland voorkomende noordse woelmuis is een ondersoort van de gewone noordse woelmuis die elders in Europa voorkomt. Men noemt dit een endemische (onder)soort.

In 2021 werden 170 muizen gevangen verdeeld over 5 soorten. Ook in 2021 werd het onderzoek verdeeld over twee percelen op de Nieuwendijk (ND). In 2021 is er een totaal ander beeld dan in 2016: de noordse woelmuis is niet gevonden en de rosse woelmuis heeft zich sterk uitgebreid. Deze laatste is in 2010 voor het eerst gezien op de Punt bij Ouddorp. Vier jaar later was deze massaal verspreid over Goeree-Overflakkee. Het is mogelijk dat de noordse woelmuis het aflegt tegen andere woelmuizen zoals de rosse woelmuis en de veldmuis. Kan de noordse woelmuis uitwijken naar een nattere biotoop dan kan die zich daar handhaven, nattigheid is minder geschikt voor de andere soorten woelmuizen. Veldmuizen kunnen zich goed handhaven bij droogte. Vooral de laatste jaren van zomerse droogtes kunnen in het voordeel zijn geweest van de veldmuis. Werd de veldmuis in 2016 nauwelijks gevangen, in 2021 is deze met 23 muizen goed vertegenwoordigd.

Herstelde poel 2020

Na 2020 zijn er twee poelen op de Nieuwendijk bijgekomen, misschien dat dit kan bijdragen aan de instandhouding van de noordse woelmuis in de Bokkepolder. Tevens wordt er op ND 12 een beleid gevoerd van sinusmaaien en het laten ontstaan van ruigtes. Dit kan misschien ook hebben bijgedragen aan de toename van het aantal gevangen muizen, alhoewel ook het tijdstip en de weersomstandigheden van vangen mogelijk meespelen.

Dwergmuis is een zeer goede klimmer en maakt nestjes in hoge, ruigere vegetaties en riet. Foto wikimedia

Opmerkelijk is ook het aantal huisspitsmuizen op ND 4 en het ontbreken hiervan op ND 12. Huisspitsmuizen houden meer van droge gebieden langs heggen en bosranden. Daarentegen is de veldmuis weer veel sterker vertegenwoordigd op ND 12 waar naar een kruidenrijk grasveld wordt toegewerkt. De aardmuis is nog niet in de Bokkepolder gesignaleerd. Deze soort is in 2014 bij Ooltgensplaat voor het eerst waargenomen. In 2022 is deze nog niet veel verder gekomen dan Oude-Tonge. Waarschijnlijk moeten we dus nog een aantal jaar wachten voordat deze in de Bokkepolder gaan zien.